Hof 's-Hertogenbosch, 12-04-2011, nr. HV 200.078.047
ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ1369
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
12-04-2011
- Zaaknummer
HV 200.078.047
- LJN
BQ1369
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ1369, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 12‑04‑2011
Uitspraak 12‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en f Fw, onder meer vanwege strafbare feiten, gepleegd vóór en na toelating tot de schuldsaneringsregeling.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 12 april 2011
Zaaknummer: HV 200.078.047/01
Zaaknummer eerste aanleg: R 09.473
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. P.A. Schippers.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 november 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 1 december 2010, heeft [X.] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling in stand te laten, eventueel met een verlenging van de looptijd.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 april 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
[X.], bijgestaan door mr. P.A. Schippers;
- -
mevrouw C.W. Ouwerling, hierna te noemen: de bewindvoerder;
- -
mevrouw C. van de Graaf en de heer G.P. de Groof, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerders.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 27 oktober 2010;
- -
de stukken van de eerste aanleg, overgelegd door de advocaat van [X.] bij brief d.d. 22 december 2010;
- -
de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 14 december 2010 en de brieven met elk één bijlage van de bewindvoerder d.dis 20 januari 2011, 4 februari 2011 en 15 februari 2011;
- -
het faxbericht met één bijlage van de beschermingsbewindvoerders d.d. 4 april 2011.
3. De beoordeling
3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [X.] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld.
Uit de bijlage overgelegd bij voormeld faxbericht d.d. 4 april 2011 van de beschermingsbewindvoerders blijkt dat zij instemmen met het hoger beroep dat [X.] heeft ingesteld, zodat [X.] in zoverre ontvankelijk is in het hoger beroep.
3.2.
Bij vonnis van 14 december 2009 is ten aanzien van [X.] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en f Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris d.d. 2 september 2010 tussentijds beëindigd, nu [X.] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en lid 2 Fw.
Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
3.4.1.
Bij de toelatingszitting hebben [X.] en zijn maatschappelijk werker verklaard dat hij van 2002 tot en met 2007 in detentie heeft gezeten, maar dat hij nadien zijn leven weer op de rit heeft gekregen. Het is de rechtbank thans gebleken dat hij vanaf 2007 – ook na de toelating tot de schuldsaneringsregeling – meerdere malen is aangehouden en veroordeeld vanwege strafbare feiten.
[X.] is zo vaak aangehouden voor het plegen van strafbare feiten dat hij niet in staat is aan te geven wanneer hij voor welk strafbaar feit is aangehouden, noch op welke strafbare feiten de nu nog openstaande boetes van in totaal ruim € 2.100,- betrekking hebben, zodat de rechtbank van oordeel is dat de boetes aan te merken zijn als schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan.
Indien ten tijde van de toelatingszitting bekend was geweest dat [X.], ondanks de begeleiding van maatschappelijk werk, zijn leven nog altijd niet op orde had en indien de rechtbank bekend was geweest met de openstaande boetes, zou [X.] niet zijn toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
3.4.2.
[X.] heeft voorts niet voldaan aan zijn informatieverplichting en zijn sollicitatieverplichting.
De bewindvoerder heeft diverse malen vergeefs om nadere informatie verzocht. De beschermingsbewindvoerder beschikt bovendien evenmin over de benodigde informatie.
Op [X.] rust een sollicitatieverplichting zolang er geen uitspraak is gedaan op zijn verzoek om toekenning van een Wajong-uitkering en hij niet heeft aangetoond niet in staat te zijn om fulltime betaalde arbeid te verrichten. De bewindvoerder heeft echter geen sollicitatiebewijzen van [X.] mogen ontvangen.
3.5.
[X.] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [X.] heeft in het beroepschrift - kort samengevat – het volgende aangevoerd.
3.5.1.
Ten tijde van de toelatingszitting werd [X.] slechts verdacht van de strafbare feiten waarvoor hij later is veroordeeld. [X.] had zijns inziens de rechtbank niet op de hoogte hoeven stellen van de verdenking, omdat op dat moment er nog geen sprake was van schulden die voortvloeien uit een onherroepelijke veroordeling ten aanzien van feiten zoals bedoeld in artikel 288 lid 2 sub c Fw.
