Deze zaak hangt samen met de zaken met griffienummers 08/01415 en 07/13466 en met de ontnemingszaken met griffienummers 08/02758P en 07/13467P waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 12-05-2009, nr. S 08/02756
ECLI:NL:GHLEE:2009:BH5246
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-05-2009
- Zaaknummer
S 08/02756
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BH5246
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2009:BH5246, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 09‑03‑2009; (Hoger beroep)
Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑03‑2009
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑03‑2009
Inhoudsindicatie
Diefstal met geweld. Werkstraf van 140 uren.
Parketnummer: 24-001987-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-650658-08
Arrest van 9 maart 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 30 juli 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsvrouw van verdachte mr. M.H. Heeg, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en beslist omtrent de inbeslaggenomen goederen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsvrouw van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis en dat het inbeslaggenomen geldbedrag van 345 euro zal worden teruggegeven aan de rechthebbende [benadeelde].
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Na verbeterde lezing is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 november 2007 te [plaats], in ieder geval in de gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van driehonderdvijftig euro, dan wel driehonderdvijvenveertig euro, dan wel vijftig euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte [benadeelde] bij een arm heeft gepakt en/of met kracht heeft weggeduwd, waardoor [benadeelde] ten val kwam.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 28 november 2007 te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van driehonderdvijfenveertig euro, toebehorende aan [benadeelde], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welk geweld hierin bestond dat verdachte [benadeelde] bij een arm heeft gepakt en met kracht heeft weggeduwd, waardoor [benadeelde] ten val kwam.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Strafbaarheid
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft, na zijn bezoek aan een prostituee, een geldbedrag van 345 euro van haar gestolen. Daarbij heeft verdachte geweld gebruikt. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit geschonden.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 december 2008 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder ook soortgelijke feiten.
Gelet op het voorgaande acht het hof de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal in hoger beroep gevorderde straf passend en geboden.
Beslissing omtrent het inbeslaggenomen geld
Het hof zal de teruggave gelasten aan de rechthebbende [benadeelde] van het onder verdachte in beslaggenomen geldbedrag van 345 euro.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22d, 22c (oud), 63 (oud), 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van zeventig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
gelast de teruggave aan de rechthebbende [benadeelde] van:
345 euro, bestaande uit 5 biljetten van E 50,-, 1 biljet van E 20,-, 6 biljetten van E 10,-, en uit 3 biljetten van E 5,-.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Hielkema, voorzitter, mr. S.H. Wachter en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van A.L. Wilkens als griffier, zijnde mr. Lolkema voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Conclusie 03‑03‑2009
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft verzoeker bij arrest van 17 oktober 2007 wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de in art. 2, onder B en C, van de Opiumwet gegeven verboden, veroordeeld tot 36 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Voorts heeft het hof een geldbedrag verbeurd verklaard, de onttrekking aan het verkeer bevolen van een aantal voorwerpen en de teruggave aan de eigenaar gelast van een voorwerp, een en ander zoals in het arrest is vermeld.1.
2.
Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.
Het eerste middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
4.
Voor zover het middel de klacht behelst dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden, faalt het. Verzoeker heeft op 25 oktober 2007 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 25 juni 2008 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Er vanuit gaande dat op grond van HR 16 januari 2001, LJN ZD2395 de maanden van de inzendtermijn niet gesteld zijn op de dertig dagen van art. 136, eerste lid, Sv, meen ik dat aan het met elkaar overeenkomende getal van de dag van de maand de voorkeur moet worden gegeven als begin- en eindtijdstip. De minimis non curat praetor. Zo niet, dan kan op grond van HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, rov. 3.6.3.b met de enkele constatering van de overschrijding worden volstaan.
5.
Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte mede voor het bewijs heeft gebezigd een proces-verbaal van politie inhoudende informatie die door de CIE is verstrekt, terwijl in het door de CIE verstrekte proces-verbaal uitdrukkelijk is aangegeven dat dat proces-verbaal niet is bedoeld om te dienen als bewijsmiddel in een strafzaak.
