Zie ook de samenhangende zaak nr. 20/01636 van dezelfde betrokkene, waarin vandaag conclusie is genomen.
HR, 20-11-2020, nr. 20/01484
ECLI:NL:HR:2020:1859
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-11-2020
- Zaaknummer
20/01484
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1859, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑11‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:789, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2020:789, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑09‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1859, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑11‑2020
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/01484
Datum 20 november 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
advocaat: M.M. van Asperen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/590470 / FA RK 20-513 van de rechtbank Rotterdam van 30 januari 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 20 november 2020.
Conclusie 04‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Wvggz. Machtiging tot voortzetting van crisismaatregel. Samenhang met 20/01636.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01484
Zitting 4 september 2020
CONCLUSIE
F.F. Langemeijer
In de zaak
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Rotterdam
In deze Wvggz-zaak is sprake van snel op elkaar volgende crisismaatregelen en daarop volgende rechterlijke beschikkingen. In cassatie is voornamelijk de vraag aan de orde hoe deze zich tot elkaar verhouden.1.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Op vrijdag 17 januari 2020 heeft de burgemeester van Rotterdam ten aanzien van verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) een crisismaatregel genomen als bedoeld art. 7:1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). In deze crisismaatregel was slechts ‘het opnemen in een accommodatie’ bepaald als vorm van verplichte zorg.
1.2
Op 22 januari 2020 heeft de rechtbank Rotterdam op verzoek van de officier van justitie een machtiging tot voortzetting van deze crisismaatregel verleend voor het tijdvak tot en met 12 februari 2020.2.In deze machtiging was slechts ‘het opnemen in een accommodatie’ bepaald als verplichte zorg. De rechtbank overwoog daaromtrent:
“De door de burgemeester opgelegde crisismaatregel van 17 januari 2020 ziet enkel op de opname in een accommodatie en het verzoek van de officier van justitie omvat ook enkel die vorm van verplichte zorg. De machtiging tot voortzetting van deze crisismaatregel kan gelet op het voorgaande niet aangevuld worden met andere vormen van verplichte zorg nu daar, anders dan bij een zorgmachtiging, geen wettelijke grondslag voor bestaat.” (rov. 2.2.1).
1.3
Op 23 januari 2020 heeft de burgemeester van Rotterdam, op voorstel van de behandelaar en onder verwijzing naar de rechtbankbeschikking van 22 januari 2020, ten aanzien van betrokkene een (tweede) crisismaatregel genomen waarin, naast het opnemen in een accommodatie, ook andere vormen van verplichte zorg waren bepaald.3.
1.4
Op 27 januari 2020 heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een machtiging te verlenen tot voortzetting van deze (tweede) crisismaatregel.4.De rechtbank baseerde die beslissing op de overweging dat de geldigheidsduur van de machtiging van 22 januari 2020 tot voortzetting van de (eerste) crisismaatregel nog niet was verstreken en dat samenloop van maatregelen niet mogelijk is.
1.5
Op 28 januari 2020 heeft de geneesheer-directeur van Antes Zorg B.V. (locatie Bouman), de zorgaanbieder die met de uitvoering van de crisismaatregel was belast, de verplichte zorg beëindigd “als en zodra er een nieuwe crisismaatregel wordt afgegeven”.5.
1.6
Op 28 januari 2020 heeft de burgemeester van Rotterdam ten aanzien van betrokkene een (derde) crisismaatregel genomen met alle in art. 3:2, lid 2 onder a tot en met j, Wvggz genoemde vormen van verplichte zorg.
1.7
Bij verzoekschrift van 29 januari 2020 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om ten aanzien van betrokkene een machtiging tot voortzetting van deze (derde) crisismaatregel te verlenen.
1.8
Op 30 januari 2020 heeft de rechtbank het verzoek mondeling behandeld, waarbij zijn verschenen: betrokkene met zijn advocaat, de officier van justitie en van de zijde van Antes: de geneesheer-directeur, de (behandelend) psychiater [betrokkene 1], de arts in opleiding tot specialist [betrokkene 2], de verpleegkundig specialist [betrokkene 3] en de bedrijfsjurist [betrokkene 4].
1.9
Bij mondelinge uitspraak van 30 januari 2020, schriftelijk uitgewerkt op 18 februari 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:2794), heeft de rechtbank machtiging verleend tot voortzetting van de (derde) crisismaatregel voor het tijdvak tot en met 20 februari 2020. Deze machtiging werd verleend voor de volgende vormen van verplichte zorg (zie het dictum in verbinding met rov. 2.3.1):
- het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen;
- het beperken van de bewegingsvrijheid;
- het insluiten;
- het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- het aanbrengen van beperkingen in het gebruik van communicatiemiddelen;
- het beperken van het recht op het ontvangen van bezoek;
- het opnemen in een accommodatie.
1.10
De rechtbank overwoog, na een weergave van de feiten, in rov. 2.1.1:
“Omdat er onduidelijkheid bestaat over hoe moet worden gehandeld indien een reeds afgegeven voortzetting crisismaatregel ontoereikend wordt bevonden, overweegt de rechtbank als volgt.
De Wvggz geeft niet de mogelijkheid om de verplichte zorg zoals opgelegd bij de crisismaatregel, bij de beoordeling van een verzoek tot voortzetting ervan, ambtshalve te wijzigen. De ambtshalve wijziging van een zorgmachtiging op grond van artikel 6:4 lid 2 Wvggz is immers niet van overeenkomstige toepassing verklaard op de voortzetting crisismaatregel.
