HR 30 juni 2015, ECLI:2015:1771.
HR, 18-04-2017, nr. 16/00732
ECLI:NL:HR:2017:724
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-04-2017
- Zaaknummer
16/00732
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:724, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑04‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:300, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:300, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑03‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:724, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0207
Uitspraak 18‑04‑2017
Inhoudsindicatie
1. Verduistering, unus testis nullus testis, art. 342.2 Sv. 2. Slagende bewijsklacht oplichting. Ad 1: Verduistering gehuurd gereedschap en materieel. De bewezenverklaarde feiten steunen slechts op de verklaring van telkens één aangever. De bewezenverklaring is niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Ad 2: Oplichting, bewegen tot afgifte van vier kerstpakketten door het aannemen van een valse hoedanigheid. Uit de gebezigde b.m. – aangifte slachtoffer en verklaring verdachte dat hij kerstpakketten heeft opgehaald en de rekening niet heeft betaald – kan de bewezenverklaring niet zonder meer worden afgeleid.
Partij(en)
18 april 2017
Strafkamer
nr. S 16/00732
EC/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 juli 2015, nummer 23/000687-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissingen over zaak A met parketnummer 15-670525-05 feit 2 en zaak B met parketnummer 15-661380-08 feit 1 en 2 en de strafoplegging, behoudens voor zover het Hof schadevergoedingsmaatregelen heeft opgelegd aan de door zaak A feit 1 benadeelde partijen, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof het in de zaken A met parketnummer 15-670525-05 onder 2 en B met parketnummer 15-661380-08 onder 1 bewezenverklaarde uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van telkens één getuige.
3.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder meer bewezenverklaard dat:
"Zaak A (parketnummer 15-670525-05)
(...)
2 subsidiair:
hij in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 31 maart 2005 te Purmerend en/of Alkmaar en/of Amsterdam opzettelijk de hierna te noemen goederen, toebehorende aan de hierna te noemen bedrijven:
(zaak 3)
- machines toebehorende aan [A] en
(zaak 7)
- een boormachine en boren toebehorend aan [B] B.V. en
(zaak 24)
- een glasbok toebehorend aan [C] , welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten huur, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(...)
Zaak B (parketnummer 15-661380-08)
1
hij in de periode van 30 december 2005 tot en met 9 maart 2006 te Schagen opzettelijk een verwarmingselement van het merk Remko, toebehorende aan [D] B.V., welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder van dat verwarmingselement, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Ten aanzien van feit 2 subsidiair in zaak A:
24. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL9999/05-013951 van 24 februari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina's 53-54).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 februari 2005 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik doe hierbij aangifte. Ik ben shopmanager van het bedrijf [A] te Alkmaar. Op 22 oktober 2004 heeft [verdachte] een rekening bij ons geopend. Dezelfde dag heeft hij een aantal machines bij ons gehuurd. Tot op de dag van vandaag hebben wij nog niets van het verhuurde materiaal teruggezien. Er is ook geen factuur betaald.
25. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL9999/05-020363 van 23 maart 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina's 119-120).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 maart 2005 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Ik doe hierbij aangifte tegen [verdachte] . Ik ben werkzaam op de afdeling boekhouding bij het bedrijf [B] B.V., gevestigd te Amsterdam. Ik ben bevoegd tot het doen van aangifte.
[verdachte] is bij ons bedrijf sedert 3 januari 2005 ingeschreven als ' [E] '. Op 12 januari jl. heeft [verdachte] bij ons een boormachine en diverse boren gehuurd. Hij heeft deze boormachine en boren tot op heden nog niet bij ons retour gebracht, ondanks de laatste huurdag van 28 februari 2005. Ook de factuur, inzake de huur, is tot op heden nog niet voldaan.
26. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL9999/05-060905 van 4 september 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , inclusief de daaraan gehechte bijlagen (voorin het dossier, dossierpagina's ongenummerd).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Pleegplaats Amsterdam
Benadeelde [C]
Bijlage:
Schrijven d.d. 26 augustus 2005 van [betrokkene 3] , namens [C] Amsterdam aan de Recherche, t.a.v. [verbalisant 2] .
