HR, 25-01-2011, nr. 10/04668 H
ECLI:NL:HR:2011:BP1978
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-01-2011
- Zaaknummer
10/04668 H
- LJN
BP1978
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP1978, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑01‑2011; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Herziening. Aanvrage niet-ontvankelijk.
25 januari 2011
Strafkamer
nr. 10/04668 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 1 juni 2006, nummer 21/005829-05, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Almelo van 14 november 2005 - de aanvrager ter zake van "aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is" veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand en tot een werkstraf van zestig uur, subsidiair dertig dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2 van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 25 januari 2011.