Procestaal: Nederlands.
HvJ EU, 06-06-2018, nr. C-667/16
ECLI:EU:C:2018:394
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
06-06-2018
- Magistraten
R. Silva de Lapuerta, C. G. Fernlund, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, S. Rodin
- Zaaknummer
C-667/16
- Conclusie
H. Saugmandsgaard øe
- Roepnaam
Nooren
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2018:394, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 06‑06‑2018
ECLI:EU:C:2018:88, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 21‑02‑2018
Uitspraak 06‑06‑2018
R. Silva de Lapuerta, C. G. Fernlund, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, S. Rodin
Partij(en)
In zaak C-667/16,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland) bij beslissing van 20 december 2016, ingekomen bij het Hof op 23 december 2016, in de procedure
M. N. J. P. W. Nooren,
J. M. F. D. C. Nooren,
erfgenamen van M. N. F. M. Nooren
tegen
Staatssecretaris van Economische Zaken,
wijst
HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, C. G. Fernlund, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev en S. Rodin (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,
griffier: I. Illéssy, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 7 november 2017,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. Gijzen en M. K. Bulterman als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Bouquet en A. Sauka als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 februari 2018,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 70 tot en met 72 van verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PB 2009, L 316, blz. 65).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen M. N. J. P. W. Nooren en J. M. F. D. C. Nooren, erfgenamen van M. N. F. M. Nooren, enerzijds, en de Staatssecretaris van Economische Zaken, anderzijds, betreffende een verlaging van de landbouwsteun wegens niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden met betrekking tot de bescherming van kalveren.
Toepasselijke bepalingen
3
In artikel 23 van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB 2009, L 30, blz. 16), met als opschrift ‘Verlaging of uitsluiting van betalingen bij niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden’, is in lid 1, eerste alinea, de volgende bepaling opgenomen:
‘Wanneer de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen of de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie op om het even welk moment in een bepaald kalenderjaar (hierna het ‘betrokken kalenderjaar’ genoemd) niet worden nageleefd ten gevolge van een handelen of nalaten dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de landbouwer die de steunaanvraag in het betrokken kalenderjaar heeft ingediend, wordt het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die na toepassing van de artikelen 7, 10 en 11 aan die landbouwer worden of moeten worden toegekend, verlaagd of uitgesloten overeenkomstig de op grond van artikel 24 vastgestelde uitvoeringsbepalingen.’
4
Artikel 24 van deze verordening, met als opschrift ‘Uitvoeringsbepalingen met betrekking tot verlagingen of uitsluitingen van betalingen bij niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden’, luidt:
- ‘1.
Volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure worden uitvoeringsbepalingen betreffende de in artikel 23 bedoelde verlagingen en uitsluitingen vastgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving en met de in de leden 2, 3 en 4 vastgestelde criteria.
- 2.
Bij nalatigheid bedraagt het verlagingspercentage niet meer dan 5 % en bij herhaalde niet-naleving niet meer dan 15 %.
[…]
- 3.
In geval van opzettelijke niet-naleving mag het verlagingspercentage in principe niet lager zijn [dan] 20 % en kan het tot de volledige uitsluiting van één of meer steunregelingen gaan en voor één of meer kalenderjaren gelden.
- 4.
Het totale bedrag van verlagingen en uitsluitingen voor één kalenderjaar kan niet meer belopen dan het totaalbedrag zoals bedoeld in artikel 23, lid 1.’
5
In titel IV van deel II van verordening nr. 1122/2009 is hoofdstuk III (‘Bevindingen met betrekking tot de randvoorwaarden’) opgenomen. Het daaronder vallende artikel 70 (‘Algemene beginselen en definities’) bevat in lid 6 onderstaande bepaling:
‘Indien meer dan één geval van niet-naleving is geconstateerd ten aanzien van verschillende besluiten of normen die tot hetzelfde terrein van de randvoorwaarden behoren, worden die gevallen voor de vaststelling van de verlaging overeenkomstig artikel 71, lid 1, en artikel 72, lid 1, beschouwd als één geval van niet-naleving.’
6
Artikel 71 van deze verordening die deel uitmaakt van het genoemde hoofdstuk III, heeft als opschrift ‘Toepassing van verlagingen in geval van nalatigheid’ en is als volgt verwoord:
- ‘1.
Onverminderd artikel 77, geldt dat, indien een geconstateerd geval van niet-naleving het gevolg is van nalatigheid van de landbouwer, een verlaging wordt toegepast. Deze verlaging bedraagt in de regel 3 % van het in artikel 70, lid 8, bedoelde totale bedrag.
Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van de bevoegde controleautoriteit in het in artikel 54, lid 1, onder c), bedoelde evaluatiegedeelte van het controleverslag besluiten om dat percentage te verlagen tot 1 % of te verhogen tot 5 % van het bovenbedoelde totale bedrag dan wel in de in artikel 54, lid 1, onder c), tweede alinea, bedoelde gevallen, in het geheel geen verlagingen op te leggen.
[…]
- 6.
Ingeval een herhaalde niet-naleving wordt geconstateerd samen met een andere niet-naleving of een andere herhaalde niet-naleving, worden de daaruit voortvloeiende verlagingspercentages bij elkaar opgeteld. Onverminderd het bepaalde in lid 5, derde alinea, is de maximale verlaging evenwel niet hoger dan 15 % van het in artikel 70, lid 8, bedoelde totale bedrag.’
7
Artikel 72 van deze verordening maakt deel uit van datzelfde hoofdstuk III. Het heeft als opschrift ‘Toepassing van verlagingen en uitsluitingen in geval van opzettelijke niet-naleving’ en bevat in lid 1 de volgende bepaling:
‘Onverminderd artikel 77 geldt dat, indien de geconstateerde niet-naleving door de landbouwer met opzet is begaan, de verlaging die moet worden toegepast op het totale bedrag als bedoeld in artikel 70, lid 8, in de regel 20 % van dat totale bedrag bedraagt.
Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van de bevoegde controleautoriteit in het in artikel 54, lid 1, onder c), bedoelde evaluatiegedeelte van het controleverslag besluiten om dat percentage te verlagen tot niet minder dan 15 % of, in voorkomend geval, dat percentage te verhogen tot maximaal 100 % van dat totale bedrag.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
8
De veehouder Nooren had voor het jaar 2011 rechtstreekse betalingen in de vorm van steun aangevraagd. In de loop van dit jaar hebben controleurs van de Algemene Inspectiedienst (Nederland) in hun rapporten tienmaal vastgesteld dat Nooren diverse verplichtingen inzake de bescherming van kalveren had geschonden.
9
Na de verlaging van het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die aan de belanghebbende worden of moeten worden toegekend diverse malen te hebben herberekend, heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken deze verlaging bij besluit van 18 september 2014 vastgesteld op 55 %.
10
Die verlaging bestaat uit een verlaging van 15 % wegens verschillende gevallen van niet-naleving door nalatigheid en voorts uit een verlaging van 40 % wegens opzettelijke niet-naleving.
11
Verzoekers in het hoofdgeding hebben bij de verwijzende rechterlijke instantie beroep ingesteld tegen het besluit van 18 september 2014.
12
Deze rechterlijke instantie is van oordeel dat deze verlagingen van 15 % en 40 % terecht zijn vastgesteld.
13
Verzoekers in het hoofdgeding menen dat de totale verlaging van het bedrag van de rechtstreekse betalingen niet hoger mag zijn dan 15 %. De Staatssecretaris van Economische Zaken stelt dat de toegepaste verlaging in het onderhavige geval terecht 55 % bedraagt, welk percentage de som is van de verlagingen van 15 % en 40 %.
14
Volgens de verwijzende rechterlijke instantie kan op grond van de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009 niet worden vastgesteld of de verlagingen van het totale bedrag van de rechtstreekse betalingen in gevallen van niet-naleving door nalatigheid of opzettelijke niet-naleving kunnen worden opgeteld, noch of de Staatssecretaris van Economische Zaken het bedrag van de totale verlaging terecht op 55 % heeft vastgesteld.
15
In die omstandigheden heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Heeft de Uniewetgever in de artikelen 70, 71 en 72 van verordening […] nr. 1122/2009 […] voorzien in de mogelijkheid om — zoals hier in geding, waar sprake is van meerdere niet-nalevingen op hetzelfde terrein van de randvoorwaarden — de verlagingen van de steun wegens herhaalde en niet-herhaalde niet-nalevingen van randvoorwaarden in geval van nalatigheid enerzijds en opzettelijke niet-nalevingen van randvoorwaarden anderzijds op te tellen?
- 2)
Zo ja, welk artikel of onderdeel hiervan biedt hiervoor de grondslag en hoe luidt de rekenregel voor deze optelling?