Hierbij willen wij aangifte doen tegen [E] .
Dit bedrijf is nog steeds in het bezit van een glasbok waarvoor de huur (€ 2,-/dag) nog doorloopt.
(...)
Ten aanzien van feit 1 in zaak B:
30. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL 1030/06-142394 van 23 maart 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina's 16-18)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 maart 2006 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :
Ik doe aangifte van verduistering. Op 30 december 2006 heb ik een verwarming verhuurd aan een persoon die zich als eigenaar uitgaf van [E] . De verhuurperiode was van 30 december 2006 tot 9 maart 2006 (het hof begrijpt: van 30 december 2005 tot 9 maart 2006).
Ik heb op 9 maart 2006 geen bericht van dit bedrijf gekregen over een eventuele verlenging van het verhuurcontract. De kachel was ook niet op 9 maart 2006 terug.
De kachel was op 30 december 2005 opgehaald door iemand die zich legitimeerde als [verdachte] , [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] .
Benadeelde: [D] te Schagen
Goederenbijlage
Benadeelde : [D] B.V.
Soort : verwarmingselement
Merk : Remko
Hoeveelheid : 1 stuk
Bijlage bij de aangifte:
Een schriftelijk stuk, namelijk een kopie van het paspoort van [verdachte] , nr [001] ."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende overwogen:
"De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn - ook in hun onderdelen - telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben (...)"
3.3.
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de in de zaken A met parketnummer 15-670525-05 onder 2 en B met parketnummer 15-661380-08 onder 1 bewezenverklaarde feiten slechts steunen op de verklaring van telkens één aangever, is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4.
Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1.
Het middel klaagt dat het in de zaak B met parketnummer 15-661380-08 onder 2 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
4.2.
Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:
"hij op 20 december 2005 te gemeente Schagen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid [F] heeft bewogen tot de afgifte van vier kerstpakketten ter waarde van totaal 214,62 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk
- naar het pand van [F] B.V. gegaan,
- zich bij een aldaar werkzaam personeelslid gemeld
- aan deze verkoopster gemeld dat hij nog vier kerstpakketten wilde hebben,
- aan deze verkoopster verklaard dat hij geen geld bij zich had maar wel een inschrijvingsbewijs van de Kamer van Koophandel
- aan haar dit inschrijvingsbewijs heeft getoond
- een kopie van dat inschrijvingsbewijs aan de verkoopster heeft overhandigd
- en zich daarmee heeft voorgedaan als vertegenwoordiger van [E] gevestigd aan de [a-straat 1] te Tuitjenhorn,
waardoor [F] BV werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
4.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"31. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL 1030/06-144211 van 27 maart 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina's 23-24)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 27 maart 2006 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 5] :
Ik ben boekhouder van [F] B.V., gevestigd te Schagen. Ik doe namens dit bedrijf aangifte. Op 20 december 2005 meldde zich een persoon bij een verkoopster. Hij zei dat hij nog vier kerstpakketten wilde hebben. Hij verklaarde dat hij geen geld bij zich had, maar wel een bewijs dat hij ingeschreven stond bij de Kamer van Koophandel. Dit liet hij aan haar zien en daar heeft de verkoopster een kopie van gekregen. De magazijnmedewerker heeft vier kerstpakketten afgegeven. De kerstpakketten werden echter niet betaald. Ik heb toen namens [F] aanmaningen gestuurd naar het adres dat was opgegeven bij afgifte van de kerstpakketten. Dit adres was van [E] , [a-straat 1] (het hof begrijpt [...] ) te Tuitjenhorn.
32. Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL10DH/06-144211 van 12 oktober 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina 28).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 oktober 2007 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik ben eigenaar geweest van een klusbedrijf ' [E] ' gevestigd [b-straat 1] te Volendam. Ik heb in december 2005 ooit wel kerstpakketten gehaald, waar weet ik niet meer. De rekening heb ik niet betaald."
4.4.
