Hof 's-Gravenhage, 03-11-2009, nr. 105.005.887/01, nr. C07/00022
ECLI:NL:GHSGR:2009:BK7248
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
03-11-2009
- Magistraten
Mrs. A.J.M.E. Arpeau, J.M.Th. van der Hoeven-Oud, P.M. Verbeek
- Zaaknummer
105.005.887/01
C07/00022
- LJN
BK7248
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2009:BK7248, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 03‑11‑2009
Uitspraak 03‑11‑2009
Mrs. A.J.M.E. Arpeau, J.M.Th. van der Hoeven-Oud, P.M. Verbeek
Partij(en)
arrest van de vierde civiele kamer d.d. 3 november 2009
inzake
AIG EUROPE (NETHERLANDS) N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: AIG,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te 's‑Gravenhage,
tegen
CIKAM B.V.,
gevestigd te Almere,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Cikam,
advocaat: mr. R.S. Meijer te 's‑Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 22 december 2006 is AIG in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 24 augustus 2005 en 27 september 2006, gewezen tussen Cikam als eiseres en AIG als gedaagde. Bij memorie van grieven heeft AIG, onder overlegging van producties, zes grieven aangevoerd, die door Cikam bij memorie van antwoord, met één productie, zijn bestreden.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.
Het hof verwijst voor wat betreft de inhoud van de grieven naar de memorie van grieven.
2.
De door de rechtbank in het bestreden vonnis van 24 augustus 2005 onder 2 vastgestelde feiten zijn niet in geschil, met dien verstande dat het hof (met AIG) aanneemt dat waar de rechtbank in rov. 2.3, 2.10 en 2.13 van het tussenvonnis spreekt over ‘ingebroken’ en ‘inbraak’ zij daarmee (kennelijk) slechts heeft bedoeld te zeggen dat onbekenden zich wederrechtelijk toegang tot het pand hebben verschaft. Ook het hof zal daarvan uitgaan.
3.
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. Cikam is gehuisvest in een vrijstaand pand bestaande uit een begane grond en een eerste verdieping. Cikam heeft bij AIG een zogeheten Elektronicaverzekering afgesloten. In artikel 3 van de op deze verzekering van toepassing zijnde voorwaarden (hierna: ‘de polisvoorwaarden’) is onder meer het volgende bepaald:
‘3. Dekking
(…)
3.3
Verlies van de verzekerde zaken ten gevolge van diefstal is uitsluitend verzekerd na inbraak.
3.3.1
Onder inbraak wordt verstaan schade aan of verlies van de verzekerde zaken door, ten gevolge of bij gelegenheid van diefstal of poging daartoe, waarbij de dader zich de toegang tot het gebouw, waarin deze zaken zich bevinden, heeft verschaft of heeft trachten te verschaffen door braak ten opzichte van bedoeld gebouw (hierna te noemen ‘buitenbraak’).
3.3.2
Onder buitenbraak wordt tevens verstaan braak aan deur(en), raam, (ramen) enz. toegang gevende tot dat gedeelte van het gebouw waarin de verzekerde zaken zich bevinden.
(…) ’
Op 10 september 2001 omstreeks 5.30 uur hebben onbekenden zich wederrechtelijk de toegang verschaft tot het pand van Cikam, en vervolgens een groot aantal laptops ontvreemd. Om zich de toegang tot het pand te verschaffen hebben zij een raam op de begane grond geopend. Als gevolg van dit voorval heeft Cikam schade geleden, waarvan zij (gedeeltelijke) vergoeding door AIG vordert op grond van de Elektronicaverzekering. AIG heeft dekking onder de verzekering geweigerd, omdat naar haar mening niet is voldaan aan de in de artikelen 3.3.1 en 3.3.2 van de polisvoorwaarden vervatte vereisten voor vergoeding van diefstalschade. Volgens AIG is geen sprake geweest van braak in de zin van de polisvoorwaarden.
4.