Afwijzing van een dergelijk verzoek voortzetting crisismaatregel die verder voldoet aan de wettelijke vereisten, is onwenselijk. Een zorgmachtiging kan immers niet worden afgewacht terwijl reeds bij voorbaat duidelijk is dat verplichte zorg voor de duur van maximaal drie dagen ter afwending van een noodsituatie op grond van artikel 8:12 lid 1 Wvggz evenzeer ontoereikend zal zijn. Dit heeft echter tot gevolg dat het een aantal weken kan duren voordat aanvullende verplichte zorg die bij de tenuitvoerlegging van de crisismaatregel nodig is gebleken, kan worden opgelegd. De rechtbank sluit uit dat dit de bedoeling is geweest van de wetgever.
Daarnaast en anders dan deze rechtbank heeft besloten bij mondelinge uitspraak op 27 januari 2020, dient art. 8:18 Wvggz zó te worden uitgelegd dat de geneesheer-directeur een lopende voortzetting crisismaatregel slechts op twee gronden kan beëindigen, namelijk indien het doel van verplichte zorg is bereikt of indien niet langer wordt voldaan aan het criterium voor verplichte zorg. Van geen van deze gronden is sprake en daarom kan de geneesheer-directeur de voortzetting crisismaatregel van 16 januari 2020 niet beëindigen. De beëindiging van 28 januari 2020 is daarom niet rechtsgeldig.
De rechtbank gaat ervan uit dat het mogelijk moet zijn om aanvullende verplichte zorg die nodig is om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te kunnen wegnemen, op te leggen in een situatie dat een verzoek zorgmachtiging niet kan worden afgewacht.
Hoewel anders dan bij een zorgmachtiging (artikel 6:6 lid 4 Wvggz) artikel 7:10 Wvggz niet voorziet in het vervallen van een voortzetting crisismaatregel als een nieuwe crisismaatregel ten uitvoer wordt gelegd, is de rechtbank van oordeel dat het systeem van de wet dat rechtsgevolg wel beoogt. De tenuitvoerlegging van een nieuwe crisismaatregel doet daarom een lopende voortzetting crisismaatregel van eerdere datum vervallen.
Dit heeft tot gevolg dat onderhavig verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel ontvankelijk is.”
1.11
Namens betrokkene is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van 30 januari 2020.6.Namens de officier van justitie is in cassatie een verweerschrift ingediend.7.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
Ter inleiding
2.1
Het cassatiemiddel valt uiteen in drie onderdelen. Onderdeel I bestrijdt dat juist is dat de bestaande machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel van rechtswege vervalt zodra een nieuwe machtiging tot voortzetting van de (derde) crisismaatregel ten uitvoer wordt gelegd. Onderdeel II gaat over de vraag of de geneesheer-directeur op 28 januari 2020 de uitvoering van de bestaande machtiging tot voortzetting van de (eerste) crisismaatregel kon beëindigen zodra een nieuwe machtiging tot voortzetting van de (derde) crisismaatregel daarvoor in de plaats treedt.8.Onderdeel III bestrijdt dat de rechtbank op 30 januari 2020 een machtiging tot voortzetting van de (derde) crisismaatregel kon verlenen ofschoon de op 22 januari 2020 verleende machtiging tot voortzetting van de (eerste) crisismaatregel toen nog gold.9.
2.2
De burgemeester bepaalt in een crisismaatregel welke verplichte (dat wil zeggen: door de betrokkene te dulden) zorg ondanks verzet van de patiënt mag worden verleend. Daarvoor is onder meer nodig dat “de crisissituatie dermate ernstig is dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht” (art. 7:1, aanhef en onder d, Wvggz). Een crisismaatregel geldt voor ten hoogste drie dagen (art. 7:4 Wvggz).10.Na het verstrijken van de geldigheidsduur vervalt de crisismaatregel van rechtswege, tenzij de officier van justitie tijdig een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel heeft verzocht (zie art. 7:5, aanhef en onder a, Wvggz: de zogenaamde ‘nawerking’).
2.3
Een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel heeft een geldigheidsduur van drie weken (art. 7:9 Wvggz). Na het verstrijken van deze geldigheidsduur vervalt de machtiging van rechtswege, tenzij de officier van justitie tijdig een aansluitende zorgmachtiging als bedoeld in art. 7:11 heeft verzocht, in welk geval nog korte tijd sprake kan zijn van ‘nawerking’ (zie art. 7:10, aanhef en onder a, Wvggz). In de zorgmachtiging bepaalt de rechtbank welke verplichte zorg mag worden verleend gedurende de looptijd van de zorgmachtiging.
2.4
Zoals de rechtbank vermeldde in de hierboven reeds aangehaalde overweging, is niet duidelijk, wat te doen indien bij de uitvoering van een crisismaatregel blijkt dat de in die crisismaatregel toegestane vormen van verplichte zorg niet toereikend zijn om het met die maatregel beoogde doel (in de zin van art. 3:4 Wvggz) te bereiken. In theorie zijn in zo’n situatie twee oplossingen mogelijk. De ene oplossing is wijziging of aanvulling van de bestaande crisismaatregel, met instandhouding daarvan voor het overige. De andere oplossing is het nemen van een geheel nieuwe crisismaatregel (met meer of andere vormen van verplichte zorg) die de bestaande crisismaatregel vervangt, maar niet met terugwerkende kracht.
