ABRvS, 21-11-2012, nr. 201201410/1/A3
ECLI:NL:RVS:2012:BY3732
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
21-11-2012
- Zaaknummer
201201410/1/A3
- LJN
BY3732
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BY3732, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21‑11‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 21‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 7 januari 2011 heeft het CBR [appellant] een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: EMA) opgelegd.
Partij(en)
201201410/1/A3.
Datum uitspraak: 21 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 december 2011 in zaak nr. 11/5203 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2011 heeft het CBR [appellant] een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: EMA) opgelegd.
Bij besluit van 13 mei 2011 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2012, waar [appellant], en het CBR, vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Ditvoorst-van der Ark, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
Overwegingen
- 1.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994), is het een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
- a.
het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
- b.
het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.
Ingevolge artikel 130, eerste lid, doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid, dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, die is vereist voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen, waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR, onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Ingevolge artikel 131, vierde lid, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, legt het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen betrokkene overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de verplichting op zich binnen een daarbij vastgestelde termijn te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid besluit het CBR tot oplegging van een EMA indien bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 570 µg/l, respectievelijk 1,3 ‰.
- 2.
Naar aanleiding van een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994, van de korpschef van de Regiopolitie Haaglanden, heeft het CBR het besluit van 7 januari 2011 genomen. Aan de mededeling is ten grondslag gelegd dat [appellant] op 24 december 2010 is aangehouden op verdenking van het besturen van een motorvoertuig onder invloed van alcohol, waarna hij is onderworpen aan een ademanalyseonderzoek. Het ademalcoholgehalte bedroeg 640 µg/l, aldus het proces-verbaal van bevindingen van 24 december 2010.
- 3.
[appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het CBR hem ten onrechte een EMA heeft opgelegd. Daartoe voert hij aan dat hij niet als bestuurder van het voertuig kan worden aangemerkt, aangezien hij geen bestuurdershandelingen heeft verricht. [appellant] zegt een vriend met motorpech op diens telefonische verzoek te hulp te zijn gekomen en slechts de auto naar een parkeerplaats te hebben geduwd. Toen de politie arriveerde was hij doende de zekeringen te controleren. Bovendien is hij vrijgesproken van het ten laste gelegde feit op basis waarvan ook de EMA is opgelegd.
- 3.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 27 mei 2009 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=1F1jvIUcJr0%3D">200804453/1a>), een bestuursorgaan, in dit geval het CBR, in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Volgens het proces-verbaal van bevindingen van 24 december 2010 kregen verbalisanten om 00:20 uur die dag kennis van een aanrijding. Toen zij ter plaatse aankwamen, zagen zij een geparkeerde personenauto. Zij troffen [appellant] aan op de bestuurdersstoel. De bijrijder verklaarde dat [appellant] de stuurinrichting had gebruikt tijdens het aanduwen van het voertuig. Voorts verklaarde een getuige dat [appellant] als bestuurder was opgetreden tijdens het aanduwen van het voertuig. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het CBR niet mocht uitgaan van de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal. De omstandigheid dat de bijrijder nadien is teruggekomen van zijn eerder afgelegde verklaring biedt daarvoor onvoldoende grond. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat [appellant] bestuurdershandelingen heeft verricht, nu hij door tijdens het aanduwen van het voertuig de stuurinrichting te gebruiken invloed op de voortbeweging en rijrichting van het voertuig heeft gehad.
Voorts heeft het besluit van 7 januari 2011 betrekking op een bestuursrechtelijke maatregel, die los staat van een eventuele strafrechtelijke procedure en gericht is op de bevordering van de verkeersveiligheid door een noodzakelijk geachte deelname aan een EMA voor het besturen van een motorrijtuig af te dwingen. Een door een politieagent op ambtsbelofte of ambtseed opgemaakt proces-verbaal vormt in het algemeen voldoende grondslag voor het standpunt dat er een vermoeden is als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994. Dat [appellant] op 12 december 2011 is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde rijden onder invloed, brengt niet met zich dat de grondslag aan het vermoeden is komen te ontvallen. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het CBR [appellant] terecht de verplichting heeft opgelegd om deel te nemen aan de EMA.
Het betoog faalt.
- 4.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
- 5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012
280-697.