Rb. Gelderland, 28-02-2018, nr. 331843 / FA RK 18-115
ECLI:NL:RBGEL:2018:1235
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
28-02-2018
- Zaaknummer
331843 / FA RK 18-115
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2018:1235, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 28‑02‑2018; (Mondelinge uitspraak, Proces-verbaal)
- Wetingang
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2018-0129
Uitspraak 28‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Artikel 8a toegepast omdat machtiging voortgezet verblijf was gevraagd voor betrokkene die met voorwaardelijk ontslag was. Als gevolg hiervan was beslistermijn verstreken op het moment dat de rechter besliste. Voorlopige machtiging verleend in plaats van verzochte machtiging voortgezet verblijf.
Partij(en)
proces-verbaal
RECHTBANK GELDERLAND
Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Zaakgegevens: 331843 / FA RK 18-115
Datum uitspraak: 28 februari 2018
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak voorlopige machtiging
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland,
betreffende
naam: [betrokkene] ,
geboren op: [geboortedatum] 1973,
wonende te: [woonplaats] ,
verblijvende bij: eerst [een kliniek van Pro Persona] te Tiel, nu [een gesloten afdeling binnen de kliniek van Pro Persona] te Nijmegen
hierna te noemen de betrokkene.
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de officier van justitie, ingekomen bij de griffie op 12 januari 2018,
- de aantekeningen van de griffier van de behandeling ter zitting op 31 januari 2018,
- de brief van de rechtbank aan de officier van justitie van 5 februari 2018,
- het bericht van de officier van justitie van 20 februari 2018 met bijlagen,
- de e-mailberichten van de advocaat van betrokkene van 21 en 22 februari 2018,
- het verweerschrift met een verzoek ex artikel 35 Wet Bopz, welk verzoek afzonderlijk zal worden behandeld.
Op 28 februari 2018 heeft de rechter de zaak ter zitting behandeld en vervolgens mondeling uitspraak gedaan.
Gehoord zijn:
- betrokkene, bijgestaan door mr. M.A. Smits, advocaat te Nijmegen,
- dhr. M. van Niekerk, als psychiater verbonden aan Pro Persona Nijmegen,
- ( telefonisch) mw. M.B.A. Niemantsverdriet, als psychiater verbonden aan Pro Persona Tiel,
- de officier van justitie, mr. G. Steeghs.
De beoordeling
De officier van justitie heeft een verzoek ingediend dat ertoe strekt dat de rechtbank een machtiging verleent tot voortzetting van het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Tijdens de zitting op 31 januari 2018 bleek dat aan betrokkene voorwaardelijk ontslag uit de instelling was verleend en dat betrokkene daarom buiten de instelling verbleef. In overleg met de (waarnemer van de) behandelaar, mevrouw E. van Noort, en betrokkene en haar advocaat is de behandeling van de zaak toen aangehouden. De rechtbank heeft bij brief van 5 februari 2018 aan de officier van justitie gevraagd om te onderzoeken of in de gegeven omstandigheden een andere machtiging, bijvoorbeeld een voorwaardelijke machtiging, niet passender is dan de verzochte machtiging. De officier van justitie heeft in reactie hierop op 20 februari 2018 een brief van mevrouw Niemantsverdriet toegezonden waaruit blijkt dat een voorwaardelijke machtiging niet haalbaar is. De officier van justitie heeft daarom het verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf gehandhaafd.
De advocaat van betrokkene heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de rechtbank niet meer bevoegd is. Dat betoog gaat echter niet op. Betrokkene woont en verblijft in het rechtsgebied van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem. De rechtbank is dus bevoegd om op het verzoek te beslissen. Voor zover het betoog ertoe strekt dat de rechtbank het verzoek niet-ontvankelijk verklaart of afwijst, geldt het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat bij betrokkene sprake is van een stoornis in de zin van de Wet Bopz. Zij lijdt (onder meer) aan een complexe angststoornis (PTSS type 2). Als gevolg van deze stoornis heeft betrokkene, ook in het recente verleden, meerdere pogingen gedaan om zichzelf van het leven te beroven. Niet uitgesloten is dat betrokkene zichzelf (alleen) iets aandoet bij wijze van een schreeuw om hulp, maar het risico dat dit ernstige en onomkeerbare gevolgen heeft is groot. Daarbij is een belangrijke factor dat betrokkene soms dissocieert en dan niet weet wat zij doet. Daarnaast trekt het labiele gedrag van betrokkene een zware wissel op haar omgeving, met name haar echtgenoot, die aan het herstellen is van een zwaar ongeluk, en haar dochters. Dit is een gevaar als bedoeld in de Wet Bopz.