Bij het tussenvonnis van 24 augustus 2005 heeft de rechtbank Cikam opgedragen te bewijzen dat het raam op de begane grond van haar bedrijfspand waardoor de daders zijn binnengekomen op 10 september 2001 volledig was afgesloten. Na bewijsvoering heeft de rechtbank in het eindvonnis geoordeeld dat Cikam in dit bewijs is geslaagd en heeft zij de vordering van Cikam toegewezen als in het dictum van dat vonnis is vermeld. Hiertoe heeft de rechtbank in het eindvonnis, onder verwijzing naar rov. 5.19 van het tussenvonnis, tevens geoordeeld dat vast staat dat het betrokken raam open is ‘geflipperd’ en dat die vaststelling leidt tot het oordeel dat sprake is van braak in de zin van artikel 3.3.1 van de Elektronicaverzekering.
5.
In hoger beroep kan ervan worden uitgegaan dat het betrokken raam volledig was afgesloten, aangezien AIG zich heeft neergelegd bij dat oordeel van de rechtbank (zie memorie van grieven onder 15). In appel spitst zich het geschil dan ook toe op de vraag of het open ‘flipperen’ van het raam kan worden beschouwd als ‘braak’ in de zin van de artikelen 3.3.1 en 3.3.2 van de polisvoorwaarden. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6.
Het hof leidt uit de gedingstukken (onder meer memorie van grieven onder 9 en memorie van antwoord onder 2) af dat in dit geval onder ‘flipperen’ kan worden verstaan de methode waarmee de technische recherche tijdens het politie-onderzoek naar dit voorval het (afgesloten) raam heeft kunnen openen, zoals beschreven in het proces-verbaal van 29 januari 2002 (geciteerd in rov. 2.11 van het tussenvonnis van de rechtbank). Deze methode (hierna te noemen: de ‘flippermethode’) komt op het volgende neer. Het raam is geopend door eerst met een tie-rip de rechteronderhoek van het raam naar buiten toe open te trekken en vervolgens met behulp van een schroevendraaier het uitzetijzer van het raam omhoog en naar binnen te duwen. Hiermee was de vergrendeling van het uitzetijzer opgeheven. Daarna is met een plamuurmes en een stuk dubbelgevouwen karton een ruimte gecreëerd tussen de ruit en het kozijn ter hoogte van de raamboompjes, waarna deze met een buigtangetje uit de sluitkommen zijn gedrukt. Door de technische recherche is deze werkwijze uitgevoerd zonder dat hierbij sporen van braak werden veroorzaakt.
7.
Ten aanzien van de vraag of de flippermethode kan worden beschouwd als ‘braak’ in de zin van de polisvoorwaarden, stelt het hof het volgende voorop. Als in hoger beroep niet bestreden, dient ervan uit te worden gegaan dat de onderhavige verzekering tot stand is gekomen op basis van een zogenoemde beurspolis, een verzekering die wordt gesloten op basis van gedeponeerde standaardvoorwaarden, vastgesteld door georganiseerde verzekeraars en makelaars (zie rov. 5.8 van het tussenvonnis van 24 augustus 2005). Nu over dergelijke voorwaarden niet tussen partijen onderhandeld pleegt te worden (en uit de stukken van het geding geen andere conclusie getrokken kan worden dan dat niet gesteld is dat zulks in dit geval anders is), is de uitleg daarvan met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting (HR 16 mei 2008, NJ 2008, 284).
8.
