Hof Amsterdam, 14-06-2010, nr. 22-005807-09, nr. 15-670801-06
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN2687
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-06-2010
- Magistraten
Mrs. G.P.A. Aler, H.M.A. de Groot, E.W. Koning
- Zaaknummer
22-005807-09
15-670801-06
- LJN
BN2687
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN2687, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑06‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 41 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2010/256
Uitspraak 14‑06‑2010
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling. Een dergelijk feit brengt gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer teweeg. Het hof veroordeelt de verdachte tot een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 30 (dertig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht met aftrek van voorarrest.
Mrs. G.P.A. Aler, H.M.A. de Groot, E.W. Koning
Partij(en)
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 31 juli 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 31 mei 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. Primair
hij op of omstreeks 25 juli 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn voertuig is ingereden op die [slachtoffer] en/of met zijn voertuig tegen en/of over het lichaam van die [slachtoffer] (heen) heeft gereden, althans die [slachtoffer] heeft aangereden en/of overreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 25 juli 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een breuk in linker schouderblad en/of een breuk in vier lendenwervels en/of (een zenuwbeklemming bij) een wervelbreuk in de onderrug), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een personenauto aan te rijden en/of te overrijden;
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 25 juli 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn voertuig is ingereden op die [slachtoffer] en/of met zijn voertuig tegen en/of over het lichaam van die [slachtoffer] (heen) heeft gereden, althans die [slachtoffer] heeft aangereden en/of overreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Uiterst subsidiair:
hij op of omstreeks 25 juli 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer], heeft mishandeld door met zijn voertuig in te rijden op die [slachtoffer] en/of met zijn voertuig tegen en/of over het lichaam van die [slachtoffer] (heen) te rijden, althans door het aanrijden en/of overrijden van die [slachtoffer], waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 25 juli 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een buigijzer gepakt en/of getoond aan die [slachtoffer];
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
Voorts is in eerste aanleg beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij op 25 juli 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn voertuig is ingereden op die [slachtoffer] en met zijn voertuig tegen en/of over het lichaam van die [slachtoffer] (heen) heeft gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 2.
hij op 25 juli 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een buigijzer gepakt en getoond aan die [slachtoffer];
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Bedreiging met zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is — kort gezegd — aangevoerd dat er in de onderhavige zaak sprake is van noodweer, nu de aangever met een groot metalen voorwerp op de voorruit van verdachtes auto sloeg en de verdachte zich hierop genoodzaakt zag zich tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding te verweren door gas te geven om zodoende met zijn auto op de aangever in te rijden. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat er sprake is geweest van noodweerexces.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, zijn naar het oordeel van het hof de navolgende feiten en omstandigheden aannemelijk geworden.
Op 25 juli 2006 zwaaide de verdachte zijn vriendin [persoon 1] uit toen zij 's ochtends naar haar werk ging. Vanaf zijn balkon zag de verdachte de ex-vriend van [persoon 1], [slachtoffer], geheten — volgens de verdachte een grote man met een stevig postuur, die [persoon 1] in de voorafgaande periode veelvuldig per sms en per telefoon had uitgescholden en bedreigd — op straat in de richting van verdachtes huis lopen. Verdachte hoorde [persoon 1], wier auto even verderop geparkeerd stond, in haar auto wegrijden. Verdachte zag daarop [slachtoffer] naar zijn eigen auto rennen, uitstappen en vol gas achter [persoon 1] aanrijden. Hierop is de verdachte in zijn auto gestapt en is hij naar de wijk gereden waar [persoon 1] haar krantenwijk liep. Tijdens deze rit heeft de verdachte telefonisch contact gehad met [persoon 1], waarbij zij huilde en zei dat hij zich er niet mee moest bemoeien. Ondanks dat is de verdachte doorgereden. Op een gegeven moment zag hij [persoon 1] en [slachtoffer] op een parkeerterrein staan. De verdachte heeft zijn auto geparkeerd en zag dat [persoon 1] huilde en dat [slachtoffer] agressief en dominant op haar insprak. Hierop heeft de verdachte een buigijzer gepakt, dat hij even daarvoor op de passagiersstoel naast zich had gelegd, en is hij uitgestapt en met het buigijzer zichtbaar in zijn hand in de richting van [persoon 1] en [slachtoffer] gelopen. Deze heeft de verdachte gevraagd om hen vijf minuten alleen te laten om een en ander met [persoon 1] uit te praten. De verdachte heeft hiermee ingestemd en is teruggelopen naar zijn auto, is ingestapt en heeft de motor gestart.
