Einde inhoudsopgave
Omgevingswet
Artikel 16.66 (aanvullende bepalingen)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
16-10-2023, Stb. 2023, 376 (uitgifte: 27-10-2023, kamerstukken: 36367)
10-06-2020, Stb. 2020, 262 jo Stb. 2020, 211 (uitgifte: 26-06-2020, kamerstukken: 35395)
01-07-2020, Stb. 2020, 262 jo Stb. 2020, 211 (uitgifte: 17-07-2020, kamerstukken: 35218)
12-02-2020, Stb. 2020, 172 (uitgifte: 17-06-2020, kamerstukken: 34986)
23-03-2016, Stb. 2016, 156 (uitgifte: 26-04-2016, kamerstukken: 33962)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2023, Stb. 2023, 470 (uitgifte: 15-12-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
20-03-2023, Stb. 2023, 89 (uitgifte: 22-03-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Veiligheid en Justitie
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ministerie van Economische Zaken
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Omgevingsvergunning
Omgevingsrecht / Omgevingswet
Bestuursrecht algemeen / Besluit (algemeen)
1.
Bij de toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende leden en artikel 16.67 in acht genomen.
2.
Als een ander bestuursorgaan als bedoeld in artikel 16.54, eerste lid, derde zin, het bevoegd gezag is, ligt het ontwerpbesluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerpbesluit, ook ter inzage in de gemeente waar de activiteit of activiteiten geheel of in hoofdzaak zullen worden verricht.
3.
De in artikel 3:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde redelijke termijn bedraagt ten hoogste zes weken. De termijn waarbinnen op de aanvraag wordt beslist, kan ten hoogste eenmaal worden verlengd. De verlenging en de duur daarvan worden, met inachtneming van de in artikel 3:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn van acht weken, gemotiveerd aan de aanvrager meegedeeld. Artikel 31, vierde lid, van de Dienstenwet is niet van toepassing.
4.
Als het bevoegd gezag naar aanleiding van de aanvraag om een omgevingsvergunning van oordeel is dat geen omgevingsvergunning nodig is, wordt dat vermeld in de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 of 3:44 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.
Als het gaat om een ontwerpbesluit of besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt dat vermeld in de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 of 3:44 van de Algemene wet bestuursrecht.