ABRvS, 18-11-2015, nr. 201503982/1/R1
ECLI:NL:RVS:2015:3501
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-11-2015
- Zaaknummer
201503982/1/R1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:3501, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑11‑2015; (Herziening)
Uitspraak 18‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Bij uitspraak van 17 september 2014, in zaak nr. 201406448/2/R1, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren tot vaststelling van het wijzigingsplan "wijzigingsplan het Wijde Blik 2004/perceel Moleneind 29 te Kortenhoef" niet-ontvankelijk verklaard.
201503982/1/R1.
Datum uitspraak: 18 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2014, in zaak nr. 201406448/3/R1.
Procesverloop
Bij uitspraak van 17 september 2014, in zaak nr. 201406448/2/R1, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren tot vaststelling van het wijzigingsplan "wijzigingsplan het Wijde Blik 2004/perceel Moleneind 29 te Kortenhoef" niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2014, in zaak nr. 201406448/3/R1, heeft de Afdeling het verzet van [verzoeker] tegen de uitspraak van 17 september 2014 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 februari 2015, in zaak nr. 201500412/2/R1, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling een verzoek van [verzoeker] om herziening van de uitspraak van 24 december 2014 afgewezen.
Bij uitspraak van 20 mei 2015, in zaak nr. 201500412/3/R1, heeft de Afdeling het verzet tegen de uitspraak van 20 februari 2015 ongegrond verklaard.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2015, heeft [verzoeker] de Afdeling opnieuw verzocht de uitspraak van 24 december 2014 te herzien.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 oktober 2015, waar [verzoeker], bijgestaan door A.J. Vleugel, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. De Afdeling heeft het beroep van [verzoeker] tegen het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan bij uitspraak van 17 september 2014 niet-ontvankelijk verklaard omdat [verzoeker] geen zienswijze naar voren heeft gebracht tegen het ontwerpplan. Volgens die uitspraak is niet gebleken dat dit [verzoeker] redelijkerwijs niet kan worden verweten. Daarbij is overwogen dat geen rechtvaardiging is gelegen in de door [verzoeker] gestelde omstandigheid dat hij psychische klachten ondervindt en met woordblindheid te kampen heeft, aangezien niet is gebleken dat het niet mogelijk was een zaakwaarnemer aan te stellen of anderszins voorzieningen te treffen voor het tijdig naar voren brengen van een zienswijze. De Afdeling heeft in hetgeen [verzoeker] destijds heeft aangevoerd in verzet geen aanleiding gevonden om in de uitspraak van 24 december 2014 tot een andere conclusie te komen.
De Afdeling heeft het verzoek om herziening van de uitspraak van 24 december 2014 bij uitspraak van 20 februari 2015 als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat zich naar haar oordeel geen feiten of omstandigheden voordeden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. De Afdeling heeft in de uitspraak van 20 mei 2015 het verzet tegen de uitspraak van 20 februari 2015 ongegrond verklaard. In de uitspraak van 20 mei 2015 heeft de Afdeling geoordeeld dat uit de door [verzoeker] genoemde onderzoeksrapporten of verklaringen niet kan worden afgeleid dat de gezondheidstoestand van [verzoeker] het in de periode van terinzagelegging van het ontwerpplan onmogelijk zou maken om zienswijzen naar voren te brengen. Voorts heeft de Afdeling in die uitspraak geen aanleiding gezien voor het oordeel dat [verzoeker] niet in staat is geweest om een zaakwaarnemer aan te stellen dan wel op andere wijze voor het tijdig naar voren brengen van een zienswijze te zorgen.
3. [verzoeker] heeft aan het hernieuwde verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat hij woordblind is, dat de woning ter plaatse van het perceel Moleneind 29 een monument is en dat psychische onderzoeken op korte termijn klaar zijn. Voorts heeft [verzoeker] ter zitting aangevoerd dat het niet indienen van een zienswijze mede het gevolg is geweest van een onjuiste voorlichting door, dan wel miscommunicatie met zijn toenmalige rechtshulpverlener.
4. De Afdeling ziet geen grond voor een ander oordeel dan is vervat in de eerdergenoemde uitspraken van 20 februari 2015 en 20 mei 2015 en overweegt daartoe als volgt.
De door [verzoeker] gestelde omstandigheid dat hij woordblind is, is betrokken bij de beoordeling in de uitspraak van 24 december 2014 en heeft de Afdeling niet doen concluderen dat het voor hem onmogelijk was een zaakwaarnemer in te schakelen die voor het indienen van een zienswijze zorg had kunnen dragen. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening strekt er - zoals ook is overwogen in de uitspraak van 20 februari 2015 - niet toe de juistheid van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht in zoverre opnieuw aan de orde te stellen.
De gestelde omstandigheid dat de woning ter plaatse van het perceel Moleneind 29 een monument is, betreft, wat daar overigens ook van zij, een onderbouwing van het bezwaar van [verzoeker] tegen de inhoud van het wijzigingsplan. Deze omstandigheid werpt dan ook geen ander licht op de beantwoording van de vraag of [verzoeker] redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren te hebben gebracht. Verder overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat zijn gezondheidstoestand het voor [verzoeker] in de periode van terinzagelegging van het ontwerpplan onmogelijk maakte een zienswijze naar voren te brengen of een derde in te schakelen die voor het indienen van een zienswijze zorg had kunnen dragen.
Voorts komen de gevolgen van de door [verzoeker] gestelde omstandigheid dat een onjuiste voorlichting door, dan wel miscommunicatie met zijn toenmalige rechtshulpverlener heeft plaatsgevonden, wat daar overigens ook van zij, voor risico van [verzoeker]. Daartoe wijst de Afdeling op eerdere jurisprudentie (uitspraken van 26 november 2003 in zaak nr. 200302113/1, 27 juni 2007 in zaak nr. 200607622/1, en 20 juli 2011 in zaak nr. 201011371/1/H1), waaruit naar voren komt dat fouten van een rechtshulpverlener niet leiden tot het oordeel dat een termijnoverschrijding verschoonbaar is.
5. Gelet op het vorenstaande doen zich geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb voor en dient het verzoek te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2015
418.