type: JEcoll: MV
Rb. Amsterdam, 10-06-2020, nr. C/13/684624 / KG ZA 20-479 AB/JE
ECLI:NL:RBAMS:2020:2891
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
10-06-2020
- Zaaknummer
C/13/684624 / KG ZA 20-479 AB/JE
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2020:2891, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 10‑06‑2020; (Kort geding)
- Vindplaatsen
OR-Updates.nl 2020-0227
Onderwijs Totaal 2020/1092
Uitspraak 10‑06‑2020
Inhoudsindicatie
De directeur van het Amsterdamse Haga Lyceum moet voorlopig een stap opzij doen. Dat geldt ook voor de secretaris van de Stichting Islamitisch Onderwijs (SIO), de koepel waar het Haga onder valt.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/684624 / KG ZA 20-479 AB/JE
Vonnis in kort geding van 10 juni 2020
in de zaak van
1. [eiser 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie bij dagvaarding op verkorte termijn van 29 mei 2020,
verweerders in reconventie,
advocaten mr. W.J. Tielemans en mr. M.N. Stoop te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING ISLAMITISCH ONDERWIJS NEDERLAND,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S.L.D. van den Brink te Mijdrecht.
Partijen zullen hierna [eiser 1] en [eiser 2] en de SIO worden genoemd.
1. De procedure
Op de zitting van 4 juni 2020 hebben [eiser 1] en [eiser 2] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. De SIO heeft verweer gevoerd en een tegenvordering ingediend. [eiser 1] en [eiser 2] hebben de tegenvordering bestreden. Beide partijen hebben schriftelijke stukken in het geding gebracht en [eiser 1] en [eiser 2] daarnaast een pleitnota. Vonnis is bepaald op heden.Ter zitting waren aanwezig:
- -
[eiser 1] en [eiser 2] met mrs. Tielemans en Stoop;
- -
Aan de kant van SIO: [naam 1] en [naam 2] metmr. Van den Brink.
2. De feiten
2.1.
De SIO bestuurt in Amsterdam de school voor voortgezet onderwijs op Islamitische grondslag, het Cornelius Haga Lyceum.
2.2.
Het bestuur van de SIO bestaat volgens de statuten uit een algemeen bestuur van maximaal tien toezichthoudende bestuursleden en een dagelijks bestuur van één uitvoerend bestuurslid, de directeur-bestuurder. Het algemeen bestuur houdt toezicht op de uitvoering van de taken en bevoegdheden door de directeur-bestuurder, die is belast met de algehele leiding en het besturen van de school.
[naam 1] (voorzitter) en [eiser 2] (secretaris) vormen samen het algemeen bestuur. [eiser 1] is de directeur-bestuurder.
2.3.
In de statuten van de SIO is verder – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Artikel 4(…)4. De directeur-bestuurder maakt deel uit van het bestuur. Hij wordt benoemd door het algemeen bestuur. (…)5. De leden van het algemeen bestuur worden benoemd door het algemeen bestuur. (...)9. Mocht het bestuur om welke reden dan ook niet meer voltallig zijn, dan vormen de overige bestuursleden of vormt het enige overblijvende bestuurslid, niettemin een wettig bestuur, behoudens de plicht de vacatures zo spoedig mogelijk te laten vervullen. (...)Artikel 5(…)
3. Het lidmaatschap van een bestuurslid eindigt door:(…)e. ontslag door het bestuur. Ontslag door het bestuur kan ook op grond van het feit dat een bestuurslid heeft gehandeld in strijd met de Koran en de Soennah, dan wel de stichting ernstig heeft benadeeld of dreigt te benadelen. Het desbetreffende besluit dient te worden genomen met inachtneming van het bepaalde in artikel 12;(…)4. Degene die opgehouden heeft lid van het bestuur te zijn, dient alle bescheiden, gelden en goederen, die hij van de stichting onder zich heeft, onmiddellijk aan het bestuur ter hand te stellen.