De vraag is wat nodig is om dit gevaar af te wenden. Betrokkene wil graag thuis (bij haar echtgenoot) zijn. Zij wil het liefst verder zonder rechterlijke machtiging. In de praktijk is echter gebleken dat moet kunnen worden ingegrepen als betrokkene voor zichzelf of haar omgeving een te groot gevaar vormt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat betrokkene er niet in slaagt met de (ambulant) behandelaars afspraken te maken om haar veiligheid buiten de instelling te waarborgen. Een voorwaardelijke machtiging behoort dus niet tot de mogelijkheden. De rechtbank stelt daarom vast dat het gevaar niet op een andere manier kan worden afgewend dan door een machtiging tot opname. Vanuit die opname-situatie kan worden bekeken welke afspraken en kaders nodig zijn voor verdere behandeling. Het is de bedoeling dat betrokkene een intensieve traumabehandeling krijgt voor vermindering van haar PTSS-klachten en het dissociëren.
Met het oog op de vraag welke machtiging dan moet worden verleend is het volgende van belang. De voorafgaande machtiging (een voorlopige machtiging) is afgegeven op 23 oktober 2017 voor de duur van drie maanden. De termijn van deze machtiging verstreek dus op 23 januari 2018. Doordat voor het einde van die termijn een machtiging tot voortgezet verblijf is verzocht had de lopende machtiging een zekere nawerking. Dit volgt uit artikel 48 van de Wet Bopz. Daarin is namelijk bepaald dat de geneesheer-directeur aan iemand die niet vrijwillig in het psychiatrisch ziekenhuis verblijft, ontslag verleent wanneer de geldigheidsduur van de lopende machtiging is verstreken en, wanneer een aansluitende machtiging is verzocht, de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken. Die termijn kan alleen nog worden verlengd als op verzoek van de betrokkene een deskundige wordt geraadpleegd. De beslistermijn wordt dus niet verlengd door de toepassing van artikel 8a.
In artikel 17 lid 2 Wet Bopz is bepaald dat de rechter op een verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf beslist binnen vier weken na indiening van het verzoek. Dit betekent dat de beslistermijn op 9 februari 2018 is verstreken. Betrokkene verbleef op dat moment, vanwege het aan haar verleende voorwaardelijk ontslag, buiten de instelling. Omdat het ontslag na 9 februari 2018 niet meer kon worden ingetrokken (doordat de geldigheidsduur van de lopende machtiging was verstreken en betrokkene buiten de instelling verbleef), kan de rechtbank nu geen machtiging tot voorgezet verblijf meer afgeven. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2711).
Zoals de advocaat van betrokkene in haar e-mailbericht van 21 februari 2018 heeft betoogd kan de rechtbank daarom alleen een voorlopige machtiging afgeven.
Het verzoek van de officier van justitie strekt tot het afgeven van een machtiging tot voorgezet verblijft. Hij verzoekt dus om een gedwongen opname van betrokkene. De rechtbank beschouwt een voorlopige machtiging in dit verband als “het mindere” ten opzichte van een machtiging tot voortgezet verblijf. De stukken die zich in het dossier bevinden en de tijdens de twee zittingen verkregen informatie zijn toereikend om (ook) tot afgifte van een voorlopige machtiging te beslissen.
Indien de machtiging niet wordt verleend, moet worden gevreesd dat betrokkene zich aan de behandeling zal onttrekken en de instelling zal verlaten. In dat geval is het risico dat het hiervoor omschreven gevaar zich daadwerkelijk zal voordoen.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de toepasselijke bepalingen van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.
De beslissing
De rechtbank:
verleent een voorlopige machtiging om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en/of te doen verblijven voor een periode van zes maanden, dus tot en met 28 augustus 2018;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. A.E.M. Overkamp, rechter, in tegenwoordigheid van P.A.G. de Haar als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2018. | ||