Hof Amsterdam, 19-05-2015, nr. 200.110.708/01
ECLI:NL:GHAMS:2015:1923, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
19-05-2015
- Zaaknummer
200.110.708/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:1923, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑05‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:743, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 19‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Aanneming van werk. De aannemer s in verzuim geraakt zonder ingebrekestelling. Art. 6:83 sub c BW.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.110.708/01
zaak-/rolnummer rechtbank Haarlem : 132565 / HA ZA 07-224
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 mei 2015
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellant,
advocaat: mr. C.J.J.C. Arnouts te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [woonplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 4 juni 2012 in hoger beroep gekomen van het eindvonnis van 7 maart 2012 en alle daaraan voorgaande tussenvonnis van 2 mei 2007, 5 maart 2008, 18 juni 2008, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens akte wijziging/vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 10 november 2014 doen bepleiten, [appellant] door mr. Arnouts voornoemd en mr. H.B.W. Beekman, advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerde] door mr. J.P. Koets en mr. M.W.J. Ariëns, beiden advocaat te Haarlem, zulks aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis van 7 maart 2012 en de daaraan voorafgaande tussenvonnissen (voor zover nodig) zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog:
i. [geïntimeerde] in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren en haar deze zal ontzeggen en [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van € 45.602,41, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente;
ii. [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 167.842,75, te vermeerderen met wettelijke rente, althans, [geïntimeerde] zal veroordelen om binnen 14 weken na betekening van het arrest zorg te dragen voor de deugdelijke afwikkeling van reeds aangevangen, nog niet afgeronde werkzaamheden en het deugdelijk verrichten van de (nodige) herstelwerkzaamheden, opgesomd in de conclusie van antwoord in eerste aanleg en memorie van grieven, op verbeurte van een dwangsom;
iii. [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van het reeds betaalde bedrag aan proceskosten in eerste aanleg en het door [appellant] betaalde deel van de kosten van de deskundigenberichten, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en kosten van het beslag en wettelijke rente;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 5 maart 2008 onder 2.1 tot en met 2.12 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief 1 betoogt [appellant] dat die feitenstelling van de rechtbank te beknopt is. Het hof zal daarmee - voor zover nodig - in het hierna volgende rekening houden. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellant] is eigenaar van het woonhuis (hierna: de woning) aan de [adres] te [woonplaats]. Op 16 maart 2006 hebben partijen een overeenkomst gesloten, inhoudende dat [geïntimeerde] tegen een vaste aanneemsom van € 292.000,-- exclusief btw (verbouwings)werkzaamheden zal verrichten aan de woning van [appellant]. Op de overeenkomst zijn de UAV 1989 voorwaarden van toepassing.
2.2.
De opleverdatum is oorspronkelijk vastgesteld op 16 juli 2006, later is dit 21 juli 2006 geworden. Vervolgens heeft op 6 oktober 2006, 23 oktober 2006 en 23 november 2006 een in drieën opgesplitste oplevering plaatsgevonden. Van de opleveringen en daaraan vooraf gaande vooropleveringen zijn processen-verbaal opgesteld.
2.3.
Een brief van 30 oktober 2006 van [appellant] aan [geïntimeerde] houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"Zonder uitputtend te zijn noem ik de volgende punten/onderdelen die niet zijn afgerond en die het bedrag van de eindafrekening beïnvloeden:
(...) Het tegelwerk van de badkamer is volgens de tegelzetter verkeerd geïmpregneerd. Pogingen om de druipers/vlekken te verwijderen hebben geen resultaat opgeleverd."
2.4.
Een brief van 7 november 2006 van [appellant] aan [geïntimeerde] houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"Gisteren zijn ook de tegels van de ouderbadkamer bekeken door een gespecialiseerd bedrijf. De tegels zijn verkeerd geïmpregneerd."
2.5.
Een brief van 28 december 2006 van [appellant] aan [geïntimeerde] houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"Contractueel is opgenomen dat STABU-standaard 2001 op het werk van toepassing is. Voor wat betreft de aanleg van de hardstenen keukenvloer bij hebben wij geen aanvullende of afwijkende afspraken gemaakt ten opzichte van de STABU-standaard 2001. Volgens STABU is het maximale hoogteverschil bij een onderlinge afstand tussen 2 meetpunten die 2 meter uit elkaar liggen 3 millimeter. De afwijking is minimaal het 10-voudige!
(...)
U hebt bij de oplevering op 26 september 2006 erkend dat de vloer niet vlak is. Dit blijkt uit het door u ondertekende proces-verbaal van oplevering.
(...)
Ik concludeer dat dit punt niet is afgehandeld.
(...)
Contractueel is de installatie van een beveiligingsinstallatie opgenomen waarbij als aanvulling is opgenomen dat alle deuren zijn voorzien van magneetcontacten. Na controle is gebleken dat dit niet het geval is.
