Rb. Dordrecht, 09-12-2009, nr. 80139 / HA ZA 09-2198
ECLI:NL:RBDOR:2009:BK6932
- Instantie
Rechtbank Dordrecht
- Datum
09-12-2009
- Zaaknummer
80139 / HA ZA 09-2198
- LJN
BK6932
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDOR:2009:BK6932, Uitspraak, Rechtbank Dordrecht, 09‑12‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JA 2010/24
Uitspraak 09‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Kind gaat door voorruit deur woning. Vordering op grond van art 6:174 en 6:162 BW. Geen sprake van een gebrekkige opstal, nu er geen wettelijke verplichting bestaat om NEN 3569 na te leven en overigens geen F&D gesteld die moeten leiden tot het oordeel dat er sprake is van een gebrekkige opstal. Verder geen gebrek in de zin van art 7:204 lid 2 BW en geen sprake van onrechtmatige gevaarzetting naar criteria van "Kelderluik-arrest" . Vordering afgewezen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 80139 / HA ZA 09-2198
Vonnis van 9 december 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te Papendrecht,
eiser,
advocaat mr. T.K.A.B. Eskes,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING WESTWAARD WONEN,
gevestigd te Papendrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Visser.
Partijen zullen hierna [eiser] en Woningstichting worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 24 juni 2009 en de daarin genoemde gedingstukken;
- -
het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 15 oktober 2009.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast.
2.2.
[eiser] is de wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon, [zoon eiser] (hierna: de zoon).
2.3.
[eiser] huurde in mei 2008 van de Woningstichting een woning (bouwjaar 1956) gelegen aan de [adres] (hierna: de woning).
2.4.
In de voordeur van de woning zitten twee glazen ruiten, één ruit in het onderste paneel van de deur, één ruit in het bovenste paneel.
2.5.
De zoon heeft op 6 mei 2008 letsel aan zijn linkerarm opgelopen toen het glas in het bovenste paneel van de voordeur van de woning brak (hierna: het ongeval).
2.6.
[eiser] heeft op 22 mei 2008 de Woningstichting aansprakelijk gesteld voor de door de zoon ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden materiële - en immateriële schade.
2.7.
De Woningstichting heeft bij brief van 4 juni 2008 de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.8.
De door de Stichting Nederlands Normalisatie Instituut in 2001 uitgegeven NEN-norm 3569 geeft voorschriften voor het toepassen van veiligheidsbeglazing in gebouwen, zowel binnen als buiten.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- -
voor recht zal verklaren dat de Woningstichting aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden materiële- en immateriële schade;
- -
de Woningstichting zal veroordelen om aan [eiser] een eerste voorschot op de totale schadevergoeding te betalen van EUR 1.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- -
te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf datum ongeval (6 mei 2008) althans vanaf de datum van de aansprakelijkheidstelling (22 mei 2008) althans vanaf de datum van dagvaarden tot aan de dag der algehele voldoening;
- -
de Woningstichting zal veroordelen in de kosten van het geding.
[eiser] stelt daartoe het volgende. Het glas in het bovenste paneel van de voordeur is gebroken toen de deur vanwege de “trek” dreigde dicht te waaien en de zoon met zijn hand tegen het glas de deur tegenhield. Hij is daarbij aan zijn linkerarm gewond geraakt door het gebroken glas. Er is sprake van een gebrekkige opstal nu het glas in de voordeur niet voldoet aan NEN-norm 3569. Er is geen veiligheidsbeglazing toegepast, hetgeen wel had gemoeten.
De Woningstichting is bovendien, ingevolge artikel 6:74 BW, tekort geschoten in de nakoming van haar verplichting om [eiser] als huurder te beschermen tegen dit gevaar.
Tenslotte is de Woningstichting aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval nu zij jegens [eiser] een onrechtmatige daad heeft gepleegd.
3.2.
Het verweer van de Woningstichting strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten.
De Woningstichting voert daartoe het volgende aan.
De Woningstichting betwist de toedracht van het ongeval. Er is geen sprake van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW. Een wettelijke verplichting om NEN-norm 3569 toe te passen ontbreekt. Wanprestatie van de Woningstichting als verhuurder is niet aan de orde. Tenslotte wordt betwist dat er sprake is van een onrechtmatige daad.
4. De beoordeling
4.1.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de Woningstichting dat de toedracht van het ongeval niet vaststaat, nu dit door de Woningstichting tegenover de door [eiser] en zoon gegeven beschrijving van het ongeval onvoldoende is betwist. De Woningstichting heeft immers geen concrete feiten of omstandigheden hieraan ten grondslag gelegd, terwijl de zoon ter comparitie heeft verklaard dat, nadat hij met twee handen tegen de ruit in het bovenste paneel van de deur had geduwd en hij de wind de deur dicht voelde duwen, het glas plotseling brak. De rechtbank heeft ook geen reden om te twijfelen aan de door de zoon beschreven toedracht en gaat dan ook uit van de juistheid van de door [eiser] en de zoon beschreven toedracht van het ongeval.
Ex artikel 6:174 BW
4.2.
Op grond van artikel 6:174 BW is de Woningstichting in beginsel aansprakelijk voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade indien vast komt te staan dat de opstal – in casu het glas in de voordeur – niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen, het daardoor gevaar voor personen of zaken opleverde en dit gevaar zich heeft verwezenlijkt.
4.3.
Voor een verplichting tot het gebruik van veiligheidsglas bestaat – zoals de Woningstichting terecht heeft aangevoerd – geen wettelijke grondslag. Dienaangaande bestaat wel NEN 3569, maar naleving van deze norm is, anders dan bij sommige andere NEN-normen, niet dwingendrechtelijk voorgeschreven.
4.4.