2.5
Op het eerste gezicht lijkt het ‘lood om oud ijzer’ of voor de ene dan wel voor de andere oplossing wordt gekozen. Aan de keuze voor een geheel nieuwe crisismaatregel is evenwel inherent, dat de termijn verschuift waarbinnen de officier van justitie in actie moet komen om een zorgmachtiging te verzoeken die aansluit op de laatste machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel (art. 7:11 Wvggz). In deze zaak bedraagt het verschil acht dagen. De op 22 januari 2020 verleende machtiging tot voortzetting van de (eerste) crisismaatregel gold tot en met 12 februari 2020. De in cassatie bestreden machtiging tot voortzetting van de derde crisismaatregel geldt tot en met 20 februari 2020. Indien de rechtbank slechts de machtiging van 22 januari 2020 tot voortzetting van de (eerste) crisismaatregel zou hebben gewijzigd of aangevuld met andere vormen van verplichte zorg, zou de einddatum van de aldus aangevulde machtiging zijn blijven staan op 12 februari 2020.
2.6
Voor gevallen waarin een crisismaatregel is genomen maar nog geen machtiging tot voortzetting daarvan is verleend, heeft de Hoge Raad inmiddels een uitweg gewezen. De rechter die machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel verleent, oordeelt naar de actuele situatie ten tijde van zijn beslissing en is daarom niet gebonden aan de vormen van verplichte zorg die de burgemeester had bepaald.11.In de onderhavige zaak gaat het om de fase waarin de verplichte zorg in de machtiging tot voortzetting van de (eerste) crisismaatregel ontoereikend is gebleken. Betrokkene verbleef krachtens die machtiging in een accommodatie, maar aan betrokkene kan niet de psychiatrische zorg worden gegeven waartegen hij zich verzet.
2.7
De rechtbank – op 30 januari 2020 gesteld voor de in alinea 2.4 hiervoor bedoelde keuze – heeft een wijziging of aanvulling van de op 22 januari 2020 verleende machtiging tot voortzetting van de (eerste) crisismaatregel wettelijk onmogelijk geacht. De rechtbank had om die reden het verzoek van de officier van justitie kunnen afwijzen: dan zou – in de redenering van de rechtbank – de lopende machtiging tot voortzetting van de eerste crisismaatregel van kracht zijn gebleven tot en met 12 februari 2020. Dan zou de officier van justitie een zorgmachtiging kunnen laten voorbereiden en nog tijdig een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging bij de rechtbank kunnen indienen. Maar de rechtbank beoordeelde de crisissituatie als zó ernstig dat de procedure voor het verlenen van een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht. Daarom heeft de rechtbank in dit geval gekozen voor een machtiging tot voortzetting van de derde crisismaatregel.
Mogelijkheden tot wijziging van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel
2.8
De zorgverantwoordelijke kan, indien sprake is van verzet, besluiten tot het verlenen van een vorm van verplichte zorg waar de crisismaatregel, de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of de zorgmachtiging niet in voorziet, voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie noodzakelijk is. Bij het bepalen of dit noodzakelijk is wordt gelet op (a) ernstig nadeel, (b) de veiligheid binnen de accommodatie, (c) de bescherming van rechten en vrijheden van anderen en (d) de voorkoming van strafbare feiten; zie art. 8:11 Wvggz.
2.9
Deze tijdelijke verplichte zorg kan gedurende maximaal drie dagen worden gegeven (art. 8:12 lid 1 Wvggz). Wanneer de zorgverantwoordelijke daarna de tijdelijke zorg wil voortzetten als verplichte zorg, wordt wijziging van de zorgmachtiging verzocht (art. 8:12, leden 4, 5 en 6, Wvggz). In afwachting van de beslissing op dat verzoek kan zeer korte tijd sprake zijn van ‘nawerking’ van de bevoegdheid tot het verlenen van de tijdelijke zorg (art. 8:12 lid 7 Wvggz). De huidige wettekst regelt de wijziging van een zorgmachtiging, maar niet de wijziging van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Reijntjes-Wendenburg heeft opgemerkt dat dit laatste lijkt te berusten op een omissie van de wetgever.12.
2.10
Over de artikelen 8:11 - 8:13 Wvggz (in het oorspronkelijke wetsvoorstel genummerd als art. 8:9 – 8.11) is in de memorie van toelichting het volgende opgenomen:
“Als algemene regel geldt dat uitsluitend die vormen van dwang kunnen worden toegepast die zijn opgenomen in een zorgmachtiging of een crisismaatregel. Omdat het in een noodsituatie toch noodzakelijk kan zijn dat dwang moet worden toegepast, bevatten de artikelen 8:9 tot en met 8:11 enkele daartoe strekkende voorzieningen. Enerzijds zijn de situaties waarin tijdelijk verplichte zorg kan worden toegepast waarin de zorgmachtiging of crisismaatregel niet voorziet zo sterk mogelijk geclausuleerd, om te voorkomen dat de zorgmachtiging en de crisismaatregel worden uitgehold. Anderzijds moet de uitvoeringspraktijk niet in een onmogelijke positie raken wanneer ter overbrugging van een noodsituatie tijdelijk gedwongen interventies noodzakelijk zijn. Hiertoe zijn in de eerste plaats strenge criteria opgenomen die de toepassingsmogelijkheden van deze artikelen beperken. (…) In de tweede plaats zal slechts in een beperkte tijdsspanne van de bevoegdheid gebruik kunnen worden gemaakt. In de derde plaats bepaalt artikel 8:10 dat een verlenging van een beslissing alleen aan de orde kan zijn als tegelijkertijd de procedure voor een (nieuwe) zorgmachtiging in gang wordt gezet. Deze bepaling geeft daarmee ook de verhouding van artikelen 8:9 tot en met 8:11 ten opzichte van de crisismaatregel aan. De crisismaatregel is in beginsel “gereserveerd” voor mensen die nog niet verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging ontvangen en in een dusdanige noodsituatie verkeren als gevolg van hun psychische stoornis dat een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht. Als iemand met een zorgmachtiging bijvoorbeeld onverwachts decompenseert en maatregelen buiten de zorgmachtiging nodig blijken, kan een beroep worden gedaan op de artikelen 8:9 tot en met 8:11. Het is niet de bedoeling dat in dat geval een crisismaatregel wordt aangevraagd. Mocht echter blijken dat het noodzakelijk is om de verplichte zorg voort te zetten na de beperkte duur van de tijdelijke maatregel, dan zal een nieuwe zorgmachtiging moeten worden aangevraagd en de daarvoor voorgeschreven procedure moeten worden doorlopen (zie artikel 8:10).”13.