(...)Ik concludeer dat dit punt niet is afgehandeld.
(...)
1. Het voegwerk van het wandtegelwerk in de douche van de ouderbadkamer is gescheurd waardoor er water achter de tegels loopt als de douche aanstaat. Om het risico van een nog grotere schade te beperken wordt deze douche niet gebruikt. 2. Het afschot in de douche van de ouderbadkamer is onvoldoende.
3. De vloertegels van de kinderbadkamer op de plaats van de douche beginnen donker uit te slaan. Ik vermoed dat er vocht in de tegels trekt of onder de tegels zit. Dit kan op langere termijn ernstige gevolgen hebben.
4. (...)
Ik verwacht op zeer korte termijn een afspraak om de gebreken te bespreken. (...)
2.6.
De aanneemsom is in termijnen aan [appellant] gefactureerd. Van de facturen is een bedrag van € 45.602,41 onbetaald gebleven.
3. Beoordeling
3.1
[geïntimeerde] heeft (in conventie) - samengevat - veroordeling van [appellant] gevorderd tot betaling van € 45.602,41. [appellant] heeft een beroep gedaan op opschorting en verrekening omdat [geïntimeerde] volgens hem de werkzaamheden te laat en niet naar behoren heeft verricht.
[appellant] heeft (in reconventie) - samengevat - veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot het verrichten van nog niet verrichte werkzaamheden dan wel herstel van ondeugdelijk verrichte werkzaamheden. Voor het geval het verrichten van die werkzaamheden niet meer mogelijk zou blijken, heeft [appellant] gevorderd dat [geïntimeerde] hem schadeloos stelt. Voorts heeft [appellant] een bedrag van € 3.063,62 aan schadevergoeding gevorderd wegens niet tijdig verrichte dan wel ondeugdelijk verrichte werkzaamheden en€ 2.618,-- aan contractueel overeengekomen boete wegens niet tijdige oplevering.In het tussenvonnis van 5 maart 2008 heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] in verband met te late oplevering van het werk een bedrag toekomt van € 519,-- voor de kosten van opslag en de contractueel overeengekomen boete, te berekenen over 42 dagen. In conventie heeft de rechtbank in dat tussenvonnis twee deskundigen benoemd om de klachten van [appellant] te onderzoeken met betrekking tot ondeugdelijk verrichte werkzaamheden en de kosten van herstel daarvan.
Op verzoek van [geïntimeerde] heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 18 juni 2008 een nieuwe deskundige benoemd in verband met bezwaren die bij [geïntimeerde] in de loop van het deskundigenonderzoek tegen één van de benoemde deskundigen waren gerezen.
Nadat de deskundigen hun rapporten hadden uitgebracht, heeft [appellant] zijn hiervoor weergegeven vordering (in reconventie) gewijzigd. Naast de contractueel overeengekomen boete, vertragingsschade, smartengeld en een afkoopsom voor de garantiebepaling heeft [appellant] in plaats van herstel van ondeugdelijk verrichte werkzaamheden gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van vervangende schadevergoeding.In het eindvonnis van 7 maart 2012 heeft de rechtbank overwogen dat [geïntimeerde] niet door [appellant] in gebreke is gesteld en dat [geïntimeerde] geen termijn is gegeven om de door [appellant] gestelde gebreken weg te nemen. [geïntimeerde] is volgens de rechtbank dan ook niet in verzuim geraakt zodat niet is voldaan aan de voorwaarden tot het verkrijgen van aanspraak op schadevergoeding. De rechtbank heeft [appellant] (in conventie) veroordeeld tot betaling van € 45.602,41. Voorts is de rechtbank teruggekomen van haar beslissing in het tussenvonnis van 5 maart 2008 dat [appellant] aanspraak heeft op vergoeding van € 519,-- voor de kosten van opslag. De rechtbank heeft [geïntimeerde] (in reconventie) veroordeeld tot betaling van € 1.428,-- aan contractueel overeengekomen boete wegens vertraging in de oplevering. Alle overige vorderingen van [appellant] zijn door de rechtbank afgewezen.
3.2.
Het in hoger beroep door [appellant] gevorderde bedrag van € 167.842,75 aan schadevergoeding is als volgt samengesteld:
a. € 8.974,-- wegens ten onrechte door [geïntimeerde] gelegd beslag;
b. € 519,99 aan verhuiskosten van inboedel naar aanleiding van te late oplevering;
c. € 2.543,63 aan architectkosten in verband met extra begeleiding bij de uitgestelde oplevering;
d. € 9.438,-- voor het demonteren, opslaan, vervangen van staanders en montage van de keuken;
e. € 25.050,33 voor herstel van de keukenvloer;
f. € 59.216,71 voor herstel van de ouderbadkamer;
g. € 24.562,61 voor herstel van de kinderbadkamer;
h. € 1.508,93 voor het aanpassen van de alarminstallatie;
i. € 6.993,80 voor het demonteren, opslaan, opbouwen en vervangen van onderdelen van de kastenwand in de slaapkamer;
j. € 7.907,50 voor twee maanden huur en bemiddeling van vervangende woonruimte tijdens herstelwerkzaamheden;
k. € 2.864,-- aan verhuiskosten naar en van een vervangende woonruimte tijdens de herstelwerkzaamheden;
l. € 11.756,65 aan herstelkosten openslaande deuren/isolatieglas en herstel scheuren in constructie van het woonhuis en € 1.524,60 aan kosten voor bouwkundig onderzoek;
m. € 4.982,-- aan kosten voor herstel schilderwerk.