- 3)
Zo nee, kan hiervoor elders in het Unierecht een grondslag worden gevonden?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste en tweede vraag
16
Met haar eerste en tweede vraag, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009 aldus moeten worden uitgelegd dat ten eerste de verlaging van het totale bedrag van de ontvangen of te ontvangen directe betalingen die van toepassing is op gevallen van niet-naleving door nalatigheid en ten tweede de verlaging die van toepassing is op gevallen van opzettelijke niet-naleving in een situatie als in het hoofdgeding, waarin meerdere gevallen van niet-naleving zijn geconstateerd die tot eenzelfde terrein behoren, bij elkaar moeten worden opgeteld.
17
In verordening nr. 1122/2009 worden in de artikelen 70 tot en met 72 met name uitvoeringsbepalingen voor de artikelen 23 en 24 van verordening nr. 73/2009 vastgelegd. Derhalve moeten ter beantwoording van de eerste en tweede vraag om te beginnen de vereisten worden onderzocht die in artikel 23 en 24 van verordening nr. 73/2009 zijn vastgelegd.
18
Artikel 23, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 73/2009 voorziet in een verlaging overeenkomstig de op grond van artikel 24 van deze verordening vastgestelde uitvoeringsbepalingen van het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die worden of moeten worden toegekend aan een landbouwer die een steunaanvraag heeft ingediend, indien de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen of de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie op om het even welk tijdstip in het kalenderjaar waarvoor de steunaanvraag is ingediend niet worden nageleefd en de betrokken niet-naleving het gevolg is van een handelen of nalaten dat rechtstreeks aan hem kan worden toegeschreven (zie in die zin arrest van 13 december 2012, Maatschap L.A. en D.A.B. Langestraat en P. Langestraat-Troost, C-11/12, EU:C:2012:808, punt 22).
19
Uit de bewoordingen van deze bepaling volgt dat elk handelen of nalaten in beginsel leidt tot een verlaging van het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die aan een landbouwer worden of moeten worden toegekend. Deze verlaging is onderworpen aan de op grond van artikel 24 van deze verordening vastgestelde uitvoeringsbepalingen.
20
In artikel 24 van verordening nr. 73/2009 is in lid 2 bepaald dat het verlagingspercentage in geval van nalatigheid niet meer dan 5 % en, indien sprake is van herhaalde niet-naleving van de voorschriften inzake randvoorwaarden, niet meer dan 15 % bedraagt. Volgens lid 3 van dit artikel kan het verlagingspercentage in geval van opzettelijke niet-naleving van deze regels niet lager zijn dan 20 % en kan het oplopen tot de volledige uitsluiting van een of meer steunregelingen. In lid 4 van dit artikel is bepaald dat het totale bedrag van verlagingen en uitsluitingen voor één kalenderjaar in elk geval niet meer kan belopen dan het totaalbedrag zoals bedoeld in artikel 23, lid 1, van verordening nr. 73/2009.
21
In artikel 24 van verordening nr. 73/2009 worden voor gevallen van nalatigheid en opzettelijke niet-naleving van de voorschriften inzake randvoorwaarden verschillende grenzen vastgelegd voor verlagingen en uitsluitingen van reeds ontvangen of te ontvangen directe betalingen alsook een bovengrens voor alle gevallen in één kalenderjaar.
22
De uitvoeringsbepalingen in de leden 2 en 3 van dit artikel zijn overeenkomstig lid 1 ervan nader uitgewerkt in respectievelijk de artikelen 71 en 72 van verordening nr. 1122/2009. Het eerstgenoemde artikel heeft als opschrift ‘Toepassing van verlagingen in geval van nalatigheid’ en het tweede ‘Toepassing van verlagingen en uitsluitingen in geval van opzettelijke niet-naleving’.
23
Weliswaar betreft artikel 71 van verordening nr. 1122/2009 gevallen van nalatigheid en artikel 72 van deze verordening gevallen van opzettelijke niet-naleving, maar geen van deze artikelen kan op zichzelf beschouwd een situatie bestrijken als die in het hoofdgeding, waarin gevallen van opzettelijke niet-naleving zich samen met gevallen van niet-naleving door nalatigheid voordoen.
24
Bovendien staat in artikel 71, lid 6, van verordening nr. 1122/2009 te lezen dat wanneer een herhaalde niet-naleving wordt geconstateerd samen met een andere niet-naleving of een andere herhaalde niet-naleving, de daaruit voortvloeiende verlagingspercentages bij elkaar worden opgeteld, mits de maximale verlaging, onverminderd het bepaalde in lid 5, derde alinea, van artikel 71, niet hoger is dan 15 % van het in artikel 70, lid 8, van deze verordening bedoelde totale bedrag. Daarentegen is in artikel 72, lid 1, van deze verordening voorzien in een verlaging van 20 % voor gevallen van opzettelijke niet-naleving die evenwel kan worden verlaagd tot 15 % of aangepast tot 100 % van het totale bedrag aan ontvangen of te ontvangen directe betalingen.