6.
Blijkens het bestreden arrest heeft het hof ten laste van verzoeker bewezen verklaard:
- ‘1.
dat hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2003 tot en met 8 juni 2006 te 's‑Hertogenbosch en Rosmalen en Rotterdam en Marokko, tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- 2.
dat hij in de periode van 07 juni 2006 tot en met 08 juni 2006 te 's‑Hertogenbosch en Rosmalen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad (verspreid over meerdere locaties) een hoeveelheid (33,53 gram op het adres [a-straat 1–2] en een andere hoeveelheid op het adres [b-straat 1]) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- 3.
dat hij in de periode van 1 juni 2003 tot en met 8 juni 2006 te 's‑Hertogenbosch en Rosmalen en Rotterdam heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.’
7.
Blijkens de aanvulling op het arrest heeft het hof onder meer het volgende bewijsmiddel gebezigd:
- ‘1.
Het — van het einddossier inzake het onderzoek ‘CIRCUS’ deel uitmakende — algemene proces-verbaal van regiopolitie Brabant-Noord, districtsrecherche Den Bosch, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 20 juli 2006 ondertekend door [verbalisant 1], brigadier van politie, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van bevindingen van verbalisant:
(…)
In de periode oktober 2005 tot en met december 2005 kwam bij de Criminele Inlichtingen Eenheid van de politieregio Brabant-Noord (hof: hierna ook ‘CIE’) van meerdere informanten de informatie binnen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] op grote schaal zouden dealen in cocaïne. Door de CIE werd van deze informatie een proces-verbaal opgemaakt. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
- —
[verdachte] en [medeverdachte 1] dealen op grote schaal in cocaïne;
- —
de cocaïne wordt gehaald in Rotterdam;
- —
verschillende mensen werken voor hen, onder wie [betrokkene 1] en [betrokkene 2], die verblijven aan de [a-straat 1–2] te [plaats]; zij dealen voor hen in cocaïne;
- —
in de woning van [medeverdachte 2] wordt de handelsvoorraad cocaïne opgeslagen;
- —
[medeverdachte 2] maakt gebruik van een blauwe personenauto, Citroën, met kenteken [AA-00-BB];
- —
de cocaïne wordt gekocht voor 30 euro per gram en voor 50 euro per gram verkocht;
- —
[verdachte] maakt gebruik van de telefoonnummers [001] en [002];
- —
[medeverdachte 2] maakt gebruik van het telefoonnummer [003].
Met [verdachte] wordt bedoeld:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
Met [medeverdachte 1] wordt bedoeld:
[Medeverdachte 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959 (hof: verdachte).
Met [medeverdachte 2] wordt bedoeld:
[Medeverdachte 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
Naar aanleiding van bovengenoemd proces-verbaal van de CIE werd besloten een strafrechtelijk onderzoek op te starten.
(…)
Bij de CIE is in de maand maart 2006 van een informant de navolgende informatie binnengekomen:
[Verdachte] maakt gebruik van het gsm-nummer [004].
(…)
Bij de CIE werd in de maand mei 2006 van een informant de navolgende informatie ontvangen:
‘[Verdachte] haalt de cocaïne bij cafetaria [A] in Rotterdam. In dit cafetaria heeft hij contact met een Marokkaanse man die [betrokkene 3] heet met zijn voornaam. [Betrokkene 3] en zijn oudere broer handelen in cocaïne en kopen de cocaïne zelf per 20 à 30 kilo in. De deals worden in de cafetaria afgehandeld.’’
8.