2.11
Op 11 mei 2020 is een spoedreparatiewetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden, waarin op dit punt wetswijzigingen zijn voorgesteld.14.In het (huidige) vierde en vijfde lid van art. 8:12 Wvggz zullen de woorden “wijziging van de zorgmachtiging” worden vervangen door: “wijziging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging”. In verband hiermee is een aanpassing van het (huidige) zesde en zevende lid van art. 8:12 Wvggz voorgesteld. In de memorie van toelichting bij het reparatiewetsvoorstel is onder meer het volgende opgemerkt:
“In de praktijk is de noodzaak gebleken om vanuit een noodsituatie een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel via de rechter te wijzigen, zodat – net als bij wijziging van een zorgmachtiging het geval kan zijn – kan worden voorzien in een plotseling opgekomen gewijzigde zorgbehoefte. Dat maakt de Wvggz nu niet mogelijk. Dat betekent dat wanneer langer dan de termijn van tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties – drie dagen – andere verplichte zorg nodig is dan in de oorspronkelijke crisismaatregel was voorzien, een nieuwe crisismaatregel moet worden aangevraagd via de burgemeester. Dat is onwenselijk voor alle betrokken partijen, met name voor betrokkene, die ook in deze situatie zou worden geconfronteerd met een langere periode van onzekerheid en het verstoken blijven van de noodzakelijke zorg. Daarom wordt voorgesteld om wijziging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel mogelijk te maken, op dezelfde wijze als dit is geregeld voor de zorgmachtiging. Deze wijziging bevordert tevens het toepassen van maatwerk bij de afgifte van de crisismaatregel naar de algemene uitgangspunten van de wet.”15.
2.12
Het wetsvoorstel is op dit moment in behandeling in de Tweede Kamer. Een oplossing in deze richting is gekozen door de rechtbank Limburg, die op 22 april 2020 (ECLI:NL:RBLIM:2020:3311), met instandhouding van de eerste machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, via analogische toepassing van art. 8:12 Wvggz het verlenen van aanvullende verplichte zorg heeft toegestaan.
Is het mogelijk een nieuwe crisismaatregel te nemen?
2.13
In deze zaak heeft de burgemeester gekozen voor het nemen van een nieuwe (de derde) crisismaatregel en heeft de rechtbank machtiging verleend tot voortzetting daarvan. Onvermijdelijk rees toen de vraag hoe deze nieuwe crisismaatregel en de machtiging tot voortzetting daarvan zich verhouden tot de toen nog lopende machtiging tot voortzetting van de (eerste) crisismaatregel.
- De geneesheer-directeur heeft een oplossing voor dit probleem gezocht door op 28 januari 2020 te besluiten tot beëindiging van de zorg die op grond van de lopende machtiging wordt verleend als en zodra een nieuwe crisismaatregel wordt afgegeven. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank deze beslissing van de geneesheer-directeur ongeldig verklaard.
- De rechtbank heeft zelf een oplossing gezocht en deze gevonden in analogische toepassing van art. 6:6, aanhef en onder d, Wvggz: die bepaling houdt in dat de tenuitvoerlegging van een nieuwe zorgmachtiging de bestaande (oude) machtiging doet vervallen.
2.14
De bestreden beslissing van de rechtbank heeft navolging gevonden in latere uitspraken van dezelfde rechtbank.16.In rechtbank Rotterdam 20 maart 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:2705) werd machtiging verleend tot voortzetting van een tweede (aanvullende) crisismaatregel, zonder een overweging over het gelijktijdig bestaan van twee machtigingen.
2.15
Elders is hierover anders geoordeeld. In rechtbank Noord-Nederland 20 januari 2020 werd het verzoek van de officier van justitie om een machtiging te verlenen tot voortzetting van een tweede, aanvullende crisismaatregel geweigerd met een korte motivering:
“De rechtbank stelt vast dat de burgemeester een crisismaatregel heeft afgegeven op het moment dat er nog een voortgezette crisismaatregel van kracht was. Een samenloop van maatregelen in het kader van de Wet bopz en derhalve ook in het kader van de Wvggz is echter niet mogelijk. Dat leidt tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in haar verzoek.”17.
Langs een andere route kwam rechtbank Amsterdam op 30 april 2020 tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek van de officier van justitie om machtiging te verlenen tot voortzetting van een tweede crisismaatregel.18.De rechtbank constateerde dat geen sprake was van beëindiging van de verplichte zorg op grond van de lopende voortgezette crisismaatregel. Samenloop van maatregelen in het kader van de Wvggz achtte de rechtbank niet mogelijk.
2.16
Na deze inleiding keer ik terug naar het cassatiemiddel.
Onderdeel I: vervalt een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel door een nieuwe (machtiging tot voortzetting van de) crisismaatregel?