Vertraging in de oplevering
3.3.
De rechtbank heeft in het vonnis van 7 maart 2012 overwogen (r.o. 2.14) dat artikel 6:92 BW bepaalt dat hetgeen ingevolge een boetebeding verschuldigd is in de plaats treedt van de schadevergoeding op grond van de wet en dat, nu niet is gesteld of gebleken dat partijen in hun overeenkomst van deze bepaling zijn afgeweken, vast staat dat gelet op het overeengekomen boetebeding geen plaats meer is voor schadevergoeding vanwege vertraging in de oplevering. [appellant] heeft daartegen geen grief gericht. Daarop stuit toewijzing van de door [appellant] gevorderde schade wegens vertraging in de oplevering (de schadeposten sub b en c) van het werk af.
Verzuim
3.4.
Grief 2 bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] niet in verzuim is geraakt ten aanzien van ondeugdelijk verrichte werkzaamheden omdat zij niet door [appellant] in gebreke is gesteld en dat de vordering van [appellant] tot verkrijging van schadevergoeding wegens ondeugdelijk verricht werk daarom niet toewijsbaar is. Dat oordeel van de rechtbank raakt de door [appellant] gevorderde schadevergoeding wegens gebreken in de werkzaamheden aan de:
- keukenvloer;
- ouderbadkamer;
- kinderbadkamer;
- alarminstallatie.
3.5.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat zij hoe dan ook niet in verzuim is geraakt omdat [appellant] als eerste in verzuim kwam met tijdige voldoening van facturen. Dat verweer treft geen doel. [geïntimeerde] heeft bij brief van 25 oktober 2006 aan [appellant] medegedeeld dat indien op 31 oktober 2006 geen betaling zou zijn ontvangen van € 59.354,76 - dat betrof facturen van 24 augustus 2006 en 21 september 2006 - rechtsmaatregelen getroffen zouden worden. [appellant] heeft daarop bij brief van 30 oktober 2006 geantwoord - samengevat - dat (onder meer) klachten bestonden met betrekking tot de knik in de keukenvloer en het tegelwerk in de badkamers. Om die reden heeft [appellant] van het gefactureerde bedrag € 45.000,-- betaald. [geïntimeerde] heeft uit de brief van 30 oktober 2006 redelijkerwijs moeten opmaken dat [appellant] in verband met zijn klachten over behoorlijke nakoming verdere betaling van de facturen van [geïntimeerde] opschortte.
3.6.
[appellant] heeft zijn klachten met betrekking tot de keukenvloer, ouderbadkamer, kinderbadkamer en de alarminstallatie blijkens de overgelegde processen-verbaal van oplevering en/of in correspondentie bij herhaling ter kennis van [geïntimeerde] gebracht. In zijn brief van 28 december 2006 aan [geïntimeerde] heeft [appellant] de hiervoor bedoelde klachten nogmaals en integraal opgesomd. Het was [geïntimeerde] op grond daarvan duidelijk dat [appellant] zich op het standpunt stelde dat sprake was van tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden, wat die tekortkomingen volgens [appellant] inhielden, dat [appellant] daarin niet berustte en dat hij aanspraak maakte op herstel van de gebreken. [geïntimeerde] heeft in een brief aan [appellant] van 17 januari 2007 de klachten van [appellant] met betrekking tot de keukenvloer, alarminstallatie en het afschot van de douche in de ouderbadkamer, onder verwijzing naar eerdere correspondentie, nogmaals van de hand gewezen. De brief van [geïntimeerde] van 17 januari 2007 bevat ook geen aanknopingspunt dat [geïntimeerde] de (overige) klachten van [appellant] over de ouder- en kinderbadkamer erkende en bereid was deze weg te nemen en te verhelpen. Uit de tot op dat moment bij herhaling tussen partijen in correspondentie gevoerde discussie over de klachten van [appellant] en de afwijzende houding van [geïntimeerde] die [appellant] daarbij steeds ontmoette, heeft [appellant] mogen afleiden dat verdere ingebrekestelling van [geïntimeerde] en het stellen van een uiterste termijn voor behoorlijke nakoming vergeefs en vruchteloos zou zijn. Verzuim van [geïntimeerde] is naar het oordeel van het hof daarom op grond van artikel 6:83 sub c BW zonder ingebrekestelling ingetreden.