25
Hieruit volgt dat het verlagingspercentage van het totale bedrag aan ontvangen of te ontvangen directe betalingen, indien artikel 71, lid 6, van de verordening op zichzelf een situatie zoals die in het hoofdgeding moet bestrijken, zoals verzoekers in het hoofdgeding stellen, niet meer kan bedragen dan 15 %, wat het minimumpercentage is wanneer een enkel geval van opzettelijke niet-naleving wordt vastgesteld, en onder 20 % blijft, wat overeenkomt met het percentage dat in het algemeen in een dergelijk geval moet worden toegepast.
26
Zoals de advocaat-generaal in punt 37 van zijn conclusie heeft vastgesteld, heeft een dergelijke uitlegging om te beginnen tot gevolg dat artikel 72 van verordening nr. 1122/2009 zijn nuttige werking verliest. Voorts is een dergelijke uitlegging in strijd met het doel van deze verordening, dat blijkens punt 35 van het arrest van 13 december 2012, Maatschap L.A. en D.A.B. Langestraat en P. Langestraat-Troost (C-11/12, EU:C:2012:808) bestaat in de bevordering van de naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden. Tot slot is deze ook in strijd met artikel 23, lid 1, van verordening nr. 73/2009 volgens welk artikel elk handelen en nalaten in beginsel leidt tot een verlaging van het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die worden of moeten worden toegekend en met artikel 24, lid 1, van deze verordening op grond waarvan de nationale autoriteiten verplicht zijn om met name rekening te houden met de ernst van de niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden.
27
Evenmin kan artikel 72, lid 1, van verordening nr. 1122/2009 op zichzelf beschouwd een situatie zoals die in het hoofdgeding bestrijken, zoals de advocaat-generaal in punt 51 van zijn conclusies heeft opgemerkt, niet alleen vanwege het opschrift van dit artikel, maar ook vanwege de bewoordingen van deze bepaling, waarin uitsluitend de niet-naleving wordt vermeld die ‘met opzet is begaan’.
28
Volgens de bewoordingen van artikel 70, lid 6, van verordening nr. 1122/2009 worden voorts meerdere gevallen van niet-naleving die zijn geconstateerd ten aanzien van verschillende handelingen of normen welke tot hetzelfde terrein behoren, voor de vaststelling van de verlaging overeenkomstig artikel 71, lid 1, en artikel 72, lid 1, van deze verordening als één enkel geval van niet-naleving beschouwd.
29
Uit deze bepaling, gelezen in samenhang met de artikelen 71 en 72 van deze verordening, volgt allereerst dat meerdere tot hetzelfde terrein behorende gevallen van niet-naleving die het gevolg zijn van nalatigheid, één enkel geval van door nalatigheid veroorzaakte niet naleving vormen en voorts dat de tot eenzelfde terrein behorende gevallen van opzettelijke niet-naleving eveneens één enkel geval van opzettelijke niet-naleving vormen.
30
Hieruit volgt dat, in een situatie zoals in het hoofdgeding aan de orde, het verlagingspercentage van het totale bedrag aan ontvangen of te ontvangen rechtstreekse betalingen voor de gevallen van niet-naleving door nalatigheid moet worden vastgesteld overeenkomstig artikel 71 van verordening nr. 1122/2009 en, parallel daaraan, het verlagingspercentage voor de gevallen van opzettelijke niet-naleving overeenkomstig artikel 72 van verordening nr. 1122/2009.
31
Behalve bij toepassing van artikel 24, lid 4, van verordening nr. 73/2009, waarin een bovengrens voor het totaal aan verlagingen en uitsluitingen in één kalenderjaar is opgenomen, moeten de twee percentages die overeenkomstig de artikelen 71 en 72 van verordening nr. 1122/2009 zijn vastgesteld, bij gebrek aan een andere in verordeningen nr. 73/2009 en nr. 1122/2009 opgenomen bepaling die betrekking heeft op gevallen van niet-naleving door nalatigheid en opzettelijke niet-naleving samen, vervolgens worden opgeteld.