2.17
Middelonderdeel I is in het bijzonder gericht tegen de volgende overweging:
“Hoewel anders dan bij een zorgmachtiging (artikel 6:6 lid 4 Wvggz) artikel 7:10 Wvggz niet voorziet in het vervallen van een voortzetting crisismaatregel als een nieuwe crisismaatregel ten uitvoer wordt gelegd, is de rechtbank van oordeel dat het systeem van de wet dat rechtsgevolg wel beoogt. De tenuitvoerlegging van een nieuwe crisismaatregel doet daarom een lopende voortzetting crisismaatregel van eerdere datum vervallen.”
De klacht houdt in dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Art. 6:6 onder d Wvggz, waarnaar de rechtbank verwijst,19.heeft uitsluitend betrekking op een zorgmachtiging als bedoeld in hoofdstuk 6 Wvggz. In deze zaak is geen zorgmachtiging, maar een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel als bedoeld in hoofdstuk 7 aan de orde.
2.18
Het klopt dat art. 6:6, aanhef en onder d, Wvggz alleen betrekking heeft op een zorgmachtiging. In één zorgmachtiging kunnen verschillende vormen van verplichte zorg naast elkaar worden opgenomen. De maximumduur wordt voor iedere vorm van zorg afzonderlijk bepaald.20.Mede daarom was het nodig, in de wet te regelen wanneer de zorgmachtiging zelf vervalt. In hoofdstuk 6 van het oorspronkelijke wetsvoorstel was een artikel 6:5 voorgesteld. Dit bepaalde dat de zorgmachtiging vervalt (d) indien een nieuwe zorgmachtiging ten uitvoer wordt gelegd.
2.19
In de consultatiefase voorafgaand aan het wetsvoorstel is de vraag gesteld of met de afgifte van een nieuwe zorgmachtiging een bestaande zorgmachtiging vervalt. In hun artikelsgewijze toelichting op het voorgestelde artikel 6:5 zijn de bewindspersonen ingegaan op deze vraag. Zij lieten weten dat in het voorgestelde artikel onder (d) niet is gekozen voor het tijdstip van afgifte van een nieuwe zorgmachtiging, maar voor het tijdstip van tenuitvoerlegging van een nieuwe zorgmachtiging.21.Beoogd werd, praktische problemen te voorkomen die zouden kunnen ontstaan indien, bijvoorbeeld, de rechter in de nieuwe zorgmachtiging een andere zorgaanbieder heeft aangewezen. De toelichting op dit punt besluit: “Zodra de tenuitvoerlegging van de nieuwe zorgmachtiging start, vervalt de bestaande zorgmachtiging. Hiermee wordt voorkomen dat er tegelijkertijd twee verschillende zorgmachtigingen op een persoon van toepassing zijn.”22.In het vervolg van de parlementaire behandeling is het bepaalde onder (d) niet meer inhoudelijk besproken. Bij tweede Nota van wijziging is het voorgestelde art. 6:5 vernummerd tot art. 6:6.23.
2.20
Hoofdstuk 7 van de Wvggz (de regeling van de crisismaatregel) bevat niet een overeenkomstige bepaling, noch is art. 6:6, onder d, van toepassing verklaard op een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Art. 7:4 schrijft voor dat de burgemeester de duur van de crisismaatregel bepaalt (binnen de wettelijke maximumduur). Art. 7:5 regelt wanneer de crisismaatregel vervalt. Art. 7:9 bepaalt de geldigheidsduur van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel op drie weken. Art. 7:10 regelt wanneer de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel vervalt.
2.21
In de wet is niet uitdrukkelijk geregeld of tegelijk met een crisismaatregel of machtiging tot voortzetting daarvan, een andere crisismaatregel of machtiging tot voortzetting van een andere crisismaatregel van kracht kan zijn. Bij een crisismaatregel die strekt tot opneming in een accommodatie is samenloop van verplichte zorg onmogelijk als het zou gaan om verschillende accommodaties: een menselijk lichaam kan nu eenmaal niet op twee plaatsen tegelijk worden vastgehouden. Wel is voorstelbaar dat wanneer een persoon gedwongen in een accommodatie verblijft, verschillende titels voor het verblijf tegelijk van toepassing zijn. Een dergelijke samenloop van toepasselijke verblijfstitels is onwenselijk, omdat dit voor de betrokkene en voor het zorgpersoneel teveel onduidelijkheid schept over de toepasselijke rechtspositieregeling. Bijvoorbeeld: is op de gedwongen in een accommodatie opgenomen patiënt de rechtspositieregeling voor terbeschikkinggestelden van toepassing dan wel het regime van de Wvggz? Is de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) of de Jeugdwet van toepassing, dan wel de regelingen bij of krachtens de Wvggz?24.
2.22
Binnen het kader van de Wvggz is samenloop van verschillende crisismaatregelen of machtigingen tot voortzetting daarvan voorstelbaar. Stel, dat een verleende machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel het toedienen van medicatie toestaat (art. 3:2 lid 2 onder a), dan zou tegelijkertijd een andere machtiging van kracht kunnen zijn, die andere vormen van verplichte zorg, zoals het beperken van de bewegingsvrijheid (art. 3:2 lid 2 onder b) of het uitoefenen van toezicht op betrokkene (art. 3:2 lid 2 onder d), toestaat. Toch moet een dergelijke samenloop als onwenselijk worden beschouwd. In de eerste plaats, omdat gemakkelijk verwarring kan ontstaan over de vraag welke machtiging voorgaat, indien de ene machtiging een bepaalde vorm van verplichte zorg wel toestaat en de andere niet. In de tweede plaats omdat, blijkens de parlementaire geschiedenis nu juist de bedoeling van de wetgever is geweest dat alle toegestane vormen van verplichte zorg in één, alomvattende, machtiging worden neergelegd. Dat houdt het overzichtelijk en voorkomt dat vergissingen worden gemaakt wanneer een beslissing moet worden genomen over een aansluitende maatregel, in het bijzonder indien de geldigheidsduur van de twee tegelijk toepasselijke machtigingen tot voortzetting van een crisismaatregel niet op dezelfde dag verstrijkt.
