ABRvS, 17-08-2011, nr. 201012848/1/H3
ECLI:NL:RVS:2011:BR5200
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-08-2011
- Zaaknummer
201012848/1/H3
- LJN
BR5200
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BR5200, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑08‑2011; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOM 2011/723
JB 2011/213 met annotatie van J.H. Keinemans
Uitspraak 17‑08‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het college [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast om de woonboot "[woonboot]" uit het openbaar water te verwijderen en verwijderd te houden.
Partij(en)
201012848/1/H3.
Datum uitspraak: 17 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2010 in zaak nr. 09/4642 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Amsterdam,
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het college [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast om de woonboot "[woonboot]" uit het openbaar water te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 9 september 2009 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 september 2009 vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt op het gemaakte bezwaar, met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 januari 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E.G. Blees, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, voor zover thans van belang, is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11, voor zover thans van belang, blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2.
Bij het besluit van 9 september 2009 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] wegens onverschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.
De rechtbank heeft het besluit van 9 september 2009 vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Zij is van oordeel dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het het besluit van 6 januari 2009 per aangetekende post aan de gemachtigde van [wederpartij] heeft verzonden en evenmin dat dat per gewone post is gebeurd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat op 6 januari 2009 weliswaar een aangetekende zending naar de gemachtigde is gestuurd, maar dat geen link bestaat tussen het nummer van die aangetekende zending en het besluit van 6 januari 2009. Voorts heeft de rechtbank bij haar oordeel in aanmerking genomen dat een zogenaamd "verzendbewijs" ontbreekt en van de verzending per gewone post geen bewijs kan worden overgelegd.
Daarnaast heeft de rechtbank volledigheidshalve overwogen dat zo de aangetekende verzending van het besluit van 6 januari 2009 wel aannemelijk zou zijn gemaakt, [wederpartij] de ontvangst ervan niet ongeloofwaardig heeft ontkend. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [wederpartij] vanaf het begin van de procedure heeft verklaard dat hij pas kennis kreeg van het bestaan van het besluit van 6 januari 2009 door middel van een e-mailconversatie en dat op het door TNT Post (thans: PostNL) opgestuurde bewijs van uitreiking niet staat vermeld aan welke medewerker van het advocatenkantoor van de gemachtigde van [wederpartij] de aangetekende zending is uitgereikt.
2.4.
Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk heeft gemaakt dat het het besluit van 6 januari 2009 per aangetekende post heeft verzonden. Ten onrechte heeft de rechtbank een link tussen het nummer van de aangetekende zending en het besluit van 6 januari 2009 noodzakelijk geacht. Een dergelijke link kan volgens het college bij geen enkele aangetekende zending worden gelegd, omdat het nummer dat de aangetekende zending krijgt op de envelop wordt aangebracht en niet op het besluit dat zich in die envelop bevindt. Voorts heeft de rechtbank miskend dat bij reguliere aangetekende zendingen, hetgeen hier het geval is, geen verzendbewijzen anders dan het register aangetekende verzendbewijzen worden bijgehouden. Het door het college ter zitting overgelegde verzendbewijs waar de rechtbank aan refereert, is een verzendbewijs behorende bij aangetekende verzendingen met handtekening retour.
Mocht worden geoordeeld dat het aannemelijk is dat het college het besluit van 6 januari 2009 per aangetekende post heeft verzonden, heeft de rechtbank ten slotte ten onrechte geoordeeld dat [wederpartij] de ontvangst ervan niet ongeloofwaardig heeft ontkend, nu dit volgens het college slechts een enkele stelling betreft. Bovendien heeft een baliemedewerker van het kantoor van de gemachtigde getekend voor ontvangst van het stuk. De identiteit van deze baliemedewerker doet niet ter zake, aldus het college.
2.4.1.
Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat het aannemelijk is dat het college het besluit van 6 januari 2009 aangetekend heeft verzonden. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college een verzendregister van de door hem aangetekend verzonden poststukken (hierna: het verzendregister) bijhoudt. Uit dit verzendregister volgt dat het college op 6 januari 2009 een poststuk met het nummer 3SRRRK6398045 naar het advocatenkantoor Loyens & Loeff, waar de gemachtigde van [wederpartij] werkzaam is, aangetekend heeft verzonden. Daarnaast dateert het besluit waarvan [wederpartij] de verzending betwist van 6 januari 2009 en heeft het college onweersproken gesteld dat het die dag geen andere poststukken dan het poststuk met bovenvermeld nummer naar bovengenoemd advocatenkantoor heeft verzonden, hetgeen wordt bevestigd door het verzendregister.
2.4.2.
Het voorgaande betekent dat er van uitgegaan moet worden dat het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift ingevolge artikel 6:7 van de Awb is geëindigd op 17 februari 2009. [wederpartij] heeft eerst bij brief van 24 april 2009 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 januari 2009, zodat zijn bezwaarschrift niet binnen de termijn is ingediend.
2.4.3.
Gelet op het voorgaande dient te worden beoordeeld of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college de te late indiening van het bezwaarschrift ten onrechte niet verschoonbaar heeft geacht, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
In dat kader dient te worden onderzocht of het poststuk door TNT Post op regelmatige wijze aan het kantoor van de gemachtigde van [wederpartij] is aangeboden. Bij brief van 5 november 2009 heeft TNT Post verklaard dat het poststuk op 7 januari 2009 aan de geadresseerde is uitgereikt. Uit een door TNT Post overgelegd bewijs van uitreiking blijkt dat is getekend voor ontvangst van het poststuk met het nummer 3SRRRK6398045. Dat op dit bewijs van uitreiking niet de naam van de medewerker van bovengenoemd advocatenkantoor is vermeld aan wie het poststuk is afgegeven, maakt niet dat aan deze ondertekening geen waarde kan worden gehecht. [wederpartij] heeft geen feiten aannemelijk gemaakt op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat het besluit van 6 januari 2009 zijn gemachtigde niet op 7 januari 2009 heeft bereikt.
De enkele stelling van [wederpartij] dat hij eerst kennis kreeg van het besluit van 6 januari 2009 door middel van een e-mailcorrespondentie met het college in het kader van een lopende onteigeningsprocedure, levert geen reden op om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Voorts faalt het betoog van [wederpartij] dat het besluit onvoldoende concreet is, zodat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij, indien aannemelijk is dat hij het besluit van 6 januari 2009 heeft ontvangen, hiertegen niet op tijd bezwaar heeft gemaakt. Bij dit oordeel wordt in aanmerking genomen dat de woonboot waarop het besluit betrekking heeft gedetailleerd in het besluit staat omschreven en dat in het besluit wordt ingegaan op de door [wederpartij] ingebrachte zienswijzen op het voornemen om een last onder dwangsom op te leggen.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest.
2.4.4.
De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat het college het besluit van 9 september 2009 onvoldoende heeft gemotiveerd en dit besluit ten onrechte om die reden vernietigd.
2.5.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 9 september 2009 alsnog ongegrond verklaren.
2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2010 in zaak nr. 09/4642;
- III.
verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van der Smissen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011
419-591.