(…)Artikel 11 1. Behoudens het bepaalde in artikel 12, dient de meerderheid van de zittende leden van het algemeen bestuur aanwezig of vertegenwoordigd te zijn om rechtsgeldige besluiten te kunnen nemen. Indien aan voormelde voorwaarde niet wordt voldaan kan de voorzitter van die vergadering een nieuwe vergadering uitschrijven.
Deze tweede vergadering zal worden gehouden tenminste tien en ten hoogste dertig dagen daarna. In deze tweede vergadering kan worden beslist ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuursleden. Dit dient in de oproep voor die vergadering te worden gemeld. 2. Alle besluiten -met uitzondering van die genoemd in artikel 12- worden genomen met gewone meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. (…) 5. Mocht bij stemming over personen bij de eerste stemming geen meerderheid worden verkregen, dan heeft de voorzitter een doorslaggevende stem. (…)Artikel 121. De navolgende besluiten kunnen slechts worden genomen met een meerderheid van drie/vierde deel van de geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin alle bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn, zonder dat in het bestuur enige vacature bestaat: a. wijziging van het aantal bestuursleden (artikel 4 lid 1); (…)
2. Een besluit tot ontslag van een bestuurslid (artikel 4 lid 3 sub e.) kan slechts worden genomen in een vergadering waarin alle overige bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn, zodat de aanwezigheid of vertegenwoordiging niet noodzakelijk is voor degene over wiens ontslag wordt gestemd.3. Indien het volgens de vorige leden vereiste aantal bestuursleden niet aanwezig of vertegenwoordigd is, wordt een tweede vergadering gehouden, tenminste tien en ten hoogste dertig dagen daarna. In deze tweede vergadering kan - ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuursleden - het betreffende besluit worden genomen met een meerderheid van tenminste drie/vierde deel van de geldig uitgebrachte stemmen.4. In beide gevallen dient in de oproep tot de vergadering te worden vermeld, dat een onderwerp als omschreven in lid 1 dan wel lid 2 aan de orde komt.(…)”
2.4.
Op 9 april 2020 heeft een docent economie van het Cornelius Haga Lyceum per e-mail een uitgebreide klacht ingediend over [eiser 1] , onder meer over twee berispingen van die docent door [eiser 1] .
2.5.
[naam 1] heeft de klacht van de docent economie op 10 april 2020 doorgestuurd aan [eiser 2] .
2.6.
[naam 1] heeft [eiser 1] en [eiser 2] in een e-mail van 14 april 2020 bericht dat het AB (algemeen bestuur) de klacht in behandeling moet nemen en heeft [eiser 1] verzocht tijdens de klachtbehandeling geen contact op te nemen met de desbetreffende docent.
2.7.
Eind april / begin mei 2020 is een conflict ontstaan tussen [eiser 1] en [naam 1] over de klacht en de wijze waarop daarmee moet worden omgegaan.
2.8.
De medezeggenschapsraad (MR) van het Cornelius Haga Lyceum heeft in een brief van 28 april 2020 aan [naam 1] geklaagd over de samenwerking met [eiser 1] . Op 16 mei 2020 heeft de MR deze brief weer ingetrokken.
2.9.
[eiser 2] heeft [naam 1] in een e-mail van 1 mei 2020 verweten zonder overleg met hem beslissingen te hebben genomen bij de klachtbehandeling en hem daarmee te hebben gepasseerd. Hierna is ook tussen hen een conflict ontstaan.
2.10.
Op 4 mei 2020 heeft [eiser 2] in een e-mail aan [eiser 1] gemeld dat tussen hem, [eiser 2] , en [naam 1] een vertrouwensbreuk is ontstaan.
2.11.
[naam 1] heeft in een e-mail van 10 mei 2020, 21.01 uur, aan [eiser 1] een oproep verzonden voor een algemene bestuursvergadering op 25 mei 2020 met op de agenda het voornemen tot schorsing van [eiser 1] . Als grond hiervoor staat het volgende in de e-mail:“- Bewuste misgebruik van bestuurlijke middelen (disfunctioneren) door o.a. het niet naleven van de wet- en regelgeving (CAO VO) en handelen in strijd met de statuten;
- Werkweigering door de opdracht van het AB niet ondubbelzinnig uit te voeren;
- Het (herhaaldelijk) bewust nalaten om te handelen conform Code Goed Bestuur, het huishoudelijk reglement en MR reglement, met o.a. als direct gevolg twee uit protest opgestapte MR-geledingen.”