Bovendien zijn de opgelegde boetes niet aan te merken als nieuwe schulden. [X.] is immers geen verplichting aangegaan waarvan hij van te voren wist dat hij deze niet zou kunnen nakomen.
Voor zover er al sprake is van nieuwe schulden, zal [X.] trachten deze schulden middels betalingsregelingen binnen de looptijd van de schuldsaneringsregeling af te lossen, waarbij hij zich zal laten ondersteunen door de beschermingsbewindvoerder.
3.5.2.
[X.] heeft voorts aangevoerd de bewindvoerder volledig en tijdig te hebben geïnformeerd over zijn arbeidsongeschiktheid en de aanvraag voor een passende uitkering.
Volgens [X.] heeft de rechtbank bovendien ten onrechte geoordeeld dat hij niet heeft voldaan aan de sollicitatieverplichting. Vóór de aanvang van de schuldsaneringsregeling was [X.] reeds arbeidsongeschikt. Het had zijns inziens op de weg van de bewindvoerder gelegen om vrijstelling van de sollicitatieverplichting aan de rechter-commissaris te verzoeken. Volgens [X.] is de toekenning van een Wajong-uitkering overigens geen graadmeter voor zijn arbeidsongeschiktheid.
Teneinde problemen te voorkomen heeft [X.] zich bij de nakoming van zijn verplichtingen vrijwillig laten ondersteunen door de beschermingsbewindvoerder en door de stichting Juvans (maatschappelijk werk). In dit kader heeft [X.] ter zitting verklaard dat op 14 maart 2011 een strafzitting heeft plaatsgevonden voor een tweetal feiten die recentelijk hebben plaatsgevonden. Verzocht is om reclasseringstoezicht uit te spreken, zodat op deze wijze getracht kan worden [X.] op het rechte pad te houden, aldus [X.].
3.5.3.
Volgens [X.] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat hij een scooter in eigendom heeft en dat hij deze weigert te verkopen ten behoeve van zijn schuldeisers. De scooter is eigendom van een kennis en door [X.] slechts op zijn naam gesteld voor de tijd dat bedoelde kennis in detentie moet doorbrengen. Dit zegt zijns inziens niets over de eigendom van de scooter. [X.] kan een aankoopbewijs van de rechthebbende overleggen.
3.5.4.
Ter zitting van het hof heeft [X.] nog aangevoerd dat volgens hem zijn crediteuren gebaat zijn bij een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, omdat dan de kans bestaat dat zij nog een bedrag uitgekeerd zullen krijgen.
Voorts heeft [X.] ter zitting aangevoerd dat hij geen achterstand in de boedelafdracht heeft laten ontstaan.
3.5.4.1.
De bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerders hebben bevestigd dat de afdrachtverplichting door het beschermingsbewind, goed wordt nagekomen, ook sinds de rechtbank de schuldsanering van [X.] tussentijds heeft beëindigd.
3.5.5.
De bewindvoerder heeft in haar brief d.d. 14 december 2010, zoals aangevuld ter zitting, aangevoerd dat [X.] ondanks de strafrechtelijke veroordelingen is toegelaten, waarbij de rechtbank er vanuit is gegaan dat [X.] sinds zijn vrijlating niet in aanraking was geweest met justitie. Achteraf is gebleken dat door de maatschappelijk werker van [X.] een te positief beeld is geschetst van de situatie.
Volgens de bewindvoerder was er ten tijde van de toelatingszitting niet slechts sprake van verdenking van de strafbare feiten, maar was [X.] al voor meerdere van deze feiten veroordeeld. [X.] had alle bestaande schulden, maar ook mogelijke toekomstige schulden moeten melden.
3.5.6.
Voorts heeft de bewindvoerder aangevoerd dat conform de bedoeling van de wet het opgelegd krijgen van boetes vanwege tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling gepleegde strafbare feiten aangemerkt kan worden als het maken van nieuwe schulden. Bovendien laat [X.] de boetes en de aanmaningen onbetaald.
Conform de jurisprudentie is [X.] tevens de inspanningsplicht en de informatieplicht niet nagekomen. [X.] heeft immers met het plegen van de feiten het risico genomen in hechtenis te geraken. Eenmaal in hechtenis kon hij gekort worden op zijn uitkering – hetgeen een verlies aan aflossingscapaciteit tot gevolg heeft – en was hij in de onmogelijkheid om de bewindvoerder te informeren.