Hier in geschil is de uitleg van artikel 3 van de polisvoorwaarden waarin de dekking is omschreven. Het hof constateert dat het in deze bepaling gehanteerde begrip ‘braak’ niet nader wordt gedefinieerd in de polis of de toepasselijke polisvoorwaarden, en dat ook de context waarin dit begrip in de polis wordt gebruikt geen nadere aanwijzing voor de betekenis daarvan geeft. Voor de uitleg daarvan moet daarom met name worden aangesloten bij de betekenis die het woord ‘braak’ in het gewone spraakgebruik heeft. Van Dale Nederlands geeft als relevante betekenis van ‘braak’: ‘Het openbreken van een afsluiting, met het doel zich wederrechtelijk toegang te verschaffen’. De door AIG aangehaalde betekenis van ‘braak’ uit de Assurantiebegrippenlijst (Claes, Assurantiebegrippenlijst 2000) sluit aan bij de hiervoor genoemde betekenis uit Van Dale Nederlands: ‘Het met geweld verbreken van een afsluiting of het met toepassing van geweld een toegang forceren, bijvoorbeeld door het inslaan van een raam of deur.’ Het woord ‘forceren’ heeft in Van Dale Nederlands als eerste betekenis ‘door geweld openen, verbreken: een slot forceren’ gekregen. Gelet hierop, is het hof van oordeel dat een redelijke uitleg van het in de polisvoorwaarden gehanteerde begrip ‘braak’ meebrengt dat het daarbij gaat om het stukmaken of met kracht of met veel moeite forceren van de toegang tot een pand, waarbij doorgaans (maar niet noodzakelijk) braaksporen zullen ontstaan. Aan de hand van deze uitleg dient te worden beoordeeld of de onderhavige flippermethode moet worden aangemerkt als een vorm van braak in de zin van de polisvoorwaarden. Overigens zijn er geen (althans onvoldoende concrete) feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit valt op te maken dat Aon (als makelaar in assurantiën die volgens AIG voor de verzekeringnemer Cikam optrad) in dit geval feitelijk een andere betekenis aan het woord ‘braak’ heeft toegekend of in redelijkheid heeft moeten toekennen dan de hiervoor genoemde betekenis. In dit verband wordt tevens verwezen naar hetgeen hieronder in rov. 12 zal worden overwogen. Voor zover de grieven van een andere uitleg uitgaan, kunnen zij dan ook niet slagen. Tegen deze achtergrond oordeelt het hof als volgt.
9.
De flippermethode, als hiervoor beschreven, kan naar het oordeel van het hof worden beschouwd als een methode waarbij specifieke kennis, een bepaalde vaardigheid, verschillende hulpmiddelen (zoals een tie-rip, een schroevendraaier, een plamuurmes, buigtangetjes en een stuk karton) en enige krachtsuitoefening zijn vereist. Met verschillende hulpmiddelen wordt het afgesloten raam aan de onderhoek (met enige kracht) naar buiten toe open getrokken en wordt vervolgens het uitzetijzer van het raam omhoog en naar binnen geduwd. Hierna wordt (wederom met enige kracht) een ruimte gecreëerd tussen de ruit en het kozijn ter hoogte van de raamboompjes, die vervolgens uit de sluitkommen worden gedrukt. Deze flippermethode kan dan ook worden beschouwd als het met kracht of veel moeite forceren van de toegang tot een pand, en derhalve als ‘braak’ in de zin van de artikelen 3.3.1 en 3.3.2 van de polisvoorwaarden. Hiervoor is als zodanig niet vereist dat er braaksporen zijn ontstaan (hetgeen in de onderhavige polisvoorwaarden ook niet is bepaald). Bij dit alles tekent het hof nog aan dat een over de benodigde technische kennis en vaardigheden beschikkende instantie als de technische recherche er blijkens het voornoemde proces-verbaal nog (ongeveer) 5 minuten over heeft gedaan om het betrokken raam (met de destijds beschikbare hulpmiddelen) te openen.
10.