Direct hierop zag de verdachte vanuit zijn auto hoe [slachtoffer] een groot soort schep, naar later bleek een metalen platenvoetje, uit zijn achterbak haalde en hiermee in een dreigende draaghouding op hem af kwam lopen. Ongeveer gelijktijdig met het moment dat [slachtoffer] van korte afstand uithaalde naar de voorruit van zijn auto, kennelijk met de bedoeling om verdachte door de voorruit heen te raken, heeft de verdachte, zeer bevreesd voor de dreigend en ‘gewapend’ op hem afkomende [slachtoffer], gas gegeven en heeft hij [slachtoffer] aangereden. In de visie van de verdachte zou achteruit rijden hem geen soelaas hebben geboden, omdat [slachtoffer] dan toch achter hem aan zou zijn gekomen. Als gevolg hiervan is [slachtoffer] op de motorkap van verdachtes auto terechtgekomen en heeft hij daarop gedurende enige seconden en over een afstand van ongeveer 40 meter gelegen. Onder meer ten gevolge van de schade aan zijn voorruit was verdachte's zicht (zeer) belemmerd. Hij stond toen ‘stijf van de spanning en het was zwart voor zijn ogen’. Vervolgens is [slachtoffer] op enigerlei wijze van de motorkap gegleden en onder de auto terecht gekomen, waardoor de verdachte met zijn voorwiel(en) over hem heen is gereden. Nadat de auto van de verdachte tot stilstand was gekomen, heeft de verdachte geprobeerd zijn auto op te krikken, teneinde het slachtoffer uit zijn benarde positie te kunnen bevrijden. Dit is niet gelukt en uiteindelijk hebben de ter plaatse gekomen hulpdiensten het slachtoffer kunnen ontzetten.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte zich in een zeer spanningsvolle en onmiddellijk bedreigende situatie bevond. Hij had kort voordien moeten vaststellen dat zijn vriendin heel geëmotioneerd tegenover een agressieve en dominante [slachtoffer] stond en heeft toen beproefd deze situatie ‘op te lossen’ door zich desverzocht terug te trekken. Hij is daarin niet geslaagd: [slachtoffer] kwam kort daarna dreigend en ‘gewapend’ op hem af. De verdachte is niet meteen weggereden, maar heeft afgewacht hoe de situatie zich zou ontwikkelen. Toen [slachtoffer] zijn auto op zeer korte afstand was genaderd is hij vooruit gereden en heeft hij [slachtoffer] aangereden. Een andere weg zag hij niet. Hoewel deze keuze en het moment waarop deze werd gemaakt voor discussie vatbaar is, is het hof van oordeel dat de verdachte, alle omstandigheden in aanmerking genomen, heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging tegen de (onmiddellijk dreigende) aanval van [slachtoffer]. Hem komt daarom een beroep op noodweer toe. Gelet op de omstandigheden waaronder hij nog enige seconden is doorgereden (totdat [slachtoffer] onder de auto terecht kwam), treft hem daarvoor evenmin een strafrechtelijk verwijt.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de straf, met dien verstande dat aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, zal worden opgelegd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het onder 2 bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling. Een dergelijk feit brengt gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer teweeg.
Bij de op te leggen straf heeft het hof in matigende zin rekening gehouden met de gedateerdheid van het feit.
Het hof is — alles overwegende — van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van in totaal € 11.254,17.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 11.524,17.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, te weten tot een bedrag van € 6.341,95, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met uitzondering van de kosten voor rechtsbijstand.
Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte niet strafbaar ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde en ontslaat hem te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 30 (dertig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering dan ook slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler, mr. H.M.A. de Groot en mr. E.W. Koning, in bijzijn van de griffier mr. M. Wegter.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 juni 2010.
Mr. E.W. Koning en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.