Volgens de bewindvoerder zijn de opgelegde boetes ten onrechte meegenomen in de schuldsanering. Een betalingsregeling kan niet meer worden getroffen. Hiertoe had [X.] eerder de kans moeten grijpen.
3.5.7.
Voorts heeft [X.] de bewindvoerder nimmer geïnformeerd over relevante zaken. De bewindvoerder heeft deze informatie steeds via de postblokkade of van de beschermingsbewindvoerder verkregen. Zo heeft [X.] één dag voor vertrek de bewindvoerder van zijn reis naar Marokko op de hoogte gesteld en heeft [X.] de bewindvoerder niet geïnformeerd over (de toedracht en de duur van) zijn hechtenis tot 2 augustus 2010, over zijn arbeidsongeschiktheid en over zijn aanvraag van een WIA-uitkering. Hieraan heeft de bewindvoerder ter zitting van het hof toegevoegd dat zij sinds de tussentijdse beëindiging door de rechtbank niets heeft vernomen van [X.].
3.5.8.
[X.] heeft aan de bewindvoerder nimmer enig keuringsrapport overgelegd waaruit zijn arbeidsongeschiktheid zou blijken. Eerst op 3 november 2010 – na de zitting in eerste aanleg – heeft [X.] zich tot het UWV gewend om zich te laten keuren.
De UWV-arts heeft op 23 november 2010 het in november 2010 opgemaakte keuringsrapport aan de bewindvoerder toegezonden.
Ter zitting van het hof heeft de bewindvoerder verklaard dat uit het rapport blijkt dat er bij [X.] sprake is van arbeidsbeperkingen, maar dat er optionele mogelijkheden tot arbeid zijn. Het is voor de bewindvoerder niet duidelijk voor welk deel [X.] wél arbeidsgeschikt is. Het had op de weg van [X.] gelegen om hierover duidelijkheid te verschaffen of om naar (resterend) arbeidsvermogen een passende baan te vinden. De bewindvoerder heeft, ook na de tussentijdse beëindiging door de rechtbank, nimmer enig sollicitatiebewijs van [X.] ontvangen.
3.5.8.1.
Op vragen van het hof heeft [X.] verklaard dat volgens hem uit het rapport, welk rapport door hem niet kan worden overgelegd omdat hij het niet in handen kon krijgen, blijkt dat hij mogelijk niet kan werken in verband met psychische klachten. Een vervolgonderzoek dient nog plaats te vinden. [X.] heeft vanaf de aanvang van de schuldsanering tot de tussentijdse beëindiging niet gesolliciteerd, omdat hij dat niet hoefde van het CWI, aldus [X.].
3.5.9.
Over de scooter heeft de bewindvoerder opgemerkt dat deze op naam staat van [X.]. De stelling van [X.] dat de scooter van een gedetineerde vriend is, is volgens de bewindvoerder onvoldoende met bewijsstukken onderbouwd.
3.5.10.
Ter zitting van het hof heeft de bewindvoerder tot slot verklaard dat ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling de schulden aan het CJIB ongeveer 60 % van de totale schuldenlast ad circa € 4.800,- vormden. De totale schuldenlast van [X.] bedraagt thans circa € 6.000,-, en bestaat voor ongeveer 80 % uit schulden aan het CJIB.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en f Fw, te beoordelen of er bij [X.] sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling of het bekend worden van feiten en omstandigheden die op het tijdstip van het indienen van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en lid 2 Fw.
3.6.2.
Het hof stelt vast dat [X.] strafbare feiten heeft gepleegd in de periode tussen zijn vrijlating in 2007 en de toelating tot de schuldsaneringsregeling, voor welke feiten hij bij onherroepelijk vonnis is veroordeeld tot geldboetes, waarmee vaststaat dat de strafbare feiten hem te verwijten vallen. De opgelegde boetes zijn naar het oordeel van het hof schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan.
3.6.2.1.
Ongeacht of [X.] reeds was veroordeeld voor deze strafbare feiten ten tijde van de toelatingszitting, dus ook voor zover er ten tijde van de toelatingszitting nog slechts sprake was van verdenking, rustte op hem de plicht om de rechtbank hiervan op de hoogte te stellen.
