Einde inhoudsopgave
Regeling Geneesmiddelenwet
Artikel 6.6
Geldend
Geldend vanaf 20-03-2024
- Bronpublicatie:
11-03-2024, Stcrt. 2024, 8166 (uitgifte: 19-03-2024, regelingnummer: 3778259-1062120-PG)
- Inwerkingtreding
20-03-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-03-2024, Stcrt. 2024, 8166 (uitgifte: 19-03-2024, regelingnummer: 3778259-1062120-PG)
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Onverminderd de bevoegdheid van de beroepsbeoefenaren, bedoeld in artikel 61, eerste lid, onder a en b, van de wet, mogen:
- a.
de instellingen die uitvoering geven aan de aanvullende curatieve soa-bestrijding en de aanvullende seksualiteitshulpverlening, bedoeld in de Regeling specifieke uitkering aanvullende seksuele gezondheidzorg, de voor de soa-bestrijding bestemde geneesmiddelen ter hand stellen;
- b.
orale anticonceptiva door artsen ter hand worden gesteld aan personen jonger dan 18 jaren, die wat betreft de terhandstelling en het gebruik van die geneesmiddelen anoniem wensen te blijven, indien de terhandstelling plaatsvindt in instellingen als bedoeld onder a, of in abortusklinieken waarop de Wet afbreking zwangerschap betrekking heeft;
- c.
de door een veiligheidsregio als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s nader te bepalen locaties bij een kernongeval waarbij radioactief jodium vrij kan komen, daarvoor noodzakelijke geneesmiddelen ter hand stellen;
- d.
hormonale anticonceptiva door artsen ter hand worden gesteld, indien de terhandstelling plaatsvindt in abortusklinieken waarop de Wet afbreking zwangerschap betrekking heeft.
2.
Overheidsinstellingen die geneesmiddelen in voorraad moeten hebben in het belang van de zorg voor de volksgezondheid in geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmee verband houdende buitengewone omstandigheden, zijn bevoegd in dergelijke omstandigheden de zich in voorraad bevindende geneesmiddelen ter hand te stellen.