2.23
Voor machtigingen tot voortzetting van een crisismaatregel geldt deze ratio eveneens, zij het in iets mindere mate. Een crisismaatregel heeft een beperkter strekking dan een zorgmachtiging die ook de niet-spoedeisende zorg omvat. Een crisismaatregel strekt ertoe de crisissituatie (het ‘onmiddellijk dreigend ernstig nadeel’) af te wenden.25.Niettemin kan zich, ook binnen een periode van drie weken, een onmiddellijk dreigend ernstig nadeel aandienen waarvoor spoedeisende verplichte zorg nodig is waarin de lopende machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel niet voorziet.
2.24
Het wetsvoorstel voor een spoedreparatiewet (Kamerstukken nr. 35 456) was nog niet ingediend toen de rechtbank haar in cassatie bestreden beschikking gaf. De rechtbank moest naar geldend recht een oordeel geven. In zo’n situatie ligt het voor de hand dat de rechter zoekt naar een oplossing die past in het stelsel van de wet en aansluit bij de in de wet geregelde gevallen.26.De rechtbank heeft een oplossing gevonden in een overeenkomstige toepassing van hetgeen voor de zorgmachtiging is bepaald in art. 6:6, aanhef en onder d, Wvggz. In de op 30 januari 2020 verleende machtiging heeft de rechtbank andermaal ‘het opnemen in een accommodatie’ als vorm van verplichte zorg opgenomen. Aldus werd bereikt dat de lopende machtiging tot voortzetting van de (eerste) crisismaatregel kon vervallen, omdat de nieuwe machtiging tot voortzetting van de (derde) crisismaatregel daarvoor in de plaats kwam. Onduidelijkheid als gevolg van onzekerheid, welke van twee tegelijkertijd geldende titels de rechtspositie van de patiënt bepaalt, doet zich niet voor bij de constructie die de rechtbank maakte. Om deze reden ben ik van mening dat onderdeel I geen doel treft. De klacht aan het slot van onderdeel I, dat de rechtbank heeft miskend dat in deze zaak vrijheidsontneming aan de orde is die aan de vereisten van art. 5 EVRM – waaronder het vereiste van een wettelijke basis − moet voldoen, slaagt om dezelfde redenen niet.
2.25
Om systematische redenen zal ik nu eerst het derde middelonderdeel bespreken.
Onderdeel III: was een alternatieve oplossing mogelijk?
2.26
De rechtbank heeft in haar beschikking van 30 januari 2020 uiteengezet:
“De Wvggz geeft niet de mogelijkheid om de verplichte zorg zoals opgelegd bij de crisismaatregel, bij de beoordeling van een verzoek tot voortzetting ervan, ambtshalve te wijzigen. De ambtshalve wijziging van een zorgmachtiging op grond van artikel 6:4 lid 2 Wvggz is immers niet van overeenkomstige toepassing verklaard op de voortzetting crisismaatregel.
Afwijzing van een dergelijk verzoek voortzetting crisismaatregel die verder voldoet aan de wettelijke vereisten, is onwenselijk. Een zorgmachtiging kan immers niet worden afgewacht terwijl reeds bij voorbaat duidelijk is dat verplichte zorg voor de duur van maximaal drie dagen ter afwending van een noodsituatie op grond van artikel 8:12 lid 1 Wvggz evenzeer ontoereikend zal zijn. Dit heeft echter tot gevolg dat het een aantal weken kan duren voordat aanvullende verplichte zorg die bij de tenuitvoerlegging van de crisismaatregel nodig is gebleken, kan worden opgelegd. De rechtbank sluit uit dat dit de bedoeling is geweest van de wetgever. (…)
De rechtbank gaat ervan uit dat het mogelijk moet zijn om aanvullende verplichte zorg die nodig is om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te kunnen wegnemen, op te leggen in een situatie dat een verzoek zorgmachtiging niet kan worden afgewacht.”
2.27
Onderdeel III bestrijdt niet de overweging in de eerste en tweede volzin.27.Onderdeel III bestrijdt het vervolg van deze overweging, inhoudend dat het verlenen van een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht. Subonderdeel III.1 stelt dat de wet voor een geval als dat van betrokkene mogelijkheden biedt waarvan geen gebruik is gemaakt. Subonderdeel III.2 houdt de klacht in dat de rechtbank ten onrechte heeft gemeend machtiging te kunnen geven voor de voortzetting van de (derde) crisismaatregel. Omdat op 23 januari 2020 al duidelijk was dat de voortzetting van de op 22 januari genomen (eerste) crisismaatregel onvoldoende was, omdat deze slechts het opnemen van betrokkene in een accommodatie als verplichte zorg omvatte zonder dat iets was bepaald over de aldaar te geven psychiatrische behandeling, had volgens het middelonderdeel meteen een zorgmachtiging voorbereid kunnen worden.
2.28
Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 30 januari 2020 (blz. 2) heeft de advocaat gezegd: “Ondertussen had er ook een verzoek tot een zorgmachtiging kunnen liggen”. Kennelijk is daarmee bedoeld dat de geneesheer-directeur en de officier van justitie hun energie beter hadden kunnen besteden aan het voorbereiden (hoofdstuk 5 Wvggz), respectievelijk het zo snel mogelijk bij de rechtbank indienen van een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging die aansluit op de machtiging tot voortzetting van de eerste crisismaatregel. Bij het verlenen van een zorgmachtiging is de rechtbank immers niet gebonden aan de beperking van de verplichte zorg tot ‘het opnemen in een accommodatie’ in de eerste crisismaatregel en in de machtiging (van 22 januari 2020) tot voortzetting daarvan.