32
Uit een en ander volgt dat op de eerste en tweede vraag moet worden geantwoord dat de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009 juncto de artikelen 23 en 24 van verordening nr. 73/2009 aldus moeten worden uitgelegd dat in een situatie zoals die in het hoofdgeding, waarin meerdere gevallen van niet-naleving zijn geconstateerd die tot eenzelfde terrein behoren, de verlaging van het totale bedrag van de ontvangen of te ontvangen directe betalingen die van toepassing is op gevallen van niet-naleving door nalatigheid en de verlaging die van toepassing is op gevallen van opzettelijke niet-naleving bij elkaar moeten worden opgeteld, waarbij het totale bedrag van de verlagingen voor een kalenderjaar aan het evenredigheidsbeginsel moet voldoen en niet meer mag bedragen dan het totaalbedrag bepaald in artikel 23, lid 1, van verordening nr. 73/2009.
Derde vraag
33
Aangezien de derde vraag subsidiair is gesteld voor het geval de eerste en tweede vraag ontkennend zouden worden beantwoord, hoeft deze niet te worden beantwoord.
Kosten
34
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
De artikelen 70 tot en met 72 van verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector, juncto de artikelen 23 en 24 van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003, moeten aldus worden uitgelegd dat in een situatie zoals die in het hoofdgeding, waarin meerdere gevallen van niet-naleving zijn geconstateerd die tot eenzelfde terrein behoren, de verlaging van het totale bedrag van de ontvangen of te ontvangen directe betalingen die van toepassing is op gevallen van niet-naleving door nalatigheid en de verlaging die van toepassing is op gevallen van opzettelijke niet-naleving bij elkaar moeten worden opgeteld, waarbij het totale bedrag van de verlagingen voor een kalenderjaar aan het evenredigheidsbeginsel moet voldoen en niet meer mag bedragen dan het totaalbedrag bepaald in artikel 23, lid 1, van verordening nr. 73/2009.
Silva de Lapuerta
Arabadjiev
Fernlund
Bonichot
Rodin
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 6 juni 2018.
De griffier
De president van de Eerste kamer
A. Calot Escobar
R. Silva de Lapuerta
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 06‑06‑2018
Conclusie 21‑02‑2018
H. Saugmandsgaard øe
Partij(en)
Zaak C-667/161.
M.N.J.P.W. Nooren, erfgenaam van M.N.F.M. Nooren,
J.M.F.D.C. Nooren, erfgenaam van M.N.F.M. Nooren
tegen
Staatssecretaris van Economische Zaken
[verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland) om een prejudiciële beslissing]
I. Inleiding
1.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland) heeft bij het Hof een verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend over de uitlegging van de artikelen 70 tot en met 72 van verordening (EG) nr. 1122/2009.2.
2.
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de erfgenamen van een veehouder en de Staatssecretaris van Economische Zaken (Nederland) over een verlaging van steun die is verleend in het kader van de bij verordening (EG) nr. 73/20093. ingevoerde regeling inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers, wegens niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden met betrekking tot het welzijn van dieren.
3.
Met zijn prejudiciële vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of in een situatie als in het hoofdgeding, waarin meerdere gevallen van niet-naleving zijn geconstateerd die tot eenzelfde terrein behoren, de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009 toestaan dat de verlagingen die van toepassing zijn op herhaalde en niet-herhaalde gevallen van niet-naleving door nalatigheid enerzijds, en de verlagingen die van toepassing zijn op gevallen van opzettelijke niet-naleving anderzijds, bij elkaar worden opgeteld.
4.
In deze conclusie zal ik de redenen uiteenzetten waarom ik van mening ben dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en dat in een dergelijke situatie de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009 juncto de artikelen 23 en 24 van verordening nr. 73/2009 de optelling van deze verlagingen niet alleen toestaan, maar zelfs opleggen.
II. Recht van de Unie
A. Verordening nr. 73/2009
5.
Artikel 23 (‘Verlaging of uitsluiting van betalingen bij niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden’), dat is opgenomen in hoofdstuk 4 (‘Geïntegreerd beheers- en controlesysteem’) van titel II van verordening nr. 73/2009, bepaalt in lid 1:
‘Wanneer de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen of de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie op om het even welk moment in een bepaald kalenderjaar (hierna het ‘betrokken kalenderjaar’ genoemd) niet worden nageleefd ten gevolge van een handelen of nalaten dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de landbouwer die de steunaanvraag in het betrokken kalenderjaar heeft ingediend, wordt het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die na toepassing van de artikelen 7, 10 en 11 aan die landbouwer worden of moeten worden toegekend, verlaagd of uitgesloten overeenkomstig de op grond van artikel 24 vastgestelde uitvoeringsbepalingen.’
6.
Artikel 24 van verordening nr. 73/2009 (‘Uitvoeringsbepalingen met betrekking tot verlagingen of uitsluitingen van betalingen bij niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden’) luidt:
- ‘1.
Volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure worden uitvoeringsbepalingen betreffende de in artikel 23 bedoelde verlagingen en uitsluitingen vastgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving en met de in de leden 2, 3 en 4 vastgestelde criteria.
- 2.
Bij nalatigheid bedraagt het verlagingspercentage niet meer dan 5 % en bij herhaalde niet-naleving niet meer dan 15 %.
[…]
- 3.
In geval van opzettelijke niet-naleving mag het verlagingspercentage in principe niet lager zijn [dan] 20 % en kan het tot de volledige uitsluiting van één of meer steunregelingen gaan en voor één of meer kalenderjaren gelden.
- 4.
Het totale bedrag van verlagingen en uitsluitingen voor één kalenderjaar kan [in elk geval] niet meer belopen dan het totaalbedrag zoals bedoeld in artikel 23, lid 1.’
7.
Verordening nr. 73/2009 is met ingang van 1 januari 20154. ingetrokken bij en vervangen door verordening (EU) nr. 1307/20135.. Verordening nr. 73/2009 blijft echter ratione temporis van toepassing op de feiten in het hoofdgeding die betrekking hebben op het jaar 2011.6.
B. Verordening nr. 1122/2009
8.
Artikel 70 (‘Algemene beginselen en definities’), dat is opgenomen in hoofdstuk III (‘Bevindingen met betrekking tot de randvoorwaarden’) van titel IV van deel II van verordening nr. 1122/2009, bepaalt in lid 6:
‘Indien meer dan één geval van niet-naleving is geconstateerd ten aanzien van verschillende besluiten of normen die tot hetzelfde terrein van de randvoorwaarden behoren, worden die gevallen voor de vaststelling van de verlaging overeenkomstig artikel 71, lid 1, en artikel 72, lid 1, beschouwd als één geval van niet-naleving.’
9.
In artikel 71 (‘Toepassing van verlagingen in geval van nalatigheid’), dat deel uitmaakt van datzelfde hoofdstuk van verordening nr. 1122/2009, is bepaald:
- ‘1.
Onverminderd artikel 77, geldt dat, indien een geconstateerd geval van niet-naleving het gevolg is van nalatigheid van de landbouwer, een verlaging wordt toegepast. Deze verlaging bedraagt in de regel 3 % van het in artikel 70, lid 8, bedoelde totale bedrag.
Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van de bevoegde controleautoriteit in het in artikel 54, lid 1, onder c), bedoelde evaluatiegedeelte van het controleverslag besluiten om dat percentage te verlagen tot 1 % of te verhogen tot 5 % van het bovenbedoelde totale bedrag dan wel in de in artikel 54, lid 1, onder c), tweede alinea, bedoelde gevallen, in het geheel geen verlagingen op te leggen.
[…]
- 5.
Onverminderd de gevallen van opzettelijke niet-naleving als bedoeld in artikel 72 wordt, indien herhaalde niet-nalevingen zijn geconstateerd, bij de eerste herhaling een percentage dat overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel is vastgesteld voor de herhaalde niet-naleving, vermenigvuldigd met de factor drie. Mocht dat percentage overeenkomstig artikel 70, lid 6, zijn vastgesteld, dan bepaalt het betaalorgaan hiertoe het percentage dat zou zijn toegepast ten aanzien van de herhaalde niet-naleving van de betrokken eis of norm.
In het geval van verdere herhalingen wordt de vermenigvuldigingsfactor drie telkens toegepast op het resultaat van de verlaging die voor de vorige herhaalde niet-naleving is vastgesteld. De maximale verlaging is evenwel niet hoger dan 15 % van het in artikel 70, lid 8, bedoelde totale bedrag.
Zodra het maximum van 15 % is bereikt, deelt het betaalorgaan de betrokken landbouwer mee dat, indien dezelfde niet-naleving nogmaals wordt geconstateerd, zal worden aangenomen dat hij met opzet heeft gehandeld in de zin van artikel 72. Indien daarna een verdere niet-naleving wordt geconstateerd, wordt het toe te passen verlagingspercentage vastgesteld door het resultaat van de vorige vermenigvuldiging, in voorkomend geval vóór de toepassing van de in de tweede alinea, laatste zin, bedoelde beperking tot 15 %, te vermenigvuldigen met de factor drie.
- 6.
Ingeval een herhaalde niet-naleving wordt geconstateerd samen met een andere niet-naleving of een andere herhaalde niet-naleving, worden de daaruit voortvloeiende verlagingspercentages bij elkaar opgeteld. Onverminderd het bepaalde in lid 5, derde alinea, is de maximale verlaging evenwel niet hoger dan 15 % van het in artikel 70, lid 8, bedoelde totale bedrag.’