2.12.
In een e-mail van 10 mei 2020, 21.57 uur, van [eiser 2] aan [naam 1] staat het volgende:
“Volgens de vaste vergaderdata staat er op 23 mei a.s een bestuursvergadering gepland.Bij deze wil ik de volgende agendapunten toevoegen;(…)3. Stemming over wisseling functie voorzitterschap.(…)”
2.13.
In een e-mail van 10 mei 2020, 23.07 uur, en een aangetekend verzonden brief van 11 mei 2020 aan [naam 1] , heeft [eiser 2] hem verzocht een bestuursvergadering uit te schrijven, met als onderwerp het ontslag van [naam 1] als voorzitter en bestuurslid.
2.14.
Op 13 mei 2020 hebben [eiser 1] en [eiser 2] aan [naam 1] een brief verzonden, waarin het volgende is opgenomen:“Voorts hebben twee bestuursleden u als voorzitter bij brief van 11 mei 2020 verzocht een vergadering uit te schrijven met als onderwerp stemming voorzitterschap en uw ontslag als bestuurslid (…). U als voorzitter heeft niet aan dit verzoek voldaan, doch in plaats daarvan twee andere vergaderingen op 25 en 27 mei 2020 aangekondigd. Dit is aan te merken als weigering de gevraagde vergadering uit te roepen, zodat verzoekers thans gerechtigd zijn deze gevraagde vergadering zelf uit te roepen (…). Gelet daarop nodig ik u namens verzoekers uit voor deze extra vergadering te houden op 23 mei a.s. na afloop van de reguliere vergadering om 21:00 uur.”
2.15.
Op 15 mei 2020 heeft [eiser 2] opnieuw een aangetekende brief verzonden aan [naam 1] , met daarin – kort gezegd – het verzoek om uiterlijk op 18 mei 2020 een oproep voor een bestuursvergadering te zenden en de mededeling dat als [naam 1] hieraan geen gehoor geeft, de overige bestuursleden zelf zullen overgaan tot het uitroepen van een vergadering op 3 juni 2020.
2.16.
Op 19 mei 2020 heeft [eiser 2] een oproepingsbrief voor een bestuursvergadering op 3 juni 2020 aangetekend verzonden aan [naam 1] , met als agendapunt stemming over de positie van [naam 1] als voorzitter en zijn ontslag als bestuurslid.
2.17.
[naam 1] heeft in een e-mail van 22 mei 2020 aan [eiser 2] het volgende geschreven:“Mocht u om wat voor reden dan ook niet op tijd aanwezig kunnen zijn, laat mij dat dan voortijdig weten zodat we e.e.a. maandag 25 mei a.s. om 9:00 uur middels een conference call alsnog telefonisch kunnen beleggen.”
2.18.
In een brief van 23 mei 2020 heeft [eiser 2] [naam 1] bericht op de vergaderingen van 25 en 27 mei 2020 niet aanwezig te kunnen zijn.
2.19.
In een e-mail van 25 mei 2020, 1.33 uur, heeft [eiser 1] aan [naam 1] bericht dat hij op de door hem geplande vergadering van die dag om 9.00 uur niet aanwezig kan zijn.
2.20.
Op 25 mei 2020 om 9.31 uur heeft [naam 1] gedurende 32 seconden gebeld met [eiser 2] .
2.21.
In een e-mail van 25 mei 2020, 9.54 uur, aan [naam 1] heeft [eiser 2] geschreven:“Zojuist heeft u mij telefonisch gecontacteerd. Ik was zoals gezegd niet in de gelegenheid om u te woord te staan en met u te vergaderen omdat ik in een andere vergadering zat.”