2.29
Met de officier van justitie in zijn verweerschrift in cassatie (punt 11), ben ik van mening dat de stelling dat eerder een zorgmachtiging had kunnen worden aangevraagd, niet afdoet aan de rechtmatigheid van de bestreden beschikking. In de redenering van de rechtbank bestond op 30 januari 2020 een onmiddellijk dreigend nadeel, van een zo ernstige aard dat de procedure voor het verlenen van een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht (rov. 2.2.4) en dat, nu ook aan de wettelijke criteria was voldaan, de verzochte machtiging kon worden verleend. Dat oordeel geeft mijns inziens niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, ook al heeft de rechtbank hierbij het hiervoor (in alinea 2.5) bedoelde inherente nadeel aanvaard. Onderdeel III faalt daarom. Zodra het meergenoemde voorstel voor een spoedreparatiewet is aangenomen en in werking is getreden, zal een constructie als die welke in de bestreden beschikking werd gekozen niet of nauwelijks meer nodig zijn.
Onderdeel II: beëindiging door de geneesheer-directeur van de voortzetting van de (eerste) crisismaatregel?
2.30
De rechtbank heeft overwogen als volgt:
“Daarnaast en anders dan deze rechtbank heeft besloten bij mondelinge uitspraak op 27 januari 2020, dient art. 8:18 Wvggz zó te worden uitgelegd dat de geneesheer-directeur een lopende voortzetting crisismaatregel slechts op twee gronden kan beëindigen, namelijk indien het doel van verplichte zorg is bereikt of indien niet langer wordt voldaan aan het criterium voor verplichte zorg. Van geen van deze gronden is sprake en daarom kan de geneesheer-directeur de voortzetting crisismaatregel van 16 januari 2020 niet beëindigen. De beëindiging van 28 januari 2020 is daarom niet rechtsgeldig.”
2.31
Onderdeel II is gericht tegen deze overweging. De aangevallen overweging heeft het karakter van een overweging ten overvloede (“Daarnaast …”). Daarom behoeft bij ongegrondbevinding van de andere middelonderdelen onderdeel II geen bespreking meer. Niettemin zal ik onderdeel II kort bespreken.
2.32
Onderdeel II valt uiteen in drie subonderdelen. Subonderdeel II.1 opent met de klacht dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom beëindiging door de geneesheer-directeur op 28 januari 2020 van de verplichte zorg op grond van de machtiging tot voortzetting van de (eerste) crisismaatregel op grond van art. 8:18 Wvggz niet mogelijk zou zijn.
2.33
In art. 8:18 lid 1 Wvggz is bepaald dat de geneesheer-directeur een beslissing tot beëindiging van het verlenen van verplichte zorg neemt indien het doel van verplichte zorg is bereikt28.of niet langer wordt voldaan aan het criterium29.voor verplichte zorg. In de wetsgeschiedenis is hierover opgenomen dat de noodzaak van verplichte zorg voortdurend moet worden getoetst. Wanneer naar de overtuiging van de geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke de noodzaak voor verplichte zorg niet meer bestaat en niet langer wordt voldaan aan de criteria van de artikelen 3:3 en 3:4, de geneesheer-directeur een beslissing tot beëindiging van de verplichte zorg zal moeten nemen.30.Art. 3:3, aanhef en onder d, Wvggz noemt als een van de criteria: dat redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is. Betrokkene is blijkbaar van mening dat de eerste crisismaatregel en de machtiging tot voortzetting daarvan niet effectief waren (omdat die crisismaatregel zich beperkte tot louter het opnemen in een accommodatie en betrokkene, aldaar opgenomen, zich verzette tegen iedere psychiatrische behandeling).
2.34
De klacht gaat eraan voorbij dat de geneesheer-directeur in zijn brief van 28 januari 2020 aan betrokkene heeft medegedeeld dat de verplichte zorg voorwaardelijk wordt beëindigd, namelijk als en zodra een nieuwe crisismaatregel wordt afgegeven. Aan een beslissing over de noodzaak tot tussentijdse beëindiging van de verplichte zorg op 28 januari 2020 wegens gebrek aan effectiviteit kwam de rechtbank niet toe. In de redenering van de rechtbank vervalt de verplichte zorg op grond van de machtiging tot voortzetting van de eerste crisismaatregel van rechtswege doordat beschikking van 30 januari 2020 daarvoor in de plaats treedt. De klacht onder II.1 gaat reeds om die reden niet op. Ook om een inhoudelijke reden gaat de klacht niet op. De rechtbank heeft in rov. 2.2.1 – 2.2.4 getoetst aan de wettelijke criteria voor een crisismaatregel. De rechtbank is van oordeel dat een machtiging tot opneming in een accommodatie wel degelijk effectief is, mits deze wordt gecombineerd met andere vormen van verplichte zorg.
2.35
De klacht onder II.2 houdt in dat de clausule aan het slot van art. 7:5, aanhef en onder b, Wvggz (“zonder dat daaraan voorwaarden of beperkingen zijn verbonden”) meebrengt dat de op 28 januari 2020 voorwaardelijk door de geneesheer-directeur beëindigde verplichte zorg de eerste crisismaatregel, verlengd door de machtiging tot voortzetting daarvan d.d. 22 januari 2020, niet van rechtswege is geëindigd. De rechtbank zou deze clausule hebben miskend.