[X.] is immers toegelaten ondanks eerdere veroordelingen, omdat de rechtbank voldoende aannemelijk heeft geacht dat [X.] sinds zijn vrijlating zijn leven weer op de rit heeft gekregen, waarbij de rechtbank is uitgegaan van de verklaringen van [X.] en zijn maatschappelijk werker. Het hof leest hierin dat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 288 lid 3 Fw.
De vaststelling dat [X.] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden niet onder controle heeft gekregen, is naar het oordeel van het hof een omstandigheid die reden zou zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en lid 2 Fw.
3.6.3.
Voorts heeft [X.] ook na zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling strafbare feiten gepleegd, voor welke feiten hij tevens bij onherroepelijk vonnis is veroordeeld tot geldboetes, waarmee naar het oordeel van het hof binnen de schuldsaneringsregeling nieuwe schulden zijn ontstaan. Daarbij komt nog dat de totale schuldenlast van [X.] inmiddels is opgelopen, waarbij nog meer dan voorheen het grootste deel van [X.]s schulden bestaat uit schulden aan het CJIB.
Het hof overweegt bovendien dat het plegen van strafbare feiten op geen enkele manier valt te verenigen met de aard en het doel van de schuldsaneringsregeling. Met het plegen van deze strafbare feiten is [X.] willens en wetens het risico van een detentiestraf aangegaan en is hij daarmee ook het risico aangegaan niet te kunnen voldoen aan de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling. Het is hoe dan ook onbehoorlijk gedrag dat in het kader van de schuldsanering niet kan worden getolereerd.
3.6.4.
Het hof is voorts van oordeel dat [X.] de op hem rustende informatieplicht niet is nagekomen. De bewindvoerder heeft van [X.] nimmer uitkeringspecificaties mogen ontvangen, noch enige informatie waaruit de door [X.] gestelde arbeidsongeschiktheid zou blijken. [X.] heeft voorts sinds de zitting in eerste aanleg op geen enkele wijze contact opgenomen met de bewindvoerder. Hij heeft de bewindvoerder noch zijn raadsman ervan op de hoogte gesteld dat hij per januari 2011 een baan voor 10 tot 40 uur per week zou hebben verworven.
Nu de bewindvoerder niet kon beschikken over relevante gegevens, was zij niet in staat om haar toezichthoudende taak naar behoren uit te voeren.
3.6.5.
Tot slot is het hof van oordeel dat [X.] de sollicitatieplicht niet naar behoren is nagekomen. De bewindvoerder heeft uiteindelijk van de UWV-arts het keuringsrapport van november 2010 gekregen. Uit het keuringsrapport blijkt dat er bij [X.] sprake is van arbeidsbeperkingen, maar dat er optionele mogelijkheden zijn om betaalde arbeid te verrichten. Voor welk deel [X.] arbeidsgeschikt is, blijkt niet uit het rapport. [X.] heeft ter zitting verklaard dat hij vanwege psychische klachten mogelijk niet in staat is om te werken - er zou trouwens ook nog een vervolgonderzoek komen zo heeft [X.] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld - en dat door het CWI aan hem is medegedeeld dat hij niet hoefde te solliciteren. Deze verklaring wordt echter door [X.] op geen enkele wijze door middel van schriftelijk bewijs onderbouwd. Bovendien heeft, zo is gebleken, [X.] nimmer (met vrucht) verzocht om een ontheffing van de sollicitatieplicht door de rechter-commissaris in het kader van de schuldsaneringsregeling.
Het hof constateert derhalve dat op [X.] onverminderd de sollicitatieplicht rustte en dat [X.] desondanks, ook in de periode vanaf de toelating tot de schuldsaneringsregeling tot de datum van het rapport, niet heeft gesolliciteerd.
3.7.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X.] tussentijds beëindigd dient te worden. [X.] heeft naar het oordeel van het hof verwijtbaar niet voldaan aan de op hem rustende verplichtingen, aangezien [X.] op de hoogte was dan wel redelijkerwijs gesproken op de hoogte moet zijn geweest van deze verplichtingen, mede in verband waarmee het hof wijst op de door [X.] ontvangen en door hem ondertekende “Verklaring verplichtingen in de schuldsaneringsregeling”, waarnaar ook in het toelatingsvonnis van 14 december 2009 wordt verwezen. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om de looptijd van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X.] te verlengen.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. Pellis, Pouw en Veldman en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2011.