Einde inhoudsopgave
Mededeling 2016/C 262/01 betreffende het begrip ‘staatssteun’ in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
102
Geldend
Geldend vanaf 19-07-2016
- Redactionele toelichting
De datum van afkondiging is de datum van het Publicatieblad. De datum van inwerkingtreding is de datum van het Publicatieblad.
- Bronpublicatie:
19-07-2016, PbEU 2016, C 262 (uitgifte: 19-07-2016, regelingnummer: 2016/C 262/01)
- Inwerkingtreding
19-07-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-07-2016, PbEU 2016, C 262 (uitgifte: 19-07-2016, regelingnummer: 2016/C 262/01)
- Vakgebied(en)
Aanbestedingsrecht / Mededinging
Mededingingsrecht / EU-mededingingsrecht
Een vrij algemeen aanvaarde standaardmethode om het (jaarlijkse) rendement op investeringen te bepalen, is het berekenen van de interne opbrengstvoet (IRR) (1). Het investeringsbesluit kan ook worden beoordeeld in termen van de netto contante waarde (NCW) ervan (2) die uitkomsten oplevert die in de meeste gevallen vergelijkbaar zijn met die van de IRR (3). Om te beoordelen of de investering op marktvoorwaarden plaatsvindt, moet het rendement op de investering worden vergeleken met het normale door de markt verwachte rendement. Een normaal verwacht rendement (of de kapitaalkosten van de investering) kan worden omschreven als het gemiddelde verwachte rendement dat de markt verlangt van de investering, op basis van algemeen aanvaarde criteria, in het bijzonder het risico van de investering, rekening houdende met de financiële positie van de onderneming en de specifieke kenmerken van de sector, de regio of het land. Indien het niet redelijk is dit normale rendement te verwachten, zou de investering waarschijnlijk niet op marktvoorwaarden plaatsvinden. Over het algemeen is het zo dat hoe risicovoller het project is, des te hoger het rendement is dat financiers zullen verlangen, d.w.z. des te hoger de kapitaalkosten zijn.
Voetnoten
De IRR is niet gebaseerd op het boekhoudkundige rendement in een bepaald jaar, maar houdt rekening met de toekomstige kasstromen die de investeerder verwacht te ontvangen over de hele levensduur van de investering. Deze wordt omschreven als de disconteringsvoet waarbij de NCW van de kasstromen nul is.
De NCW is het verschil tussen de positieve en negatieve kasstromen gedurende de levensduur van de investeringen, contant gemaakt tegen het passende rendement (de kapitaalkosten).
Er is een volledige correlatie tussen de NCW en de IRR in gevallen waarin de IRR gelijk is aan de opportuniteitskosten van de investeerder. Is de NCW van een investering positief, dan betekent dit dat het project een IRR heeft die hoger ligt dan het vereiste rendement (opportuniteitskosten voor de investeerder). In dat geval loont het om de investering uit te voeren. Heeft het project een NCW die gelijk is aan nul, dan is de IRR gelijk aan het vereiste rendement. In dit geval is het niet relevant of de investeerder de investering uitvoert of elders investeert. Wanneer de NCW negatief is, is de IRR lager dan de kapitaalkosten. De investering is onvoldoende winstgevend omdat er elders betere kansen zijn. Wanneer de IRR en de NCW resulteren in uiteenlopende investeringsbesluiten (dit soort verschil kan zich met name voordoen bij projecten die elkaar uitsluiten), dient in beginsel, aansluitend bij de marktpraktijk, de voorkeur te gaan naar de NCW-methode, tenzij er aanzienlijke onzekerheid is ten aanzien van de passende disconteringsvoet.