Daarnaast heeft [eiser 2] bij die e-mail een besluit gevoegd van 23 mei 2020 tot schorsing van [naam 1] in zijn functie als voorzitter en bestuurslid.
2.22.
Op 25 mei 2020 heeft [naam 1] aan [eiser 1] de notulen toegezonden van de vergadering van die dag en aan hem het volgende geschreven:“Zaken die tijdens de vergadering van 25 mei 2020 als grondslag benoemd zijn betreffen o.a.;- Bewuste misgebruik van bestuurlijke middelen (disfunctioneren) door o.a. het niet naleven van wet- en regelgeving (CAO VO) en handelen in strijd met de statuten;
- Niet ondubbelzinnig uitvoering geven aan de specifieke aanwijzing van het AB (in een situatie waarin belangenverstrengeling aan de orde was);
- Het (herhaaldelijk) bewust nalaten om te handelen conform Code Goed Bestuur, het huishoudelijk reglement en MR reglement, met o.a. als direct gevolg van twee opgestapte MR-geledingen;
- Alarmerende signalen benoemd in artikel NRC dinsdag 19 mei 2020; “Interne opstand tegen ‘autoritaire’ directeur Haga Lyceum Amsterdam”;
- Alarmerende signalen benoemd in artikel NRC donderdag 21 mei 2020; “Haga Lyceum luisterde de onderwijsinspectie af”.Op grond van bovenstaande heeft het algemeen bestuur, in het belang van de school, het onderwijsproces en de stichting besloten u te schorsen (op non actief te stellen) met directe ingang van 25 mei 2020 voor nog onbepaalde duur (…)Daarnaast zal het algemeen bestuur opdracht geven aan een gecertificeerd onafhankelijk onderzoeksbureau om onderzoek te doen naar waarheidsvinding betreffende (specifieke) zaken zoals deze hierboven staan vermeld, waarbij (…) vrijstelling van uw werkzaamheden dringend noodzakelijk is.”
2.23.
In de notulen van de vergadering van 25 mei 2020 staat onder het besluit [eiser 1] te schorsen het volgende:“Dit besluit is in deze spoedeisende AB-vergadering tot stand gekomen middels 1 stem tegen (brief de heer [eiser 2] dd. 23 mei jl. en het telefoongesprek dd. 25 mei 2020 om 09:31 uur) en 1 stem voor waarbij de stem van de voorzitter (…) doorslaggevend is geweest (…).
2.24.
In een brief van 25 mei 2020 hebben [eiser 1] en [eiser 2] aan [naam 1] geschreven dat de besluitvorming op de vergadering van die dag nietig is vanwege hun afwezigheid en hebben zij hem verzocht het schorsingsbesluit in te trekken.
2.25.
Op 26 mei 2020 om 20.30 uur heeft [eiser 2] een gewijzigde agenda ontvangen voor de bestuursvergadering van het AB op 27 mei 2020, waarop als door [naam 1] toegevoegd onderwerp het ontslag van [eiser 2] als bestuurslid stond.
2.26.
Mr. Tielemans heeft [naam 1] op 27 mei 2020 bericht dat [eiser 2] niet bij de vergadering van die dag aanwezig kon zijn en van mening was dat daarom op die vergadering geen rechtsgeldige besluiten genomen konden worden.
2.27.
Op 27 mei 2020 heeft [naam 1] aan [eiser 2] de notulen toegezonden van de vergadering van die dag en aan hem het volgende geschreven:
“Zaken die tijdens de vergadering van 27 mei 2020 als grondslag benoemd zijn betreffen o.a.:- Bewuste misgebruik van bestuurlijke positie door o.a. willens en weten handelen in strijd met de statuten en het niet naleven van de wet- en regelgeving;
- ( Sterk vermoeden en) concrete signalen van het achteraf tegenstrijdige of valselijk opmaken geschriften, die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen om eigen belangen te dienen. Zoals bijvoorbeeld het achteraf opmaken van één of meer bestuursbesluiten teneinde met terugwerkende kracht te doen overkomen alsof er een rechtsgeldige bestuursvergadering (23 mei jl.) heeft plaatsgevonden en daarin rechtsgeldige besluiten zijn genomen;
- Vertrouwensbreuk tussen de voorzitter, de heer [naam 1] en de secretaris/penningmeester, de heer [eiser 2] .Op grond van het bovenstaande heeft het algemeen bestuur, in het belang van de school, het onderwijsproces en de stichting besloten u te ontslaan met directe ingang van 27 mei 2020 (…).”
