HR 12 juni 2007, NJ 2007, 348.
HR (P-G), 09-02-2010, nr. 08/00879
ECLI:NL:PHR:2010:BK6956
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
09-02-2010
- Zaaknummer
08/00879
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BK6956
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BK6956, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑02‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK6956
Conclusie 09‑02‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klaagster]
1.
De Rechtbank te Amsterdam heeft bij beschikking van 7 februari 2008 het door klaagster ingediende beklag strekkende tot teruggave aan haar van een onder een ander dan klaagster inbeslaggenomen personenauto, ongegrond verklaard.
2.
Namens verdachte heeft mr. C.F. van Drumpt, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat de Rechtbank geen blijk heeft gegeven op juiste wijze te hebben beoordeeld of klaagster aangemerkt dient te worden als eigenaresse van de auto en/of heeft verzuimd na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden die art. 94a Sv stelt aan conservatoir beslag onder een ander.
4.
De bestreden beschikking houdt in, voor zover hier van belang:
‘Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken stelt de rechtbank vast dat op de onder [betrokkene 2] inbeslaggenomen personenauto, conservatoir beslag is gelegd ten laste van de verdachte [betrokkene 1], met het oog op een aan [betrokkene 1] op te leggen maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Blijkens het proces-verbaal van conservatoir beslag is het beslag gegrond op een machtiging sfo ex artikel 126 Sv.
Met het bestaan van een strafrechtelijk financieel onderzoek (sfo) tegen [betrokkene 1] is, gelet op het bepaalde in artikel 126b Sv daaromtrent, sprake van een rechtmatig conservatoir beslag ex artikel 94a Sv. Immers bepaalt artikel 126b Sv dat in geval van een sfo geen aparte machtiging van de rechter-commissaris is vereist. De rechtbank gaat ervan uit dat voor het openen van het sfo tegen [betrokkene 1] een machtiging door de rechter-commissaris is afgegeven. Voor de stelling van de officier van justitie dat er tevens sprake is van beslag ex artikel 94 Sv, vindt de rechtbank geen enkele onderbouwing in het dossier.
Klaagster stelt de rechtmatige eigenaar van de personenauto te zijn. De auto staat op naam van klaagster. Klaagster is de echtgenote van beslagene [betrokkene 2].
De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de stukken in het dossier het vooralsnog niet onaannemelijk is dat [betrokkene 1] de onderhavige personenauto heeft gekocht, deze aan [betrokkene 2] werkelijke eigendom van de auto af te schermen. De enkele verklaring van de verkoopster [betrokkene 3] acht de rechtbank onvoldoende om dit te weerleggen.
Uit de stukken en de behandeling in raadkamer blijkt voorts naar het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend in de ontnemingszaak tegen verdachte aan [betrokkene 1] de verplichting tot betaling aan de staat van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.’
5.
Het gaat in de onderhavige procedure om een beslag in de zin van artikel 94a Sv. In het geval dat een derde/niet-beslagene zich daartegen keert en stelt dat hij eigenaar is van het inbeslaggenomen voorwerp, dient de rechter die over het beklag heeft te oordelen na te gaan of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel staat dat die derde/niet-beslagene als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk te geven. Als dat laatste het geval is, zal hij tevens moeten onderzoeken en daarvan blijk moeten geven of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet.1.
6.
Kennelijk is in de beschikking die zich bevindt bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken (welke blijkens een op de beschikking aangebrachte stempel door de Officier van Justitie aan klaagster ter kennis is gebracht) een deel van de tekst weggevallen, en wel in het bijzonder tussen . de laatste zin op de tweede pagina, inhoudend ‘De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de stukken in het dossier het vooralsnog niet onaannemelijk is dat [betrokkene 1] de onderhavige personenauto heeft gekocht, deze aan [betrokkene 2]’, en de derde pagina verder gaande met ‘werkelijke eigendom van de auto af te schermen’. Navraag bij de griffie van de Rechtbank wees uit dat inderdaad in de beschikking abusievelijk een regel is weggevallen.
7.
Hoewel de Rechtbank met de overweging dat de auto op naam staat van klaagster kennelijk als haar oordeel tot uitdrukking heeft willen brengen dat buiten redelijke twijfel staat dat klaagster als eigenaar van de auto moet worden aangemerkt, kan door het wegvallen van een deel van de overweging niet of onvoldoende worden nagegaan of de Rechtbank heeft onderzocht en daarvan blijk heeft gegeven of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet. Reeds daarom is de beschikking van de Rechtbank ontoereikend gemotiveerd en niet zonder meer begrijpelijk.
8.
Het middel slaagt.
9.
Het tweede middel klaagt erover dat de Rechtbank voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat aan klaagster geen machtiging tot beslag is betekend, noch tijdens de beklagprocedure aan haar is overgelegd.
10.
Gelet op de bij de bespreking van het eerste middel geconstateerde lacune in de motivering van de beschikking van de Rechtbank kan het middel buiten bespreking blijven.
11.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop de bestreden beschikking zou dienen te worden vernietigd.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing naar het gerechtshof te 's‑Gravenhage teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑02‑2010