AIG heeft voorts nog het volgende gesteld. Zonder de voorwaarde van ‘braak’ (in de enge betekenis daarvan zoals door AIG bepleit) zouden ook die vormen van binnendringen zijn gedekt waarvan verzekeraars menen dat verzekeringnemers deze kunnen en moeten voorkomen, zoals onder andere het binnendringen van een pand door middel van de flippermethode. Een dergelijke vorm van binnendringen is niet alleen directer gelieerd aan onzorgvuldig gedrag van de verzekeringnemer zelf, maar zal voor de dader doorgaans ook minder risico met zich brengen omdat deze vorm van binnendringen niet direct als wederrechtelijk de aandacht van omwonenden en/of passanten zal trekken en doorgaans ook geruisloos zal plaatsvinden. De bedoeling van de voorwaarde van braak is nu juist dat de verzekeringnemer het risico draagt dat hij zijn gedrag en/of zijn verzekerde gebouw niet zodanig heeft ingericht (in casu: een raam in haar verzekerde gebouw dat kan worden open geflipperd) dat het verzekerde gebouw alleen kan worden binnengedrongen door middel van het met geweld verbreken van afsluitingen of het met geweld forceren van een toegang, aldus AIG.
11.
Dit betoog faalt. Naar het oordeel van het hof moest AIG in redelijkheid begrijpen dat een verzekeringnemer het woord ‘braak’ zou (kunnen en mogen) opvatten zoals hiervoor in rov. 8 is bedoeld. Indien AIG bij het aangaan van de onderhavige verzekeringsovereenkomst de enge interpretatie van het woord ‘braak’ (die zij stelt) op het oog had, had zij die interpretatie duidelijk tot uitdrukking dienen te brengen. Zeker nu AIG blijkbaar een (groot) belang toekent aan het voorkomen van het binnendringen van een pand met behulp van de flippermethode, had het op haar weg gelegen daaraan specifiek aandacht te besteden in het kader van het afsluiten van de verzekering (bijvoorbeeld door middel van een te verstrekken toelichting in of bij de polis), zodat dit belang ook voor haar verzekeringnemers voldoende duidelijk zou zijn geweest. Hierbij tekent het hof nog aan dat gesteld noch gebleken is dat AIG bij het sluiten van de onderhavige verzekeringsovereenkomst (nog) niet op de hoogte zou zijn geweest van het bestaan van de flippermethode.
12.
De door AIG aangehaalde uitspraken van de Raad van Toezicht betreffen een ander toetsingskader en doen aan al het voorgaande niet af. Ten slotte verwerpt het hof ook de stelling van AIG dat uit de brief van AON van 27 maart 2002 (productie 7 bij conclusie van antwoord) blijkt dat ook AON zou menen dat geen sprake is van ‘braak’ in de zin van de polisvoorwaarden. Het enkele feit dat AON (in het kader van een mogelijk vergelijk) in die brief een beroep op AIG heeft gedaan om over te gaan tot onverplichte betaling, biedt daartoe onvoldoende steun. Cikam heeft door die brief in elk geen afstand gedaan van haar recht om nakoming van de verzekeringsovereenkomst te vorderen (of haar recht op uitkering verwerkt), dit nog daargelaten de vraag of AON al dan niet als tussenpersoon voor en namens Cikam is opgetreden (hetgeen door Cikam is betwist).
13.
Hetgeen in de grieven overigens nog naar voren wordt gebracht stuit af op hetgeen hiervoor is overwogen en behoeft geen afzonderlijke behandeling. Het bewijsaanbod van AIG wordt gepasseerd, aangezien dit in algemene bewoordingen is geformuleerd en er geen feiten en omstandigheden zijn gesteld die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden. Het hof acht zich voldoende voorgelicht en gaat dus voorbij aan het voorstel van AIG om een deskundige te benoemen. De bestreden vonnissen zullen met wijziging en aanvulling van gronden worden bekrachtigd. AIG zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
- —
bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 24 augustus 2005 en 27 september 2006;
- —
veroordeelt AIG in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Cikam begroot op € 3.320,- aan verschotten (griffierecht) en € 1.631,- aan salaris advocaat;
- —
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.M.E. Arpeau, J.M.Th. van der Hoeven-Oud en P.M. Verbeek, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2009 in aanwezigheid van de griffier.