Aangezien de bewezenverklaring van het in de zaak B met parketnummer 15-661380-08 onder 2 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte "door het aannemen van een valse hoedanigheid [F] heeft bewogen tot de afgifte van vier kerstpakketten ter waarde van totaal 214,62 euro", niet zonder meer kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel is terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in zaak A met parketnummer 15-670525-05 onder 2 en het in zaak B met parketnummer 15-661380-08 onder 1 en 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, daaronder in dit geval niet begrepen de oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen alsmede de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen voor zover betrekking hebbend op feit 1 in de zaak A met parketnummer 15-670525-05;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2017.
Conclusie 07‑03‑2017
Inhoudsindicatie
1. Verduistering, unus testis nullus testis, art. 342.2 Sv. 2. Slagende bewijsklacht oplichting. Ad 1: Verduistering gehuurd gereedschap en materieel. De bewezenverklaarde feiten steunen slechts op de verklaring van telkens één aangever. De bewezenverklaring is niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Ad 2: Oplichting, bewegen tot afgifte van vier kerstpakketten door het aannemen van een valse hoedanigheid. Uit de gebezigde b.m. – aangifte slachtoffer en verklaring verdachte dat hij kerstpakketten heeft opgehaald en de rekening niet heeft betaald – kan de bewezenverklaring niet zonder meer worden afgeleid.
Nr. 16/00732
Mr. Machielse
Zitting 7 maart 2017
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 23 juli 2015 voor A onder 1 primair: een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, A onder 2 subsidiair: verduistering, A onder 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, B onder 1: verduistering, en B onder 2: oplichting, veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur. Tevens heeft het hof de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest bepaald.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt over de veroordeling voor feit A onder 1 primair. Uit de gebezigde bewijsmiddelen zou het bewijs van het vereiste oogmerk niet kunnen worden afgeleid.
3.2. Bewezenverklaard is daar dat
" hij in de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 januari 2005 op na te noemen plaatsen een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
(zaak 1)
- op 24 december 2004 te Purmerend gereedschap toebehorend aan [G] en
(zaak 2) ;
- op 4 oktober 2004 te Purmerend gereedschap toebehorende aan [H] en
(zaak 4)
- in de periode van 20 december 2004 tot en met 21 december 2004 te Wormerveer gereedschap en kachels en een steiger toebehorend aan [I] B.V. en
(zaak 5)
- op 15 oktober 2004 te Alkmaar materialen toebehorend aan [J] en
(zaak 6)
- op 4 november 2004 te Zaandam hout en plaatmateriaal toebehorend aan [K] en
(zaak 7)
- in de periode van 14 januari 2005 tot en met 9 februari 2005 te Amsterdam materialen toebehorend aan [B] B.V. en
(zaak 9)
- op 24 januari 2005 te Alkmaar goederen toebehorend aan [L] en
(zaak 10)
- in de periode van 1 februari 2005 tot en met 15 maart 2005 te Amsterdam gereedschap en/of materialen toebehorend aan [M] en;
(zaak 11)
- op 15 november 2004 te Alkmaar gereedschap toebehorend aan [N] en
(zaak 12)
- in de periode van 7 januari 2005 tot en met 10 januari 2005 te Nieuwegein glas en transportbokken toebehorend aan [O] B.V. en
(zaak 13)
- in de periode van 12 januari 2004 tot en met 17 januari 2004 te Amsterdam materialen en gereedschap toebehorend aan [P] en
(zaak 14)
- in de periode van 28 oktober 2004 tot en met 29 oktober 2004 te Alkmaar materialen toebehorend aan [Q] B.V. en
(zaak 15)
- op 7 januari 2005 te Hoorn gereedschap en materialen toebehorend aan [R] B.V. en
(zaak 16)
- in de periode van 3 december 2004 tot en met 4 december 2004 te Amsterdam hout toebehorend aan [S] V.O.F. en
(zaak 17)
- in de periode van 13 juli 2004 tot en met 14 juli 2004 te Den Bosch en/of Amsterdam en/of Volendam goederen toebehorend aan [T] en/of [U] B.V.
