Rb. Haarlem, 25-03-2008, nr. 15/800740-07
ECLI:NL:RBHAA:2008:BC7555
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
25-03-2008
- Zaaknummer
15/800740-07
- LJN
BC7555
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2008:BC7555, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 25‑03‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 25‑03‑2008
Inhoudsindicatie
Medeplegen invoer van ongeveer 18 kilogram cocaine. Daarnaast heeft verdachte voorbereidingshandelingen gepleegd gericht op de invoer van verdovende middelen. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: [nummer]
Uitspraakdatum: 25 maart 2008
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 en 11 maart 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Zuyder Bos te Heerhugowaard.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2007 tot en met 22 juni 2007, te weten op:
- 1 juni 2007 (zaaksdossier B8) en/of
- 22 juni 2007 (zaaksdossier B10),
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 22 juni 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van
Nederland brengen van cocaïne, een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- -
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen
van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- -
een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn
en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- -
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te voormoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en)
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens):
- *
contact(en) gelegd en/of laten leggen met de leverancier(s) van verdovende
middelen in (het) bronland(en) en/of
- *
ontmoetingen gehad enlof besprekingen gevoerd met personen van de drugsorganisatie in
Nijmegen en/of Rotterdam en/of Schiphol en/of
- *
geld en/of vliegticket(s) ontvangen en/of
- *
(vervolgens) daarmee reizen gemaakt naar Mexico en/of Jamaica en/of Dominicaanse
Republiek en/of
- *
een ander en/of anderen in contact gebracht met de drugsorganisatie en/of
- *
informatie gegeven en/of ontvangen over de dag en/of aankomsttijd(en) van de
vlucht(en) waarop de cocaïne aanwezig zou zijn en/of
- *
een of meer (laptop)tas(sen) en/of een of meer (actie)telefoon(s) voorhanden
gehad en/of
- *
geld gegeven en/of ontvangen om tickets te kopen en/of te regelen en/of te
boeken met bestemmingen binnen Europa en/of
- *
(vervolgens) (met deze vliegtickets) zich toegang verschaft tot het
beveiligde gedeelte van de luchthaven Schiphol(Airside) en/of
- *
(vervolgens) instructies ontvangen en/of gegeven over hoe en/of van wie de
cocaïne diende te worden overgenomen en/of overgedragen.
2.
Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.
Bewijs
3.1
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
- 1.
hij op 1 juni 2007 (zaaksdossier B8) en 22 juni 2007 (zaaksdossier B10), te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, telkens tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
- 2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2007 tot 6 juni 2007 in Nederland, telkens, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden of te bevorderen,
- -
zich en/of anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
- -
een ander heeft getracht te bewegen om die feiten mede te plegen,
- -
voorwerpen en gelden voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en zijn
mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten
immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders tezamen en in vereniging met anderen:
- *
contacten gelegd en/of laten leggen met de leveranciers van verdovende middelen in bronlanden en
- *
ontmoetingen gehad en besprekingen gevoerd met personen van de drugsorganisatie in
Nijmegen en Rotterdam en
- *
geld en vliegtickets ontvangen en
- *
vervolgens daarmee reizen gemaakt naar Mexico en Jamaica en de Dominicaanse
Republiek en
- *
een ander in contact gebracht met de drugsorganisatie.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2
Bewijsmiddelen
(..)
3.3
Bewijsoverwegingen
3.3.1
Bewijstoelichting
Feit 2 (voorbereidingshandelingen):
Artikel 1, lid 4, van de Opiumwet bepaalt dat het begrip ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ een ruime betekenis heeft en tevens omvat elke op de aflevering, ontvangst of overdracht dan wel op het verdere vervoer gerichte handeling met betrekking tot drugs die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Ook handelingen die zijn verricht vóórdat de drugs daadwerkelijk zijn ingevoerd kunnen onder deze bepaling vallen. Deze ruime definitie van het begrip ‘invoer’ brengt met zich dat in sommige gevallen handelingen die - wanneer dit ruime begrip niet zou hebben bestaan - onder voorbereidingshandelingen of onder het pogingsbegrip zouden vallen, nu vallen onder het voltooide delict van artikel 2, onder A, van de Opiumwet.
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat het strijdig zou zijn met de systematiek van de Opiumwet indien dezelfde handelingen die door artikel 1, lid 4, van de Opiumwet onder het begrip ‘invoer’ worden gebracht (en daarmee het voltooide delict van artikel 2, onder A, van de Opiumwet opleveren) tegelijkertijd aangemerkt zouden kunnen worden als voorbereidingshandelingen ten aanzien van diezelfde invoer. Het voorgaande houdt in dat de rechtbank alle ten laste gelegde feitelijkheden die vallen in de categorie ‘op de aflevering, ontvangst of overdracht dan wel op het verdere vervoer van ingevoerde drugs gerichte handelingen’, te weten
- *
het verschaffen van informatie aan de afhalers over de aankomsttijden van de vluchten, waarmee de cocaïne binnenkomt, en het ontvangen van deze informatie door de afhalers,
- *
het geven/ontvangen van geld voor en het regelen van vliegtickets om de afhalers in staat te stellen Schiphol Airside te betreden,
- *
het daadwerkelijk betreden van Airside,
- *
het geven/ontvangen van instructies hoe de cocaïne moet worden overgenomen, en
- *
het voorhanden hebben van laptoptassen en actietelefoons,
met betrekking tot de invoer op 1 juni en 22 juni 2007 niet zal aanmerken als voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. In zoverre zal verdachte worden vrijgesproken.