2.36
Deze klacht faalt, omdat voormelde clausule aan het slot van art. 7:5 slaat op gevallen als bedoeld in art. 8:18 lid 8 Wvggz, waarin de geneesheer-directeur aan zijn besluit tot (tussentijdse) beëindiging van de verplichte zorg voorwaarden (in de zin van voorschriften) of beperkingen verbindt. Dat blijkt ook uit het verband met het twaalfde lid van art. 8:18 Wvggz. Van zulke tot de patiënt gerichte voorwaarden is in deze zaak niet gebleken.
2.37
De klacht onder II.3 bouwt voort op de vorige klachtonderdelen en kan daarom evenmin tot cassatie leiden. De slotsom is dat alle klachten ongegrond zijn.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
plv
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑09‑2020
Prod. 11 bij het cassatierekest. Zie art. 7:9 in verbinding met art. 7:8 Wvggz.
Zie ook de parallelzaak 20/01636 betreffende de rechtbankbeslissing op het beroep tegen deze (tweede) crisismaatregel.
Door die beslissing kwam de (tweede) crisismaatregel van 23 januari 2020 van rechtswege te vervallen; zie art. 7:5, aanhef en onder a, Wvggz.
Prod. 9 bij het cassatierekest.
Dat tegen de beschikking op een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel (geen hoger beroep, maar wel) beroep in cassatie openstaat, behoeft hier geen toelichting; zie HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012 (rov. 3.1.2 – 3.1.4).
Ter informatie merk ik op dat als bijlage bij het verweerschrift in cassatie een afschrift is gevoegd van een op 27 februari 2020 door de rechtbank ten aanzien van betrokkene verleende zorgmachtiging (art. 6:4 Wvggz). Omdat deze dateert van na de bestreden beschikking van 30 januari 2020, kan in cassatie daarmee geen rekening worden gehouden.
Zie alinea 1.5 hiervoor.
De vraag of na een crisismaatregel en het verstrijken van de machtiging tot voortzetting daarvan opnieuw een (repeterende) crisismaatregel kan worden genomen, is niet in deze zaak aan de orde, maar in de lopende cassatieprocedure 20/01448 (conclusie ECLI:NL:PHR:2020:675).
In het wetsvoorstel reparatiewet (Kamerstukken II 2019/20, 35 456, nr. 2) is een wijziging van art. 7:4 Wvggz voorgesteld voor gevallen waarin deze maximumtermijn eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag. Blijkens de toelichting heeft de regering hiermee willen voorkomen dat de patiënt uitsluitend om procedurele redenen van noodzakelijke zorg verstoken zou blijven, of procedure op procedure moet worden gestapeld (bijv. een nieuwe crisismaatregel) om dezelfde noodzakelijk geachte behandeling te kunnen blijven bieden (MvT, Kamerstukken II 2019/20, 35 456, nr. 3, blz. 4).
Zie HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1017, JGZ 2020/46 m.nt. W.J.A.M. Dijkers (rov. 3.3.2). Op 22 januari 2020 (zie alinea 1.2 hiervoor) kon de rechtbank deze uitspraak van de Hoge Raad nog niet kennen.
C. Reijntjes-Wendenburg, Gedwongen psychiatrische zorg (Praktijkwijzer strafrecht nr. 12), 2020/4.1.
MvT, Kamerstukken II, 2009/10, 32 399, nr. 3, blz. 90.
Kamerstukken II, 2019/20, 35 456, nr. 2.
MvT, Kamerstukken II, 2019/20, 35 456, nr. 3, blz. 5.
Zie Rb. Rotterdam 21 februari 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:1547; Rb. Rotterdam 25 maart 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:3570, JGZ 2020/57.
Rb. Noord-Nederland 20 januari 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:227, JGZ 2020/12 m.nt. red.
Rb. Amsterdam 30 april 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2441, JGZ 2020/48 m.nt. red.
De verwijzing op blz. 2 van de beschikking naar art. 6:6 onder 4 berust kennelijk op een schrijffout.
Vgl. art. 5:14, lid 1 onder f, en art. 5:17, lid 4 onder c, Wvggz.
Het woord ‘tenuitvoerlegging’ heeft in de Wvggz een eigen betekenis: zie art. 8:1 Wvggz en de MvT, Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, blz. 81: “Met de tenuitvoerlegging wordt gedoeld op de handelingen die nodig zijn om de zorgaanbieder in de gelegenheid te stellen om de zorgmachtiging of de crisismaatregel te kunnen uitvoeren.” De officier van justitie is belast met de tenuitvoerlegging van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel; de aangewezen zorgaanbieder met de uitvoering daarvan.
MvT, Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, blz. 76.
Tweede Nota van wijziging, Kamerstukken II 2015/16, 32 399, nr. 25, blz. 18.
Hiervoor zijn in de wet bijzondere regels opgenomen; zie hoofdstuk 9 Wvggz en, onder meer, art. 1:1 lid 3 en lid 4 Wvggz.
Dit kan worden afgeleid uit art. 3:4, aanhef en onder a, art. 7:1 lid 1 en art. 7:2, lid 1 onder a, Wvggz.
Vgl. HR 30 januari 1959, NJ 1959/548 m.nt. D.J. Veegens.
Zie ook alinea 2.6 hiervoor.
Zie over het doel: art. 3:4, art. 5:14 lid 1 onder c, art. 5:17 lid 2 en art. 6:4 lid 2 Wvggz.
Zie hoofdstuk 3 Wvggz. In het ambtelijk voorontwerp voor een tweede reparatiewet (op 4 juni 2020 gepubliceerd via internetconsultatie.nl) is voorgesteld om een wetstechnische reden het enkelvoud ‘criterium’ in art. 8:18 te vervangen door het meervoud ‘criteria’.
MvT, Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, blz. 95.