3.7.
Het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] niet in verzuim is geraakt, houdt geen stand. Grief 2 is dan ook gegrond. Daarom dient in hoger beroep alsnog beoordeeld te worden of [geïntimeerde] (on)deugdelijk werk heeft verricht en of [appellant] als gevolg van ondeugdelijk verricht werk schade lijdt en zo ja, in welke omvang.
Deugdelijk/ondeugdelijk werk en schade
3.8.
De rechtbank heeft C.M. Akse, werkzaam bij Gab Obins Takkenberg B.V. te Rotterdam en J.J.A. Maat, werkzaam bij TNO Quality Services te Eindhoven, tot deskundigen benoemd teneinde vragen te beantwoorden met betrekking tot respectievelijk de knik in de keukenvloer, de alarminstallatie en het afschot van de douche in de ouderbadkamer (deskundige Akse) en met betrekking tot de wand- en vloertegels in de ouderbad- en kinderbadkamer (deskundige Maat).
Keukenvloer
3.9.
Het rapport van deskundige Akse houdt - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - het volgende in:
- De gegevens uit de vlakheidsmeting die door de deskundige is verricht, leiden tot de uitkomst dat de vloer niet voldoet aan de Stabu-richtlijn, een in de branche gebruikelijk uitgangspunt. Dit geldt zowel voor de op diverse plaatsen aangetroffen onvlakheid, bijvoorbeeld ter plaatse van de knik, als voor het aflopende niveau gemeten vanaf de aansluiting met de achterkamervloer tot aan de afstap ter plaatse van de nieuwe aanbouw achterzijde;
- Het vlak en horizontaal maken van de gehele keukenvloer zal een ingrijpende operatie zijn. Niet alleen het bestaande tegelwerk moet worden afgebroken, ook de keukeninventaris, zoals keukenblok, kasten etc dienen te worden verwijderd. Het herstel zal bestaan uit het verwijderen en opslaan van de bestaande keuken met kasten, het verwijderen van de vloertegels, het vlak egaliseren en op horizontaal niveau brengen van de ondervloer en vervolgens nieuwe tegels aanbrengen en de keuken met kasten herplaatsen.
3.10.
[geïntimeerde] bestrijdt dat sprake is van een tekortkoming en stelt dat het gaat om een esthetische kwestie. [geïntimeerde] wordt daarin niet gevolgd. Deskundige Akse heeft vastgesteld dat de vloer niet voldoet aan de Stabu-richtlijn. Die richtlijn kan naar oordeel van het hof als objectieve norm worden gehanteerd, ook als deze niet expliciet tussen partijen is overeengekomen, omdat de richtlijn blijkens het rapport een in de branche gebruikelijk uitgangspunt is. Het standpunt van [geïntimeerde] dat de wijze waarop de keukenvloer is gelegd door [appellant] zelf is bepaald, leidt evenmin tot het oordeel dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor de tekortkoming. Niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde] op enig moment erop heeft gewezen dat het rechtstreeks lijmen van de tegels op de bestaande vloer er toe zou leiden dat niet zou kunnen worden voldaan aan de kwaliteitseis die in de branche gebruikelijk is.
3.11.
[appellant] heeft de hiervoor genoemde (r.o. 3.2. sub e) schadepost onderbouwd aan de hand van een offerte van aannemersbedrijf [X], waarin de kosten voor verwijdering van de vloertegels, egalisering van de keukenvloer en nieuwe betegeling van de keukenvloer worden becijferd op € 25.050,33 inclusief btw. Dat die offerte niet door [appellant] is ondertekend, betekent niet - anders dan [geïntimeerde] meent - dat aan die offerte geen betekenis toekomt voor vaststelling van de kosten die [appellant] moet maken om (alsnog) een keukenvloer te laten aanbrengen die beantwoordt aan hetgeen hij daarvan op grond van de overeenkomst met [geïntimeerde] mocht verwachten. [geïntimeerde] heeft dit onderdeel van de vordering van [appellant] voor het overige niet, althans niet voldoende gemotiveerd betwist. De enkele stelling dat het bedrag "buitenproportioneel" is volstaat niet, te meer niet omdat de vereiste herstelwerkzaamheden in het rapport van deskundige Akse worden omschreven als “een ingrijpende operatie”. Het hof komt tot de slotsom dat het bedrag van€ 25.050,33 toewijsbaar is.
3.12.
Verder vordert [appellant] (r.o. 3.2. sub d) een bedrag van € 9.438,-- inclusief btw voor - kort gezegd - demontage, opslag en hermontage van de keuken. Uit hetgeen ter comparitie in eerste aanleg door [appellant] is verklaard dat [appellant] op de door [geïntimeerde] gelegde keukenvloer door keukenleverancier [C], die niet in onderaanneming van [geïntimeerde] heeft gewerkt, een designkeuken heeft laten plaatsen zonder te laten controleren of die vloer aan de daaraan te stellen eisen voldeed. De daardoor ontstane extra kosten voor demontage, opslag en hermontage kan hij dan niet voor rekening van [geïntimeerde] brengen.