Hiernaast is de rechtbank van oordeel dat, op grond van de hiervoor ten aanzien van feit 2 aangehaalde bewijsmiddelen, wel bewezen kan worden geacht dat verdachte in de periode van 1 februari 2007 tot 6 juni 2007 voorbereidingshandelingen heeft gepleegd gericht op de invoer van cocaïne.
3.3.2
Bewijsverweren
Feit 1, ten aanzien van 1 juni 2007, zaaksdossier B8:
Door de raadsman is aangevoerd dat niet te bewijzen is dat er op 1 juni 2007 een transport heeft plaatsgehad.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de hiervoor bij zaaksdossier B8 opgesomde bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 1 juni 2007 tezamen en in vereniging met anderen cocaïne in Nederland heeft ingevoerd. De rechtbank merkt hierbij op dat de sms-berichten die verdachte op 1 juni 2007 op Schiphol naar [medeverdachte] heeft gestuurd (ordner B8, pagina 2041), niet anders kunnen worden begrepen dan verzonden ten behoeve van een drugstransport. Verdachte heeft hier ter zitting desgevraagd geen verklaring voor gegeven die tot een andere conclusie dient te leiden.
Dat geldt tevens voor de door verdachte ter zitting gegeven afzwakkende verklaring over zijn rol met betrekking tot dit transport. De rechtbank houdt verdachte aan zijn eerder afgelegde verklaringen dienaangaande. Daarvoor is ook voldoende ondersteuning te vinden in de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen.
Feit 1, ten aanzien van 22 juni 2007, zaaksdossier B10:
Door de raadsman is ten aanzien van de invoer van de cocaïne aangevoerd dat er geen sprake is van het medeplegen van invoer van een hoeveelheid van 18.062 gram. Het opzet op medeplegen was bij verdachte gericht op de hoeveelheid die hij bij zich had, te weten 10.037 gram. De drugsorganisatie heeft voor risicospreiding gezorgd door de cocaïne te verdelen over verdachte en zijn broer.
De rechtbank oordeelt, anders dan de raadsman heeft betoogd, dat er sprake is van opzet op het medeplegen van de invoer van de totale hoeveelheid cocaïne, zijnde18.062 gram. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte samen met zijn broer, voorafgaand aan de reis naar Jamaica, contact heeft gehad met leden van de drugsorganisatie in Rotterdam en aldaar de tickets en het zakgeld voor de reis heeft gekregen. Vervolgens is verdachte met zijn broer afgereisd naar Jamaica waar zij instructies hebben gekregen over de werkwijze rondom het drugstransport en nadien het drugstransport tezamen hebben uitgevoerd. Verdachte en zijn broer wisten vóór aanvang van de reis naar Jamaica van elkaar dat zij een hoeveelheid drugs zouden gaan smokkelen, waarbij zij gezamenlijk één methode hebben gehanteerd om de drugs het vliegtuig in te krijgen. Vervolgens is verdachte samen met zijn broer teruggereisd naar Nederland. Ten aanzien van de risicospreiding merkt de rechtbank op dat uit vorengaande feiten en omstandigheden niet is gebleken dat verdachte zich heeft gedistantieerd van de wijze waarop de verdeling en het vervoer van de drugs heeft plaatsgevonden.
4.
Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2: Medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen, zich of een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en voorwerpen en gelden voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
5.
Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6.
Motivering van de sanctie en van overige beslissingen
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar. Voorts heeft hij de verbeurdverklaring gevorderd van de onder verdachte in beslag genomen goederen zoals op de beslaglijst vermeld.
6.2
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland, regio Alkmaar-Haarlem uitgebrachte rapport van 7 augustus 2007 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 1 juni 2007 en 22 juni 2007 tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten meer dan 18 kilogram cocaïne Nederland ingevoerd. Verdachte en zijn medeverdachten vormden ieder op eigen wijze een onmisbare schakel bij het vervoer van die cocaïne. De rol van verdachte was die van koerier van de cocaïne, welke hij op voornoemde data op Schiphol heeft overdragen aan een ander, onder andere aan zijn medeverdachten.
Daarnaast heeft verdachte voorbereidingshandelingen verricht die gericht waren op het invoeren van verdovende middelen. Hij heeft daarvoor onder meer reizen gemaakt naar de Dominicaanse Republiek, Mexico en Jamaica, informatie gegeven aan de organisatie en een ander in contact gebracht met de organisatie.
Cocaïne is een voor de gezondheid zeer schadelijke stof. Tevens gaan de verspreiding van en handel in cocaïne gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de lange duur van het voorarrest aanleiding vormt om de hoogte van de op te leggen straf enigszins te matigen, laat zij anderszins nadrukkelijk in het nadeel van verdachte meewegen dat hij blijkens het dossier een belangrijke organisatorische rol heeft vervuld. Verdachte is niet alleen bij besprekingen met de drugsorganisatie in Nederland – door een medeverdachte aangeduid als ‘de jongens in Rotterdam’ – aanwezig geweest, maar met name is hij daarnaast ook door hen aangezocht om de algehele gang van zaken met een drugsorganisatie te bespreken op Jamaica.
Op grond van het voren overwogene is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf dan een die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming medebrengt, dient te worden opgelegd en welke recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Beslag
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen zoals hieronder vermeld, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.
- 13.
1.00 STK Telefoontoestel LG
- 14.
1.00 STK SIM-kaart Vodafone
7.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 33, 33a, 47 en 57;
Opiumwet: 2, 10, 10a.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaar.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- 13.
1.00 STK Telefoontoestel LG;
- 14.
1.00 STK SIM-kaart Vodafone.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P. van der Lelie, voorzitter,
mr. F.F.W. Brouwer en mr. H.J.M Burg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. R.A. Blaas en mr. B.Y.H. de Hoop,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 maart 2008.