2.28.
In de notulen van de vergadering van 27 mei 2020 staat onder het besluit [eiser 2] te ontslaan het volgende:“Dit besluit in deze vergadering is tot stand gekomen middels 1 stem voor en géén stem tegen waarbij met de aanwezigheid van de voorzitter wordt voldaan aan de statutaire bepaling dat “alle overige bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn” (…).”
2.29.
De SIO heeft [eiser 1] op 2 juni 2020 op staande voet ontslagen als bestuurder van de SIO en als dagelijks bestuurder van de school.
2.30.
Op 3 juni 2020 heeft het door [eiser 2] en [eiser 1] gevormde bestuur besloten [naam 1] te ontslaan als bestuurslid van de SIO.
3. Het geschil in conventie
3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen na vermeerdering van de eis – samengevat – :
I. in afwachting van de vernietiging van het besluit tot schorsing van [eiser 1] op de voet van artikel 2:15 BW, de schorsing op te heffen, althans het schorsingsbesluit buiten werking te stellen totdat de rechter in een bodemprocedure over het schorsingsbesluit heeft geoordeeld;
II. in afwachting van het besluit tot ontslag van [eiser 1] op de voet van artikel 2:15 BW, het ontslag op te heffen, althans het ontslagbesluit buiten werking te stellen totdat de rechter in een bodemprocedure daarover heeft geoordeeld;
III. de SIO te bevelen [eiser 1] in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden onverkort en volledig uit te oefenen en daartoe alles in het werk te stellen, de SIO te verbieden [eiser 1] uit zijn functie te ontheffen en/of hem de overeengekomen taken en/of werkzaamheden te ontnemen dan wel te beperken en de SIO te verbieden hem opnieuw te schorsen of te ontslaan;
IV. in afwachting van de vernietiging van het besluit tot ontslag van [eiser 2] op de voet van artikel 2:15 BW, het ontslagbesluit buiten werking te stellen totdat de rechter in een bodemprocedure daarover heeft geoordeeld;
V. de SIO te bevelen aan al degenen (zowel intern als extern) aan wie zij mondeling of schriftelijk heeft bericht dat [eiser 1] is geschorst de in de dagvaarding weergegeven schriftelijke rectificatie te zenden;
VI. te bepalen dat de SIO een dwangsom van € 10.000,- verschuldigd is voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij geheel of gedeeltelijk niet aan het vonnis voldoet, met een maximum van € 100.000,-;
VII. althans zodanige voorzieningen jegens de SIO te treffen als de voorzieningenrechter redelijk en billijk voorkomt;
VIII. met veroordeling van de SIO in de proceskosten.
3.2.
De SIO voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1.
De SIO vordert – samengevat – :
I. [eiser 1] te veroordelen over te gaan tot het overhandigen aan [naam 1] van alle bescheiden, waaronder sleutels van en horende bij het schoolgebouw, bankpasjes, gebruikersnamen en wachtwoorden, codes en overige zaken die essentieel zijn om de dagelijkse gang van zaken aangaande de school voort te kunnen zetten;
II. [eiser 1] en [eiser 2] te veroordelen zich gedurende het nader te verrichten onderzoek naar de handelswijze van [eiser 1] binnen het Cornelius Haga Lyceum;- niet te begeven op het schoolterrein en in het schoolgebouw;
- op geen enkele manier contact te hebben met het personeel en de leerlingen, de ouders van de leerlingen en alle andere op enigerlei wijze bij het Haga Lyceum betrokken personen;
III. [eiser 1] en [eiser 2] te veroordelen om zich blijven te onthouden van alle mogelijke uitlatingen, al dan niet via de (sociale) media, die op enigerlei wijze schadelijk kunnen zijn voor de eer en goede naam van [naam 1] , het Cornelius Haga Lyceum en de daarbij betrokken personen;
IV. [eiser 1] en [eiser 2] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 5.000,- en in de proceskosten.
4.2.