Ouderbadkamer en kinderbadkamer
3.13.
Het rapport van deskundige Maat houdt - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - het volgende in:
- De wandtegels zijn op onjuiste wijze geïmpregneerd. Het onjuist impregneren heeft tot gevolg gehad dat er druipers, vlekken en kleurverschillen zijn ontstaan;
- Herstellen is zeer moeilijk. Geadviseerd wordt de tegels te verwijderen en nieuwe tegels met de juiste impregnatie aan te brengen;
- De wandtegels zijn gedurende een beperkte periode (circa 1 jaar) waterdicht. Door intensief gebruik zal de periode aanzienlijk worden verkort;
- De tegelrand bij het bad van de ouderbadkamer is van kleur veranderd. Meest waarschijnlijk is dat de kleur is veranderd door het zagen. Dat is niet te herstellen;
- Tijdens het aanbrengen van de tegels (hof: vloertegels) op de ondergrond komt er stof en ander materiaal op de vloer. Indien deze materialen leiden tot "vlekken" en vervolgens niet goed zijn verwijderd, kan dit zichtbaar blijven of beter zichtbaar worden indien de vloer nadien wordt geïmpregneerd;
- de geleverde badkamer is niet acceptabel in deze vorm.
3.14.
[geïntimeerde] voert aan dat kleurverschillen inherent zijn aan het gebruik van een natuurproduct en dat de geconstateerde kleurverschillen eigen zijn aan de tegels. Voor dat standpunt biedt het rapport geen aanknopingspunt. De tegels vertonen blijkens het rapport immers vlekken en kleurverschillen als gevolg van de wijze van impregneren. Daarbij komt dat de badkamer volgens de deskundige ook niet acceptabel is omdat de wandtegels niet langdurig waterdicht zijn. Het hof komt op grond van het rapport van deskundige Maat tot het oordeel dat het tegelwerk (vloer en wand) van de ouder- en kinderbadkamer niet voldoet aan hetgeen [appellant] daarvan mocht verwachten.
3.15.
De kosten van herstel van het tegelwerk in de ouder- en kinderbadkamer bedragen volgens [appellant] blijkens de offerte van aannemersbedrijf [X] respectievelijk € 59.216,71 en € 24.562,61 inclusief btw (zie r.o. 3.2. sub f en g). [appellant] stelt dat als gevolg van het herstel van de tegelvloer in de ouderbadkamer de parketvloer in de aangrenzende ouderslaapkamer geschuurd en in de was gezet moet worden (waarvoor in het bedrag van € 59.216,71 een bedrag van € 2.250,-- exclusief btw is begrepen). Vanwege het schuren en in de was zetten van de parketvloer moet een door Prelux Design op maat gemaakte kastenwand in de slaapkamer worden gedemonteerd, opgeslagen en opnieuw opgebouwd. De kosten daarvan bedragen volgens [appellant] € 6.993,80 inclusief btw (zie r.o. 3.2. sub i).
3.16.
De hiervoor genoemde kosten voor schuren en in de was zetten van de parketvloer en voor demontage, opslag en opnieuw opbouwen van de kastenwand zijn niet toewijsbaar op dezelfde gronden als die zijn vermeld in r.o. 3.12. . In de vordering van [appellant] is ook een bedrag begrepen voor het op afschot leggen van de douche in de ouderbadkamer. Het afschot van die douche wordt in het deskundigenrapport evenwel niet als tekortkoming aangemerkt. Het hof begroot de kosten voor herstel van de ouderbadkamer op € 50.000,--. Toewijsbaar is dus : € 50.000,-- en € 24.562,61.
Alarminstallatie
3.17.
Het rapport van deskundige Akse houdt - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - het volgende in:
- bij twee stolpdeuren (hof: deze bestaan uit twee afzonderlijke deuren) is slechts op één van beide deuren een magneetcontact aangebracht;
- het ontbreken van magneetcontacten op de andere deuren is naar inzicht van de deskundige een concreet probleem. De beveiliging is niet waterdicht;
- Het alsnog aanbrengen van een magneetcontact in de beide stolpdeuren kan vrij eenvoudig worden uitgevoerd.
3.18.
[geïntimeerde] voert aan dat de deskundige in zijn rapport vermeldt dat geen richtlijn bestaat die voorziet in een antwoord op de vraag of één of beide deuren van een magneetalarm moeten worden voorzien. Dat neemt naar het oordeel van het hof echter niet weg dat deskundige Akse tot de slotsom komt dat het ontbreken van het magneetcontact voor een concreet probleem zorgt dat als een gebruikstechnische tekortkoming moet worden beschouwd. Het hoft heeft geen aanleiding de juistheid van dat deskundigenoordeel te betwijfelen. De alarminstallatie voldoet daarom niet aan hetgeen [appellant] daarvan mocht verwachten.
