Rb. Zeeland-West-Brabant, 15-04-2016, nr. BRE 14/1395
ECLI:NL:RBZWB:2016:2348, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
15-04-2016
- Zaaknummer
BRE 14/1395
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2016:2348, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15‑04‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:1931, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTFR 2016/1631 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Uitspraak 15‑04‑2016
Inhoudsindicatie
De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag nu daarop geen tijdvak van naheffing is vermeld.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 14/1395
Uitspraak van 15 april 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 27 februari 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM), aanslagnummer [aanslagnummer].
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Malden, tot bijstand vergezeld van [A] (taxateur) en namens de inspecteur, [verweerder].
1. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag;
- -
veroordeelt de Minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.005;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 aan haar vergoedt.
2. Gronden
2.1.
Belanghebbende doet als ondernemer, ter zake van de registratie van personenauto’s, op grond van artikel 8 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, opgaven van kentekens.
2.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 31 oktober 2013, een naheffingsaanslag BPM opgelegd van € 8.830. Belanghebbende heeft hiertegen op 10 december 2013 bezwaar gemaakt.
2.3.
De rechtbank stelt voorop dat op de naheffingsaanslag geen tijdvak van naheffing is vermeld. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag om deze reden dient te worden vernietigd.
2.4.
De rechtbank overweegt dat de vermelding van het tijdvak van naheffing op het aanslagbiljet hiervan een essentieel onderdeel uitmaakt (Hoge Raad 20 december 1978, nr. 18960, BNB 1979/111). Op het biljet staat geen aanslagtermijn vermeld en evenmin is op andere wijze onmiskenbaar direct of indirect uit het aanslagbiljet af te leiden wanneer en in welke vorm zich belastbare feiten hebben voorgedaan die tot het verschuldigd worden van BPM hebben geleid. Het aanslagbiljet ontbeert dan een essentieel element en kan niet in stand worden gelaten (Hoge Raad 17 maart 2006, nr. 41558, BNB 2006/223).
2.5.
Aan het vorenoverwogene doet niet af dat gelijktijdig met de naheffingsaanslag een controlerapport, gedateerd 31 oktober 2013, is verzonden. In dat controlerapport is namelijk evenmin een tijdvak van naheffing vermeld en daarin staat ook niet op welke data de auto’s, waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, op naam zijn gesteld.
2.6.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
2.7.
Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht tot vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
2.8.
De rechtbank stelt vast dat sinds de indiening van het bezwaarschrift een periode van twee jaar en ruim vier maanden is verstreken. De redelijke termijn is derhalve met (afgerond) een half jaar overschreden. Belanghebbende heeft dus recht op een schadevergoeding van € 500. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel aan de rechtbank toe te rekenen. De rechtbank heeft de Minister van Veiligheid en Justitie dan ook veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade.
2.9.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Nu sprake is van één aanslagbiljet, worden deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 742 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 246 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1) en € 211 voor het verschijnen ter zitting. De rechtbank ziet aanleiding om voor de vergoeding voor het bijwonen van de zitting af te wijken van de normen van het Besluit, omdat 20 zaken in een kort tijdsbestek zijn behandeld en is daarbij uitgegaan van een dag voorbereiding en een halve dag voor het bijwonen van de zitting. Gezien de aard van de werkzaamheden acht de rechtbank een uurtarief van € 250 redelijk. In totaal derhalve € 4.000 (16 uur maal € 250). Daarbij is het beroep ter zake van in totaal 19 zaken gegrond verklaard. De kosten bedragen dan per zaak (afgerond) € 211 (€ 4.000 gedeeld door 19).
Verder is een vergoeding toegekend van € 52 voor de door belanghebbende gemaakte taxatiekosten. De rechtbank is daarbij uitgegaan van een dag voorbereiding door de taxateur en een halve dag voor het bijwonen van de zitting, tegen het door de taxateur gevraagde bedrag van € 81,40 per uur, in totaal derhalve € 976,80 (16 uur maal € 81,40). Daarbij is het beroep ter zake van in totaal 19 zaken gegrond verklaard. De taxatiekosten bedragen dan per zaak (afgerond) € 52 (€ 976,80 gedeeld door 19).
De totale kostenvergoeding is derhalve vastgesteld op € 1.005 (€ 742 plus € 211 plus € 52). De rechtbank acht dit bedrag redelijk en in overeenstemming met het Besluit.
Anders dan belanghebbende heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen reden gezien om een wegingsfactor van 2 toe te kennen wegens de zwaarte van de zaak. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de naheffingsaanslag weliswaar betrekking heeft op 6 auto’s, maar dat de problematiek die ten aanzien van iedere auto speelt telkens min of meer gelijk is.
Deze uitspraak is gedaan op 15 april 2016 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.