Vooropgesteld wordt dat een CIE-proces-verbaal, zijnde een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, in beginsel als bewijsmiddel als bedoeld in art. 344, eerste lid, onder 5, Sv kan worden gebezigd. De bewijskracht van een dergelijk stuk is aangegeven in art. 344a, derde lid, Sv: voor het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan moet dan ten minste aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: a. de bewezenverklaring vindt in belangrijke mate steun in andersoortig bewijsmateriaal, en b. de verdediging heeft niet op enig moment in het geding de wens te kennen gegeven om de anonieme getuige te (doen) ondervragen.
9.
In de Richtlijnen Openbaar Ministerie wordt echter benadrukt dat met CIE-informatie in het proces-dossier terughoudend moet worden omgegaan. Daarin is — voor zover hier van belang — de volgende richtlijn opgenomen (onder 3.1. CIE):
- ‘*
CIE-informatie kan, mits de informatie concreet genoeg is, de grondslag vormen voor een verdenking zoals bedoeld in art. 27 Sv.
- *
CIE-informatie is geen bewijs, maar slechts ‘intelligence’. Om dit te benadrukken is in het standaard proces-verbaal de volgende zinsnede opgenomen: ‘Dit proces-verbaal is niet bedoeld om te dienen als bewijsmiddel in een strafzaak’. De reden voor het opnemen van deze zinsnede is gelegen in 1) de problematiek van de ‘dubbeltelling’ en 2) de als gevolg van de bronbescherming beperkte mate waarin de CIE-informatie door de rechter kan worden gecontroleerd.
- *
‘Intelligence’ verdient controle op het punt van de rechtmatigheid van de verkrijging en de betrouwbaarheid (in verband met het vaststellen van de redelijkheid van een verdenking). Bewijsmateriaal dient volledig controleerbaar te zijn en is dus onderhevig aan volledige toetsing, bijvoorbeeld door het horen als getuige van de personen die de bron van informatie zijn.
- *
Indien de rechter besluit het CIE-proces-verbaal te bezigen voor het bewijs, is het risico van dubbeltelling niet uit te sluiten (…).’
10.
Hoewel CIE-informatie dus niet is bedoeld om als bewijs te dienen in een strafzaak, maar eerder is opgesteld als startinformatie voor een strafrechtelijk onderzoek, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat een CIE-proces-verbaal inhoudende anonieme informatie kan worden gebezigd voor het bewijs mits aan de genoemde voorwaarden van art. 344a, derde lid, Sv is voldaan. Niettemin zijn de bezwaren die in de OM-richtlijn worden opgesomd van zwaarwegend belang, waarbij bovendien zeker een punt is dat het gebruik van materiaal waarvan de leverancier zegt dat het niet als bewijs mag worden gebruikt de verdediging op het verkeerde been kan zetten doordat zij meent een verzoek tot verhoor van informanten of runners achterwege te kunnen laten. In geval een CIE-proces-verbaal aangeeft dat het niet geschikt is voor bewijs, mag van de verdediging dan ook niet worden verwacht dat zij het verhoor van informanten of runners moet hebben verzocht.
11.
Echter, in het onderhavige geval fungeert het CIE-proces-verbaal als inleiding op de bewijsconstructie die vervolgens door de overige (niet-anonieme) bewijsmiddelen in voldoende mate wordt ingevuld. Het is een verantwoording van de aanleiding tot het opsporingsonderzoek. Een dergelijke algemene inleiding is niet ongebruikelijk in mega-zaken en ondervindt slechts bezwaar indien specifieke onderdelen uit de bewezenverklaring enkel met een CIE-relaas van bevindingen worden ‘belegd’. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake. De hierboven onder 7 geciteerde en voor de bewezenverklaring relevante (redengevende) CIE-informatie, te weten:
- a.
‘[Verdachte] en [medeverdachte 1] dealen op grote schaal in cocaïne;’
- b.
‘de cocaïne wordt gehaald in Rotterdam;’
- c.
‘verschillende mensen werken voor hen, onder wie [betrokkene 1] en [betrokkene 2], die verblijven aan de [a-straat 1–2] te [plaats]; zij dealen voor hen in cocaïne;’
- d.