3.19.
Het door [appellant] gevorderde bedrag van € 1.508,93 voor aanpassing van de alarminstallatie (zie r.o. 3.2. sub h) is als zodanig niet door [geïntimeerde] weersproken en toewijsbaar.
Kosten van verkrijgen/verhuizen naar/bewonen van vervangende woonruimte tijdens herstelwerkzaamheden
3.20.
[appellant] heeft gesteld dat het noodzakelijk is dat hij met zijn gezin tijdens het verrichten van herstelwerkzaamheden naar andere woonruimte verhuist omdat, zoals in de offerte van aannemersbedrijf [X] is vermeld, de woning tijdens de werkzaamheden onbewoonbaar zal zijn. De kosten daarvan bedragen volgens [appellant] € 7.907,50 en € 2.864,-- (zie r.o. 3.2. sub j en k).
3.21.
Deze onderdelen van de vordering van [appellant] zijn naar het oordeel van het hof niet toewijsbaar. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd en aangetoond dat het onvermijdelijk is dat de woning gedurende twee maanden geheel onbewoonbaar zal zijn. Evenmin volgt uit de stellingen van [appellant] dat het noodzakelijk is dat gedurende twee maanden een vervangende woning betrokken wordt die aan alle eisen van wooncomfort van [appellant] voldoet en dat de gehele inboedel van [appellant] verhuisd dient te worden.
3.22.
[appellant] heeft in hoger beroep de hierna te beoordelen tekortkomingen aan zijn vordering in eerste aanleg toegevoegd.
Openslaande deuren/isolatieglas, scheuren, bouwkundig onderzoek
3.23.
[appellant] heeft gesteld dat scheuren zijn ontstaan bij de lateien en aan de linker- en rechterzijde van de open haard in de uitbouw. Verder is het isolatieglas aan de binnenzijde van de openslaande deuren van de uitbouw inmiddels achtmaal gebarsten en even zo vaak door [geïntimeerde] vervangen zonder dat evenwel een structurele oplossing werd geboden. [appellant] heeft [geïntimeerde] bij brief van 4 juli 2013 gesommeerd die gebreken binnen veertien dagen te herstellen en bij gebreke daarvan aanspraak gemaakt op schadevergoeding.
3.24.
[geïntimeerde] voert als verweer aan dat zij bereid was tot herstel voor zover het gaat om werkzaamheden die onder haar verantwoordelijkheid vallen, maar dat [appellant] uitvoering van herstelwerkzaamheden heeft gefrustreerd en (in woorden van [geïntimeerde]) “als een mantra zijn vermeende aanspraak op vervangende schadevergoeding bleef herhalen”.
3.25.
Uit een brief van [geïntimeerde] aan [appellant] van 29 augustus 2013 blijkt dat zij zich naar aanleiding van deze klachten van [appellant] op het standpunt heeft gesteld dat het volgens haar normale krimpscheurtjes betreft die behoren bij een huis van deze leeftijd in deze situatie. [geïntimeerde] zag blijkens die brief geen aanleiding hier iets aan te doen, met uitzondering van één horizontale krimpscheur bij de open haard, die [geïntimeerde] - hoewel volgens haar onverplicht - bereid is coulancehalve te repareren. Verder deelt [geïntimeerde] in die brief aan [appellant] mede niet te hebben kunnen vaststellen wat de oorzaak van het barsten van het isolatieglas is en nog geen bericht te hebben ontvangen van de leverancier van het glas of de breuk in het isolatieglas onder de garantie valt.
3.26.
Voor zover [geïntimeerde] aan haar hiervoor in r.o. 3.25. weergegeven standpunt de conclusie verbindt dat [appellant] geen aanspraak heeft op schadevergoeding omdat hij in schuldeisersverzuim is komen te verkeren, wordt zij daar niet in gevolgd. Dat standpunt is niet te rijmen met de inhoud van haar brief van 29 augustus 2013 waarin zij de klachten van [appellant] over scheurvorming nagenoeg integraal van de hand wees. Ook ten aanzien van het gebarsten isolatieglas is in de brief geen bereidheid tot herstel van het gebrek uitgesproken. Hoewel reeds achtmaal glasbreuk was opgetreden, gaf [geïntimeerde] te kennen nog niet te weten wat de oorzaak daarvan was en werd (verder) herstel impliciet afhankelijk gesteld van de garantiebepalingen van de leverancier.
3.27.
