In die zaak waren door de Advocaat-Generaal inlichtingen ingewonnen waaruit uiteindelijk van verhindering van de griffier bleek en die inlichtingen waren voor de Hoge Raad blijkens het noemen daarvan relevant. Ik heb in deze zaak ook inlichtingen ingewonnen. Daaruit blijkt dat de griffier is vergeten het proces-verbaal mede te ondertekenen, hoewel zij het met de inhoud volledig eens was. De griffier heeft op een kopie van het alleen door de voorzitter ondertekende exemplaar van het proces-verbaal een aantekening gemaakt met ondertekening voor akkoord, welke kopie aan de Hoge Raad is toegestuurd.
HR, 21-01-2014, nr. 12/04307
ECLI:NL:HR:2014:129
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-01-2014
- Zaaknummer
12/04307
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:129, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑01‑2014; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1965
ECLI:NL:HR:2013:2015, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑12‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1965
ECLI:NL:PHR:2013:1965, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:129
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0519
Uitspraak 21‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Vervolg op HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2015. HR: 81.1 RO en volstaan met constateren dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden.
Partij(en)
21 januari 2014
Strafkamer
nr. 12/04307
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Enkelvoudige Kamer, van 15 augustus 2012, nummer 21/002463-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
1.2.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2015, de raadsman van de verdachte in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten over de door de Advocaat-Generaal naar aanleiding van het tweede middel aan het dossier toegevoegde stukken.
1.3.
Bij brief van 30 december 2013 heeft de raadsman het tweede middel ingetrokken.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van een week en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2014.
Uitspraak 17‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Tussenarrest. Nu de AG bij de HR zich tot de Vz. van het Hof heeft gewend waardoor de in voetnoot 1 van de conclusie genoemde stukken aan de HR zijn toegezonden behoort de raadsman van verdachte, die klaagt dat dit p-v niet ovk. art. 327 Sv is vastgesteld en ondertekend, in de gelegenheid te worden gesteld kennis te nemen van het toegezonden stuk teneinde zich daarover schriftelijk uit te kunnen laten. De HR stelt een termijn van twee weken en houdt iedere verdere beslissing aan.
Partij(en)
17 december 2013
Strafkamer
nr. 12/04307
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Enkelvoudige Kamer, van 15 augustus 2012, nummer 21/002463-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof niet overeenkomstig art. 327 Sv is vastgesteld en ondertekend zodat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest aan nietigheid lijden.
2.2.
Naar aanleiding van deze klacht heeft de Advocaat-Generaal zich tot de voorzitter van het Hof gewend. Dat heeft geleid tot de toezending van de in voetnoot 1 van de conclusie genoemde stukken.
2.3.
De raadsman van de verdachte behoort in de gelegenheid te worden gesteld van deze nagezonden stukken kennis te nemen teneinde zich schriftelijk daarover te kunnen uitlaten voordat op het cassatieberoep verder wordt beslist.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
bepaalt dat de raadsman van de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld zich binnen twee weken na de uitspraak van dit arrest schriftelijk uit te laten over voormelde door de Advocaat-Generaal aan het dossier toegevoegde stukken;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2013.
Conclusie 10‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Tussenarrest. Nu de AG bij de HR zich tot de Vz. van het Hof heeft gewend waardoor de in voetnoot 1 van de conclusie genoemde stukken aan de HR zijn toegezonden behoort de raadsman van verdachte, die klaagt dat dit p-v niet ovk. art. 327 Sv is vastgesteld en ondertekend, in de gelegenheid te worden gesteld kennis te nemen van het toegezonden stuk teneinde zich daarover schriftelijk uit te kunnen laten. De HR stelt een termijn van twee weken en houdt iedere verdere beslissing aan.
Nr. 12/04307 Zitting: 10 december 2013 | Mr. Vegter Standpunt/conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het cassatieberoep richt zich tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem van 15 augustus 2012. Er is tijdig een schriftuur houdende drie middelen van cassatie ingekomen.
2. Het eerste middel klaagt over het ontbreken van een reactie op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het Hof behoefde echter hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep werd aangevoerd niet als zodanig op te vatten. In de kern is immers onder verwijzing naar een beslissing van een ander gerecht niet meer gesteld dan dat “(…) niet zondermeer kan worden afgeleid dat de beledigingen concreet tegen deze boa’s waren gericht” en dat eerder sprake was van een vorm van geuite frustratie. Het ontbreekt aan stelligheid en argumentatie om te kunnen spreken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. De steller van het middel ziet overigens kennelijk over het hoofd dat het Hof, naar valt aan te nemen in reactie op het pleidooi, nog wel heeft overwogen dat de verdachte de diverse uitingen deed terwijl hij steeds één van de boa’s aankeek. In aanmerking kan bovendien worden genomen dat door het Hof kennelijk mede de door de verdachte gekozen bewoordingen in de beoordeling zijn betrokken. Die woorden waren zonder meer bijzonder krenkend. Het middel is kansloos.
3. Het tweede middel klaagt over een ontbrekende handtekening onder het proces-verbaal (houdende de aantekening van het mondeling uitgesproken arrest). Uit de zich bij de stuken bevindende (afzonderlijke) aantekening van het mondeling arrest valt zonder meer af te leiden dat in het proces-verbaal de handtekening van de griffier ontbreekt, terwijl van zijn verhindering aan het einde van het proces-verbaal geen melding is gemaakt (art. 327 Sv). Dat verzuim doet echter niet af aan de bewijskracht van het proces-verbaal, aldus HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:BK2651, NJ 2010/45.1.Ook dit middel is kansloos.
4. Daarmee valt ook het doek voor het derde middel dat klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.2.
5. Het standpunt is dat verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑12‑2013
HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0132, rov. 2.2.4.