[eiser 1] en [eiser 2] voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie en in reconventie
5.1.
Sinds 10 mei 2020 hebben de bestuursleden van de SIO, [eiser 1] en [eiser 2] aan de ene kant en [naam 1] aan de andere kant, elkaar bestookt met besluiten tot schorsing en/of ontslag. Elk van partijen stelt zich op het standpunt op dit moment het enige bevoegde bestuur van de SIO te zijn. Dat maakt de school onbestuurbaar en geeft grote onrust onder de ouders, zoals blijkt uit een door [naam 1] overgelegde brief van verontruste moeders aan het bestuur en de medezeggenschapsraad van 2 juni 2020.
5.2.
Dit kan zo niet langer en dus zal één van deze beide partijen, in ieder geval tijdelijk, moeten terugtreden als bestuurder. Op de zitting is nog even gesproken over de optie dat zij allen tijdelijk zouden terugtreden, maar daarover was geen overeenstemming te verkrijgen. Tijdelijk betekent hier: totdat in de aangespannen of aan te spannen bodemprocedure(s) zal zijn beslist over de rechtmatigheid van de schorsingen en ontslagen en daar eventueel nadere voorzieningen zijn getroffen.Met andere woorden: totdat een rechter anders heeft beslist.
5.3.
Het zijn [eiser 1] en [eiser 2] die zolang een stap terug zullen moeten doen. Belangrijkste argument daarvoor is dat het algemeen bestuur volgens de statuten het hoogste orgaan is, dat zowel zijn eigen leden benoemt als de directeur-bestuurder, en dat de voorzitter ( [naam 1] ) bij stemming over personen een doorslaggevende stem heeft. Daarmee valt moeilijk te rijmen dat de directeur-bestuurder een (beslissende) stem zou hebben in de schorsing of het ontslag van de voorzitter.
5.4.
Daar komt bij dat het volgens de statuten in beginsel de voorzitter is die oproepen tot een vergadering doet uitgaan. Pas als hij niet binnen drie weken gevolg geeft aan een schriftelijk en gemotiveerd verzoek daartoe van twee/derde van de overige bestuursleden, zijn die bestuursleden zelf bevoegd een vergadering bijeen te roepen (artikel 10 leden 2 en 3 van de statuten). [naam 1] was dus bevoegd om op 10 mei 2020 op de voorgeschreven termijn van veertien dagen op te roepen voor een vergadering op 25 mei 2020, met als agendapunt het voornemen tot schorsing van [eiser 1] . Die oproep heeft [eiser 2] en [eiser 1] tijdig bereikt.
5.5.
In de bodemprocedure zal moeten worden uitgemaakt of [eiser 2] geacht kan worden via het 32 seconden durende telefoongesprek aanwezig te zijn geweest bij die vergadering en tegen te hebben gestemd. Hij zelf zweert van niet, [naam 1] en de eveneens op de vergadering aanwezige [naam 2] menen van wel. Overigens geven de statuten de voorzitter de bevoegdheid om, in het geval te weinig bestuursleden aanwezig zijn om rechtsgeldige besluiten te nemen, ten minste dertig dagen later een tweede vergadering te doen houden, waarin kan worden beslist ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden.
5.6.
Ook de rechtsgeldigheid van het aan [eiser 2] verleende ontslag zal in de bodemprocedure moeten worden beoordeeld. In ieder geval was [naam 1] als voorzitter bevoegd om de oproep te doen uitgaan voor een bestuursvergadering op 27 mei 2020, met als agendapunt het voorgenomen ontslag van [eiser 2] . [eiser 1] was op dat moment geschorst en de aanwezigheid van [eiser 2] , over wiens ontslag werd gestemd, was volgens de statuten niet noodzakelijk. Daarmee waren “alle overige bestuursleden” aanwezig, te weten [naam 1] .