[appellant] heeft de oorzaak van de scheurvorming en het barsten van het isolatieglas vervolgens laten onderzoeken door GBE Consultancy. Het rapport van 5 september 2013 houdt - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - het volgende in:
- de open haard had gemetseld moeten zijn met vuurvaste stenen en een inwendig geïsoleerd rookafvoerkanaal;
- Er is geen stuukgaas toegepast. Een aannemer moet bij het aanbrengen van een wand klasse A stuukgaas toepassen;
- De glasmerken op het isolatieglas hebben wisselend binnen, buiten, boven en beneden gezeten. Dit wijst erop dat het isolatieglas bij vervanging steeds verkeerd is geplaatst en wellicht niet conform de oorspronkelijke specificaties;
- De specificaties van het gekozen glas hadden moeten worden afgestemd op de toegepaste situatie ten aanzien van ongelijkmatige zonbelasting;- De kosten voor herstel bedragen € 11.756,65 en de onderzoekskosten van GBE Consultancy waren € 1.524,60 (zie r.o. 3.2 sub l).
3.28.
[geïntimeerde] heeft de bevindingen en conclusies in het rapport van GBE Consultancy en de becijferde kosten voor herstel van de gebreken (€ 11.756,65) en kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (€ 1.524,60) niet, althans niet voldoende gemotiveerd weersproken. Die onderdelen van de vordering van [appellant] zijn dan ook toewijsbaar.
Schilderwerk
3.29.
[appellant] stelt dat het schilderwerk niet naar behoren is verricht. [appellant] beroept zich ter onderbouwing van zijn stelling op een email en offerte van Mert Klussenbedrijf van 26 april 2013 en overgelegde foto’s van het schilderwerk. De email van Mert Klussenbedrijf houdt - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – het volgende in:
- Het afbladderen van het schilderwerk heeft te maken met de hechting van de verflaag op het blanke hout. Het is niet zozeer de deklaag die loslaat, maar het geheel van de verflagen. Er zitten meerdere verflagen op. Deze had op bepaalde delen misschien kaal gestript kunnen worden voordat de nieuwe verflaag opgebouwd werd;
- Ook condens (door enkel glas) veroorzaakt dergelijke loslating op watergedragen verf;
- Geadviseerd wordt op terpentine basis te gaan schilderen;
- Plamuur komt vaak door de laklaag heen en moet goed gegrond worden ter isolatie van de plamuur.
De kosten voor het herstel van het schilderwerk bedragen volgens [appellant] € 4.982,-- (zie r.o. 3.2. sub m).
3.30.
Dit onderdeel van de vordering van [appellant] is niet toewijsbaar. Uit de summiere stellingen van [appellant] is niet op te maken in hoeverre de noodzaak tot het verrichten van (herstel van het) het schilderwerk wordt veroorzaakt door de kwaliteit van de schilderwerkzaamheden die door [geïntimeerde] zijn verricht, dan wel door het tijdsverloop van circa zeven jaar tussen de door [geïntimeerde] verrichte schilderwerkzaamheden en de inspectie daarvan door Mert Klusbedrijf. Het daartoe strekkend verweer van [geïntimeerde] is gegrond.
3.31.
Van de onder 3.2 sub b tot en met m weergegeven vorderingen zijn de volgende onderdelen gegrond:
€ 25.050,33 keukenvloer
€ 50.000,-- ouderbadkamer
€ 24.562,61 kinderbadkamer
€ 1.508,93 alarminstallatie
€ 11.756,65 openslaande deuren, isolatieglas, scheuren
€ 1.524,60 kosten rapport GBE Consultancy
-------------- +
€ 114.403,12
3.32.
[geïntimeerde] voert aan dat het door [appellant] gevorderde bedragen aan schadevergoeding voor de badkamers (en keuken) niet in relatie staan tot de omvang van de oorspronkelijke aanneemsom. Anders dan [geïntimeerde] meent, gaat het hier niet om vaststelling van de waarde van de werkzaamheden die [geïntimeerde] niet naar behoren heeft verricht, maar om vaststelling van het nadeel dat [appellant] als gevolg daarvan lijdt omdat hij die werkzaamheden alsnog door een ander zal moeten laten verrichten.
3.33.
Grief 4 is gericht tegen r.o. 2.10 tot en met 2.12 van het vonnis van 7 maart 2012. Daarin heeft de rechtbank afwijzend geoordeeld over de vordering van [appellant] met betrekking tot vergoeding van kosten van vervangende woonruimte tijdens het verrichten van herstelwerkzaamheden, vergoeding van smartengeld en betaling van een afkoopsom voor de garantiebepalingen.
3.34.
Over de vordering van [appellant] met betrekking tot de kosten van vervangende woonruimte is hier voor in r.o. 3.22. reeds beslist.
In hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft gevorderd is geen bedrag begrepen voor afkoopsom voor de garantiebepaling. In zoverre heeft hij geen belang bij grief 4.
[appellant] heeft in grief 4 noch in de toelichting die hij bij de grieven heeft gegeven niet uiteengezet om welke reden het oordeel van de rechtbank dat in dit geval geen wettelijke grondslag bestaat voor vergoeding van smartengeld, onjuist is. Grief 4 faalt.
3.35.