‘in de woning van [medeverdachte 2] wordt de handelsvoorraad cocaïne opgeslagen;’
- e.
‘de cocaïne wordt gekocht voor 30 euro per gram en voor 50 euro per gram verkocht;’
- f.
‘[Verdachte] haalt de cocaïne bij cafetaria [A] in Rotterdam. In dit cafetaria heeft hij contact met een Marokkaanse man die [Betrokkene 3] heet met zijn voornaam. [betrokkene 3] en zijn oudere broer handelen in cocaïne en kopen de cocaïne zelf per 20 à 30 kilo in. De deals worden in de cafetaria afgehandeld’
wordt door de inhoud van de navolgende door het hof gebezigde (niet-anonieme) bewijsmiddelen in toereikende mate gedekt:
Ad a:
Alle bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ad b en f:
Bewijsmiddel 1, algemene proces-verbaal, inhoudende:
‘Op 10 mei 2006 werd er wederom door het observatieteam actie verricht op de verdachte [verdachte]. Door het observatieteam werd waargenomen dat [verdachte] met de trein naar Rotterdam ging. Uit de telefoontap bleek dat hij in Rotterdam een afspraak had.(…)
Later werd er door het observatieteam waargenomen dat de verdachte [verdachte] aanwezig was in een cafetaria, genaamd [A] (het hof leest: ‘[A]’), gelegen aan het [c-straat] (het hof leest: [c-straat]) te Rotterdam.’
Bewijsmiddel 2, verklaring van een koper van cocaïne, inhoudende:
‘Ik weet dat [verdachte] zijn drugs haalt in Rotterdam. (…) [Verdachte] haalt zelf de drugs in Rotterdam.’
Bewijsmiddel 21, verklaring van een koper van cocaïne, inhoudende:
‘Ik weet dat dit (hiermee wordt kennelijk bedoeld: inkoop van cocaïne, NJ) in Rotterdam gebeurde. [Verdachte] moest dat (hiermee wordt kennelijk bedoeld: cocaïne, NJ) halen in Rotterdam.’
Bewijsmiddel 24, verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], inhoudende:
‘[Verdachte] had zijn contacten in Rotterdam. [Betrokkene 3], waar hij zijn voorraad haalde, was zijn beste vriend in Nederland.(…) Ik kreeg van [verdachte] de cocaïne. Die haalde hij in Rotterdam.’
Bewijsmiddel 27, verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], inhoudende:
‘[Verdachte] haalde de drugs in Rotterdam en ging dan eerst naar het huis van [medeverdachte 1], want hij (het hof begrijpt dat bedoeld wordt: [medeverdachte 1]) wilde de coke eerst zien. Ik ben ook samen met [verdachte] naar Rotterdam geweest en heb daar de persoon [betrokkene 3] gezien, van wie de coke werd gekocht. We gingen dan samen naar het huis van [medeverdachte 1].’
Bewijsmiddel 31, verklaring van verzoeker, inhoudende:
‘Ik handel in cocaïne. Ik koop de cocaïne in Rotterdam.’
Bewijsmiddel 32, verklaring van verzoeker, inhoudende:
‘Ik kreeg van [medeverdachte 1] geld om in Rotterdam coke te halen.(…) Ik bracht dan telkens de gekochte drugs naar [medeverdachte 1] in zijn woning.(…) Gewoonlijk haalde ik 150 tot 250 gram cocaïne per keer.’
Bewijsmiddel 33, verklaring van verzoeker, inhoudende:
‘Ik ging naar Rotterdam om de cocaïne in te kopen. Vervolgens ging ik, als [medeverdachte 1] in Nederland was, naar de woning van [medeverdachte 1].(…) Als de coke op was, ging ik in Rotterdam halen.’