en
(zaak 18)
- op 6 december 2004 te Alkmaar bouwmaterialen toebehorend aan [V] B.V. en
(zaak 19)
- op 30 november 2004 te Amsterdam plaatmateriaal toebehorend aan [W] B.V. en
(zaak 20)
- in de periode van 15 november 2004 tot en met 19 november 2004 te Beverwijk bouwmaterialen toebehorend aan [X] B.V. en
(zaak 21 )
- op 22 januari 2005 te Zaandam gereedschap toebehorend aan [Y] en
(zaak 24)
- in de periode van 6 januari 2005 tot en met 7 januari 2005 te Amsterdam glas toebehorend aan [C] en
(zaak 25)
- op.24 september 2004 te Amsterdam goederen toebehorend aan [Z] en
(zaak 26)
- in de periode van 22 november 2004 tot en met 2 december 2004 te Hoofddorp en/of Volendam goederen en levensmiddelen toebehorend aan [AA] ".
3.3. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van verdachte betoogd dat verdachte erkent dat hij fouten heeft gemaakt maar dat hij daar niets aan kon doen. Hij heeft nooit het oogmerk had om niet te betalen. Daar heeft de advocaat het bij gelaten. Verdachte zelf heeft daar verklaard dat hij zijn rekeningen vanwege zijn verslaving niet kon betalen en dat al zijn geld opging aan cocaïne en gokken. Als het hof dit laatste onderdeel van verdachtes verklaring ook voor het bewijs had gebruikt behoefde het eerste middel nauwelijks bespreking. Dan zou immers in cassatie wel vaststaan dat de verdachte bij de aankoop van de goederen telkens doordrongen was van het besef dat al zijn geld meteen zou worden omgezet in cocaïne of vergokt zou worden, waardoor het bewijs van het oogmerk geleverd zou zijn. Dat oogmerk is er immers ook als verdachte uitgesloten acht dat hij de aangeschafte goederen volledig zal kunnen betalen. Maar het hof heeft alleen maar voor het bewijs gebruikt de verklaring van verdachte inhoudende dat het klopt dat hij niet heeft betaald voor de goederen die zijn opgenomen in de tenlastelegging van feit 1 primair in zaak A.
3.4. Maar ik ben van oordeel dat het bewijs van het oogmerk dat artikel 326a Sr vraagt wel aan de bewijsmiddelen kan worden ontleend. Die bewijsmiddelen tonen immers een opeenstapeling van aankopen in de periode van juli 2004 (zaak 17) tot en met maart 2005 (zaak 10). In de eerste zaak in deze reeks kon er al niet geïncasseerd worden. Vervolgens concentreren de handelingen van verdachte zich in een aantal maanden aan het einde van 2004 en het begin van 2005. Ook in zaak 5 kon in oktober 2004 een door verdachte afgegeven incassoverklaring niet worden benut (bewijsmiddel 5). Van hetzelfde laken een pak in zaak 6 (bewijsmiddel 6), enzovoorts. Uit de bewijsmiddelen heeft het hof kunnen afleiden dat verdachte al in oktober 2004 een ondeugdelijke incassomachtiging heeft afgegeven maar desondanks in hoog tempo is voortgegaan met de aanschaf van allerlei goederen terwijl hij moet hebben beseft dat hij zijn eerdere aangegane verplichtingen niet eens had voldaan en ook niet meer zou voldoen. Illustratief hiervoor is bewijsmiddel 2, waarin een aangever verklaart dat hij, toen bleek dat rekeningen onbetaald bleven, met verdachte contact heeft gezocht en dat verdachte hem toen heeft toegevoegd: "Je krijgt je geld toch niet, sukkel". Mede daaruit heeft het hof het oogmerk als bedoeld in artikel 326a Sr kunnen afleiden. Terzijde merk ik in dit verband op dat de bewezenverklaring een periode noemt van 1 juli 2004 tot en met 31 januari 2005, binnen welke periode de bewezenverklaring van zaak 13 niet te plaatsen is. Verwijdering van deze zaak uit de bewezenverklaring zou overigens aan de aard en ernst van de bewezenverklaring noch aan de motivering daarvan afdoen.
Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt over de veroordeling voor zaak A feit 2 en zaak B feit 1. Ook hier zou de bewezenverklaring ontoereikend zijn gemotiveerd.
4.2. De bewezenverklaring van die feiten luidt respectievelijk aldus dat
"hij in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 31 maart 2005 te Purmerend en/of Alkmaar en/of Amsterdam opzettelijk de hierna te noemen goederen, toebehorende aan de hierna te noemen bedrijven:
(zaak 3) . ]
- machines toebehorende aan [A] en
(zaak 7)
- een boormachine en boren toebehorend aan [B] B.V. en
(zaak 24)
- een glasbok toebehorend aan [C] , welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten huur, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;"
en dat
"hij in de periode van 30 december 2005 tot en met 9 maart 2006 te Schagen opzettelijk een verwarmingselement van het merk Remko, toebehorende aan [D] B.V., welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder van dat verwarmingselement, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;".
4.3. Hier blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen 24 tot en met 26 ten aanzien van feit 2 subsidiair in zaak A en uit bewijsmiddel 30 ten aanzien van feit 1 in de zaak B dat verdachte de genoemde voorwerpen heeft gehuurd en niet op de afgesproken datum heeft teruggebracht, noch - voor de zaken A-2 - de afgesproken huurprijs heeft betaald. Dat is alles. Andere omstandigheden, zoals die waarvan bijvoorbeeld sprake was in HR 13 september 2016, ECLI:2016:2076 zijn door het hof niet vastgesteld. De bewijsmiddelen zijn onvoldoende voor de conclusie dat verdachte als heer en meester over de gehuurde voorwerpen heeft beschikt.1.
Het middel slaagt.
5.1. Het derde middel klaagt over de veroordeling voor feit 2 van zaak B. De bewezenverklaarde oplichting zou niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen blijken, omdat daaruit niet is af te leiden dat verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen.
5.2. De bewezenverklaring van dit feit luidt dat
"hij op 20 december 2005 te gemeente Schagen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid [E] heeft bewogen tot de afgifte van vier kerstpakketten ter waarde van totaal 214,62 euro, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk
- naar het pand van [E] B.V. gegaan,
- zich bij een aldaar werkzaam personeelslid gemeld
- aan deze verkoopster gemeld dat hij nog vier kerstpakketten wilde hebben,
- aan deze verkoopster verklaard dat hij geen geld bij zich had maar wel een inschrijvingsbewijs van de Kamer van Koophandel
- aan haar dit inschrijvingsbewijs heeft getoond
- een kopie van dat inschrijvingsbewijs aan de verkoopster heeft overhandigd
- en zich daarmee heeft voorgedaan als vertegenwoordiger van [F] gevestigd aan de [a-straat 1] te Tuitjenhoom,
waardoor [E] BV werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
5.3. De bewezenverklaring van dit feit steunt op de bewijsmiddelen 31 en 32. Uit deze bewijsmiddelen blijkt wel dat verdachte kerstpakketten heeft afgehaald en niet betaald, maar niet dat verdachte daar zich ten onrechte heeft gepresenteerd als vertegenwoordiger van [F] . Op geen enkele wijze kan uit de gebezigde bewijsmiddelen blijken dat verdachte zich met een valse hoedanigheid heeft gepresenteerd. Integendeel, in bewijsmiddel 32 verklaart verdachte dat hij eigenaar is geweest van dat klusbedrijf en niet dat hij dat op 20 december 2005 niet meer was. Zelfs heeft verdachte blijkens bewijsmiddel 31 kennelijk het bewijs geleverd dat hij toen als zodanig was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
Het middel slaagt.
6. Het eerste middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het tweede en derde middel zijn naar mijn oordeel terecht voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissingen over zaak A feit 2 en zaak B feit 1 en 2 en de strafoplegging, behoudens voor zover het hof schadevergoedingsmaatregelen heeft opgelegd aan de door zaak A feit 1 benadeelde partijen, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑03‑2017