5.7.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben nog gesteld dat de besluiten tot schorsing en ontslag niet met de vereiste drie/vierde meerderheid zijn genomen. De hoofdregel is echter een gewone meerderheid van stemmen, met uitzondering van de besluiten waarvoor volgens artikel 12 een drie/vierde meerderheid is vereist. In het eerste lid van dat artikel worden drie soorten besluiten genoemd waarvoor een dergelijke meerderheid is vereist, maar een besluit tot ontslag of schorsing van een bestuurslid staat daar niet bij. In lid 2 van dat artikel gaat het weliswaar over een besluit tot ontslag van een bestuurslid, maar daaraan wordt niet de eis van een drie/vierde meerderheid verbonden.
5.8.
Al met al lijken de besluiten tot schorsing, respectievelijk ontslag, van [eiser 1] en [eiser 2] op het eerste gezicht rechtsgeldig genomen. Zij hadden kunnen volstaan met het aanvechten van die besluiten bij de rechter. [eiser 1] en [eiser 2] hebben echter de schorsing en het ontslag aan hun laars gelapt en zijn op hun beurt overgegaan tot schorsing en ontslag van [naam 1] . De huidige impasse en daarmee de onbestuurbaarheid van de school, zijn dan ook grotendeels aan hen te wijten. Ook dat is een reden om hen voorlopig terug te laten treden.
5.9.
Daarmee komt het bestuur voorlopig in handen van [naam 1] , die echter anders dan [eiser 1] geen uitvoerend bestuurder is. [naam 1] heeft inmiddels een ervaren interim-bestuurder bereid gevonden om het uitvoerend bestuur zolang op zich te nemen, zodat ook daarin wordt voorzien.
5.10.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] zullen worden afgewezen en die van de SIO zullen worden toegewezen, zoals hierna is vermeld. De vordering onder II is toewijsbaar omdat het van groot belang is dat er nu eerst rust in de school komt. De vordering onder III zal worden afgewezen. Van onrechtmatige uitlatingen door [eiser 1] of [eiser 2] als daar bedoeld is niet gebleken. Een dergelijk bevel zou hen op voorhand monddood maken en in strijd zijn met de vrijheid van meningsuiting.
5.11.
Als grotendeels in het ongelijk gestelde partij zullen [eiser 1] en [eiser 2] worden verwezen in de proceskosten.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
In conventie:
6.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
6.2.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van de SIO begroot op:
– € 656,- € 656,- aan griffierecht en
– € 656,- € 980,- aan salaris advocaat,
in reconventie:
6.3.
veroordeelt [eiser 1] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis over te gaan tot het overhandigen aan [naam 1] van de bescheiden, waaronder sleutels van en horende bij het schoolgebouw van het Cornelius Haga Lyceum, bankpasjes, gebruikersnamen en wachtwoorden, codes en overige zaken, die essentieel zijn om de dagelijkse gang van zaken aangaande de school voort te kunnen zetten,
6.4.
veroordeelt [eiser 1] om een dwangsom te betalen aan de SIO van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij nalaat te voldoen aan de hiervoor onder 6.3 uitgesproken veroordeling, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt,
6.5.
verbiedt [eiser 1] en [eiser 2] om na betekening van dit vonnis en totdat een rechter anders heeft beslist:
- -
zich te begeven op het schoolterrein en in het schoolgebouw aan de Naritaweg 30 te Amsterdam;
- -
op enige manier contact te hebben met het personeel en de leerlingen van de school, de ouders van deze leerlingen en andere bij de school betrokken personen,
6.6.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] om een dwangsom te betalen aan de SIO van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat één van hen handelt in strijd met het hiervoor onder 6.5 uitgesproken verbod, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt,
6.7.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de kosten van dit geding, wegens de samenhang met de conventie tot heden aan de zijde van de SIO begroot op nihil,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie:
6.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.M. Eisenhardt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2020.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 10‑06‑2020