Grief 3 houdt in - samengevat - dat de rechtbank [appellant] ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van € 45.602,41, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.36.
Hiervoor is overwogen dat [geïntimeerde] ondeugdelijk werk heeft verricht en dat zij gehouden is [appellant] schadeloos te stellen. Het beroep van [appellant] op opschorting van zijn verplichting tot betaling van de restant aanneemsom van [geïntimeerde] ter verrekening met zijn aanspraak op schadevergoeding is gegrond. Grief 3 treft in zoverre doel. [appellant] heeft op grond van het vonnis van de rechtbank de restant aanneemsom van € 45.602,41 (vermeerderd met € 1.158,-- aan buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente) echter alsnog aan [geïntimeerde] betaald. Daarmee verloor [appellant] de met het beroep op opschorting beoogde mogelijkheid om door middel van verrekening betaling te verkrijgen van een deel van de hem toekomende schadevergoeding. Dat betekent echter niet dat [appellant], zoals door hem gevorderd, aanspraak heeft op terugbetaling van het bedrag van € 45.602,41 dat hij aan [geïntimeerde] heeft betaald. Dat zou immers leiden tot het onjuiste gevolg dat [geïntimeerde] geen betaling ontvangt van de volledige aanneemsom maar [appellant] desondanks wel volledig schadeloos dient te stellen. Die vordering is dan ook niet toewijsbaar. De vordering van [appellant] tot terugbetaling van € 1.158,-- aan buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente over € 45.602,41, die hij op grond van het vonnis van de rechtbank eveneens aan [geïntimeerde] voldeed, is daarentegen wel toewijsbaar.
3.37.
Grief 5 heeft betrekking op de overweging van de rechtbank in het vonnis van 7 maart 2012 waarin de vordering van [appellant] tot vergoeding van schade als gevolg van het onrechtmatig (conservatoir verhaals)beslag dat [geïntimeerde] ten laste van [appellant] heeft gelegd, wordt afgewezen. [appellant] betoogt dat hij het aandelendepot waarop [geïntimeerde] beslag heeft gelegd niet van de hand kon doen toen het minder waard werd en dat hij daarom als gevolg van het ten onrechte gelegde beslag schade heeft geleden van
€ 8.974,--. (zie r.o. 3.2. sub a)
3.38.
Uit de toelichting die [appellant] heeft gegeven blijkt niet dat hij in de hypothetische situatie waarin het beslag wordt weggedacht, het aandelendepot zou hebben verkocht en evenmin wat de aandelen op dat moment waard zouden zijn geweest. Daardoor is niet vast te stellen of [appellant] als gevolg van het gelegde beslag schade heeft geleden. Grief 5 is tevergeefs voorgedragen.
3.39.
Grief 6 behoeft na het voorgaande, behoudens voor zover de grief betrekking heeft op de proceskostenveroordeling, geen bespreking.
3.40.
[appellant] heeft geen grieven gericht tegen het vonnis van 2 mei 2007 (waarin een comparitie van partijen na conclusie van antwoord werd gelast) en het vonnis van 18 juni 2008 (waarin één van de benoemde deskundigen door een andere deskundige werd vervangen) zodat hij in zijn hoger beroep tegen die vonnissen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het vonnis van 5 maart 2008 zal worden bekrachtigd.
3.41.
Het vonnis van 7 maart 2012 zal worden vernietigd. [geïntimeerde] zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in eerste aanleg (conventie en reconventie) en hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de vonnissen van 2 mei 2007 en 18 juni 2008;
bekrachtigt het vonnis van 5 maart 2008;
vernietigt het vonnis van 7 maart 2012, zowel in conventie als in reconventie, voor zover:
- [appellant] daarbij is veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over€ 45.602,41 vanaf 30 januari 2007 tot de dag der algehele voldoening;
- [appellant] daarbij is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.158,-- aan buitengerechtelijke kosten;
- [appellant] daarbij is veroordeeld in de proceskosten;
- de overige hierna te melden vorderingen van [appellant] zijn afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van € 114.403,12, vermeerderd met de wettelijke rente over € 101.121,87 vanaf 29 juni 2011 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant] van de door [appellant] betaalde wettelijke rente over € 45.602,41, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling door [appellant];
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant] van het door [appellant] betaalde bedrag€ 1.158,-- aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling door [appellant];
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van € 13.881,50 aan door [appellant] betaalde proceskosten voor het geding in eerste aanleg en € 8.252,65 aan door [appellant] betaalde kosten van de deskundigen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2012 tot de dag der algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis van 7 maart 2012 voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 9.040,96 aan verschotten en € 4.917,-- voor salaris in conventie en op nihil aan verschotten en € 2.458,50 aan salaris in reconventie
en in hoger beroep tot op heden op € 1.513,-- aan verschotten en € 7.896,-- voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H.C. van Harmelen, J.C.W. Rang en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2015.