10.
Artikel 72 (‘Toepassing van verlagingen en uitsluitingen in geval van opzettelijke niet-naleving’), dat deel uitmaakt van datzelfde hoofdstuk van verordening nr. 1122/2009, bepaalt in lid 1:
‘Onverminderd artikel 77 geldt dat, indien de geconstateerde niet-naleving door de landbouwer met opzet is begaan, de verlaging die moet worden toegepast op het totale bedrag als bedoeld in artikel 70, lid 8, in de regel 20 % van dat totale bedrag bedraagt.
Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van de bevoegde controleautoriteit in het in artikel 54, lid 1, onder c), bedoelde evaluatiegedeelte van het controleverslag besluiten om dat percentage te verlagen tot niet minder dan 15 % of, in voorkomend geval, dat percentage te verhogen tot maximaal 100 % van dat totale bedrag.’
11.
Verordening nr. 1122/2009 is met ingang van 1 januari 20157. ingetrokken bij en vervangen door gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/20148.. Verordening nr. 1122/2009 blijft echter ratione temporis van toepassing op de feiten in het hoofdgeding die betrekking hebben op het jaar 2011.9.
III. Hoofdgeding, prejudiciële vragen en procedure voor het Hof
12.
In de loop van 2011 hebben controleurs van de Algemene Inspectiedienst (Nederland) tienmaal vastgesteld dat M.N.F.N. Nooren (hierna: ‘Nooren’), een melk- en vleesveehouder, meerdere voorschriften inzake de randvoorwaarden met betrekking tot het welzijn van dieren niet had nageleefd.10. Op basis van die vaststellingen werd het totale bedrag van de rechtstreekse betalingen aan Nooren voor het jaar 2011 verlaagd.11.
13.
Bij besluit van 18 september 2014 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken de toe te passen verlaging vastgesteld op 55 %.12. Die verlaging bestond enerzijds uit een verlaging van 15 % wegens meerdere gevallen van niet-naleving door nalatigheid, al dan niet herhaald, en anderzijds uit een verlaging van 40 % wegens meerdere gevallen van opzettelijke niet-naleving. Wat de verlaging van 40 % betreft, was de Staatssecretaris van Economische Zaken van mening dat de verlaging van 20 % die in de regel van toepassing is op opzettelijke niet-naleving, moest worden verdubbeld, aangezien er sprake was van verzwarende omstandigheden.13.
14.
De erfgenamen van Nooren (M.N.J.P.W. Nooren en J.M.F.D.C. Nooren) hebben beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, onder meer tegen het besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 18 september 2014.14.
15.
Tot staving van hun beroep voeren de erfgenamen van Nooren onder meer aan dat de geconstateerde gevallen van niet-naleving krachtens artikel 70, lid 6, van verordening nr. 1122/2009 als één geval van niet-naleving moeten worden beschouwd. Volgens hen gaat het in casu uitsluitend om herhaalde gevallen van niet-naleving op eenzelfde terrein van de randvoorwaarden. Van optelling van verlagingspercentages binnen het kader van artikel 71, lid 6, van verordening nr. 1122/2009 kan dus geen sprake zijn. De verlaging kan derhalve maximaal 15 % bedragen.
16.
De verwijzende rechter is van oordeel dat de Staatssecretaris van Economische Zaken de verlaging van 15 % voor de herhaalde en niet-herhaalde gevallen van niet-naleving door nalatigheid enerzijds, en de verlaging van 40 % voor de gevallen van opzettelijke niet-naleving anderzijds, terecht heeft vastgesteld. Deze rechter heeft echter twijfels over de vraag of die verlagingen krachtens de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009 in een situatie als in het hoofdgeding bij elkaar kunnen worden opgeteld.
17.