Anders dan zou volgen uit de stellingen van [eiser] maakt het enkele feit dat NEN 3569 als de huidige norm (“state of the art”) voor de toepassing van veiligheidsbeglazing zou hebben te gelden, niet dat van deze norm afwijkend glas in een voordeur per definitie gebrekkig is. Temeer niet nu de opstal, meer specifiek (het glas in) de voordeur, blijkens de onbetwist gelaten stelling van de Woningstichting, voldoet aan de in het Bouwbesluit 2003 gestelde vereisten voor bestaande bouw. In het Bouwbesluit 2003 worden geen specifieke eisen gesteld voor de toepassing van (veiligheids-)glas.
4.5.
Nu [eiser] voor het overige geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de opstal niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en dat de opstal daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, gaat de rechtbank aan deze stellingname van [eiser] voorbij.
Ex artikel 6:74 BW
4.6.
[eiser] stelt voorts dat de Woningstichting ingevolge artikel 6:74 BW tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting om een huurder te beschermen tegen gevaar, welk gevaar zich in dit geval zou hebben verwezenlijkt.
4.7.
Nu sprake is van een huurovereenkomst waarop het bepaalde in titel 4 van boek 7 BW van toepassing is, ziet de rechtbank aanleiding tot ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden zoals bedoeld in artikel 25 Rv. De door [eiser] gestelde wanprestatie zal als gevolg daarvan worden beoordeeld op de voet van artikel 7:204 lid 2 BW.
4.8.
Op de Woningstichting rust als verhuurder geen algemene verplichting om de huurders te beschermen tegen het gevaar van brekend glas. Het gebruik van veiligheidsglas is zoals hiervoor reeds overwogen niet wettelijk voorgeschreven. De afwezigheid van veiligheidsglas vormt dientengevolge geen gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW.
4.9.
Ook overigens is door [eiser] onvoldoende gesteld om te oordelen dat de Woningstichting tekortgeschoten is in de nakoming van de verbintenissen die op haar als verhuurder rusten.
4.10.
Dit alles brengt met zich dat de Woningstichting evenmin op grond van artikel 7:204 lid 2 BW aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade.
Ex artikel 6:162 BW
4.11.
[eiser] wijst ten aanzien van de vraag of er sprake is van een gevaarzettende situatie die, nu zich het gevaar heeft verwezenlijkt, leidt tot aansprakelijkheid van de Woningstichting op grond van artikel 6:162 BW naar de criteria zoals deze door de Hoge Raad zijn geformuleerd in het zogeheten “Kelderluik-arrest”.
4.12.
Ingevolge die criteria is het door de Woningstichting niet vervangen van gewoon glas door veiligheidsglas in de voordeur van de woning jegens [eiser] onrechtmatig indien de Woningstichting dat naar maatstaven van zorgvuldigheid wel had moeten doen, rekening houdende met (i) de mate van waarschijnlijkheid waarmee niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kon worden verwacht, (ii) de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen zouden ontstaan, (iii) de ernst die de gevolgen daarvan hadden kunnen hebben en (iv) de mate van bezwaarlijkheid van de vervanging van gewoon glas door veiligheidsglas. Deze criteria dienen daarbij in onderling verband te worden beschouwd.
4.13.
Partijen zijn het er over eens dat het glas dat zich in het bovenpaneel van de voordeur bevond op het moment van het ongeval bruin structuurglas was waarvan de dikte 5 mm op het dikste stuk, en 3 mm op het dunste stuk was. Voorop dient te worden gesteld dat (dergelijk) glas in een voordeur naar zijn aard een gevaar in zich bergt omdat het kan breken. Oplettendheid en voorzichtigheid mogen dientengevolge worden verwacht van eenieder die te maken heeft met een dergelijke voordeur. De Woningstichting heeft er onbetwist op gewezen dat het ontbreken van veiligheidsglas een situatie is die zich voordoet in menig woonhuis, en dat zich gedurende meerdere voorafgaande jaren bij in ieder geval 360 soortgelijke (voordeuren van) woningen van de Woningstichting slechts één soortgelijk incident heeft voorgedaan. Verder is voldoende gebleken dat het door de Woningstichting vervangen van gewoon glas door veiligheidsglas in al haar woningen voor haar bezwaarlijk is. Met deze omstandigheden rekening houdende behoefde de Woningstichting naar maatstaven van zorgvuldigheid niet tot vervanging van het gewone glas door veiligheidsglas over te gaan. Hieraan doet niet af dat het ongeval bij de zoon tot ernstig letsel heeft geleid.
4.14.
Dat er na het ongeval aanleiding was voor de Woningstichting om (alsnog) bij [eiser] veiligheidsglas in de voordeur aan te brengen maakt dit alles niet anders. Temeer niet, nu de Woningstichting heeft aangegeven tot deze maatregel te zijn overgegaan onder (publicitaire) druk van [eiser].
4.15.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat sprake was van een onrechtmatige gevaarzettende situatie door de Woningstichting.
4.16.
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat geen sprake is van onrechtmatige gevaarzetting die aansprakelijkheid meebrengt van de Woningstichting op grond van artikel 6:162 BW.
Conclusie
4.17.
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een gebrekkige opstal en al evenmin van wanprestatie of onrechtmatig handelen van de Woningstichting jegens [eiser]. De vorderingen zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.18.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Woningstichting worden begroot op
EUR 262,00 (vast recht) en EUR 768,00 aan salaris advocaat (2 punten x EUR 384,00 (tarief I)).
4.19.
De door de Woningstichting gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de navolgende wijze worden toegewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Woningstichting tot op heden begroot op EUR 1.030,00;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, begroot op:
- -
EUR 131,00 aan salaris advocaat;
- -
te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Visser, mr. A.J. Japenga en mr F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2009, in aanwezigheid van de griffier.?