Ad c:
Bewijsmiddel 1, algemene proces-verbaal, inhoudende:
‘Gedurende het onderzoek bleek uit onder andere telefoontaps en observaties dat er vanuit het perceel [a-straat 1–2] te [plaats] kennelijk dealactiviteiten werden uitgevoerd door de verdachte [verdachte].’
Bewijsmiddel 2, verklaring van een koper van cocaïne, inhoudende:
‘In [plaats] woonden nog meer Marokkaanse jongens, waaronder ene [betrokkene 2] en een [betrokkene 1] en een [betrokkene 3]. Deze [betrokkene 2] heeft mij ook wel eens drugs verkocht. Ik belde altijd naar [verdachte], maar [betrokkene 2] is het een of twee keer komen brengen.’
Bewijsmiddel 37, politieverhoor van [betrokkene 4], inhoudende:
- —
als relaas van verbalisanten:
‘Wij houden tapgesprek 915 van tap 04 voor. Daarin belt [verdachte] naar [betrokkene 4] waar de spullen zijn gelaten. [Betrokkene 4] zegt dan dat de spullen onder in de kast liggen, bij de schoenen.’
- —
als verklaring van [betrokkene 4]:
‘Dit betreft een doos met spullen van [verdachte], die in mijn woning in mijn kledingkast hebben gelegen. In die doos zaten een weegschaaltje en zakjes waarin cocaïne werd verpakt. Dat was allemaal van [verdachte].
Mijn kamer wordt gebruikt als woonkamer. Ik wist dat die jongens, met wie ik [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bedoel, die spullen daar hadden neergelegd.’
Ad d:
Bewijsmiddel 21, verklaring van een koper van cocaïne, inhoudende:
‘Toen vermoedde ik al dat de drugsvoorraad bij [medeverdachte 2] lag opgeslagen. Achteraf heb ik gehoord dat dit vermoeden juist was.’
Bewijsmiddel 23, verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], inhoudende:
‘Ongeveer drie jaar geleden moest ik voor [medeverdachte 1] en [verdachte] spul bij mij thuis gaan bewaren. Met spul bedoel ik cocaïne.’
Bewijsmiddel 24, verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], inhoudende:
‘Op een gegeven moment vroeg [medeverdachte 1] mij of ik de voorraad cocaïne bij mij thuis wilde bewaren. Hier heb ik mee ingestemd.(…) Zoals gezegd heb ik de voorraad thuis bewaard. Ik haalde dan de cocaïne bij [medeverdachte 1] thuis op en nam dit mee naar huis.’
Bewijsmiddel 33, verklaring van verzoeker, inhoudende:
‘[Medeverdachte 2] moest van [medeverdachte 1] de coke verstoppen.’
Ad e:
Uit de als bewijsmiddelen gebezigde verklaringen van kopers van cocaïne blijkt dat zij de cocaïne bij verzoeker en medeverdachten kochten voor 50 euro per gram (en 25 euro per halve gram). Zie de bewijsmiddelen 2, 5, 6, 7, 9, 11, 13, 15 en 17.
Bewijsmiddel 31, verklaring van verzoeker, inhoudende:
‘Ik koop in voor de prijs van 36 euro per gram en ik verkoop het voor 50 euro per gram.’
12.
Gezien het bovenstaande wordt het formeel als bewijsmiddel gebezigde CIE-proces-verbaal voor wat betreft de daarin vermelde relevante (redengevende)2. feiten en omstandigheden in voldoende mate ingevuld door de inhoud van de overige gebezigde (niet-anonieme) bewijsmiddelen, zodat de bewezenverklaring reeds volledig met andersoortig bewijsmateriaal dan de anonieme startinformatie is belegd.
13.
Het tweede middel faalt derhalve.
14.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
15.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep; het eerste middel kan met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑03‑2009
De CIE-informatie betreffende het gebruik door verdachten van een personenauto en van (een) telefoonnummer(s) is niet redengevend voor de bewezenverklaring, zodat het ook geen nadere invulling behoeft.