Dienaangaande is de verwijzende rechter van oordeel dat de door de Staatssecretaris van Economische Zaken bepleite uitlegging, volgens welke een dergelijke optelling mogelijk is, betekent dat de algemene norm van artikel 70, lid 6, van verordening nr. 1122/2009 (meerdere gevallen van niet-naleving op hetzelfde terrein van de randvoorwaarden worden voor de vaststelling van de verlaging beschouwd als één geval van niet-naleving) opzij wordt gezet door de bijzondere norm van artikel 71, lid 6, van verordening nr. 1122/2009 (in geval van een herhaalde niet-naleving en een andere niet-naleving of een andere herhaalde niet-naleving worden de verlagingspercentages bij elkaar opgeteld). Voorts lijkt de Staatssecretaris van Economische Zaken er volgens de verwijzende rechter met deze uitleg aan voorbij te zien dat artikel 71, lid 6, van verordening nr. 1122/2009 niet van toepassing is wanneer een voorschrift inzake de randvoorwaarden op zichzelf beschouwd opzettelijk niet is nageleefd. De rekenregels voor de gevallen van opzettelijke niet-naleving zijn neergelegd in artikel 72 van verordening nr. 1122/2009. In artikel 72 is echter geen regeling gegeven voor de samenloop van herhaalde en niet-herhaalde gevallen van niet-naleving door nalatigheid enerzijds en gevallen van opzettelijke niet-naleving anderzijds. Voornoemde artikelen bieden daarom geen duidelijkheid over de vraag of en hoe hier de desbetreffende verlagingen kunnen worden opgeteld en of de Staatssecretaris van Economische Zaken de totale verlaging terecht op 55 % heeft vastgesteld.
18.
Daarop heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Heeft de Uniewetgever in de artikelen 70, 71 en 72 van verordening […] nr. 1122/2009 […] voorzien in de mogelijkheid om — zoals hier in geding, waar sprake is van meerdere niet-nalevingen op hetzelfde terrein van de randvoorwaarden — de verlagingen van de steun wegens herhaalde en niet-herhaalde niet-nalevingen van randvoorwaarden in geval van nalatigheid enerzijds en opzettelijke niet-nalevingen van randvoorwaarden anderzijds op te tellen?
- 2)
Zo ja, welk artikel of onderdeel hiervan biedt hiervoor de grondslag en hoe luidt de rekenregel voor deze optelling?
- 3)
Zo nee, kan hiervoor elders in het Unierecht een grondslag worden gevonden?’
19.
Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door de Nederlandse regering en de Europese Commissie. Zij waren beide vertegenwoordigd ter terechtzitting van 7 november 2017.
IV. Analyse
A. Inleidende opmerkingen
20.
Met zijn eerste en tweede prejudiciële vraag,die het Hof volgens mij tezamen zou moeten onderzoeken, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of in een situatie als in het hoofdgeding, waarin meerdere gevallen van niet-naleving zijn geconstateerd die tot eenzelfde terrein behoren, de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009 toestaan dat de verlagingen die van toepassing zijn op herhaalde en niet-herhaalde gevallen van niet-naleving door nalatigheid enerzijds, en de verlagingen en uitsluitingen die van toepassing zijn op gevallen van opzettelijke niet-naleving anderzijds, bij elkaar worden opgeteld. Bij een ontkennend antwoord vraagt deze rechter met de derde prejudiciële vraag of er in het Unierecht een andere rechtsgrondslag bestaat, die een dergelijke optelling wel toestaat.
21.
Alvorens het onderzoek van deze vragen te beginnen, lijkt het mij nuttig om in het kort de belangrijkste kenmerken van het stelsel van verlagingen en uitsluitingen in geval van niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden, dat is neergelegd in de verordening nr. 73/2009 en verordening nr. 1122/2009 (afdeling B), uiteen te zetten.
22.
Vervolgens zal ik de prejudiciële vragen onderzoeken. In dit verband zal ik de redenen uiteenzetten waarom ik van mening ben dat de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009 juncto de artikelen 23 en 24 van verordening nr. 73/2009 aldus moeten worden uitgelegd dat de verlagingen die van toepassing zijn op herhaalde en niet herhaalde gevallen van niet-naleving door nalatigheid, enerzijds, en de verlagingen en uitsluitingen die van toepassing zijn op gevallen van opzettelijke niet-naleving (afdeling C), anderzijds, in een situatie als in het hoofdgeding bij elkaar moeten worden opgeteld.
B. Belangrijkste kenmerken van het stelsel van verlagingen en uitsluitingen in geval van niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden, zoals neergelegd in verordening nr. 73/2009 en verordening nr. 1122/2009
23.
In het kader van het stelsel van ‘randvoorwaarden’, dat integraal deel uitmaakt van de door de Unie in het kader van de rechtstreekse betalingen verleende steun, worden landbouwers die niet voldoen aan bepaalde wettelijke vereisten (de zogeheten ‘voorschriften inzake derandvoorwaarden’) bestraft met een verlaging of uitsluiting van de rechtstreekse betalingen.15. Dit stelsel van verlagingen en uitsluitingen is bedoeld om landbouwers aan te zetten tot naleving van de bestaande wetgeving van de Unie op de verschillende terreinen van randvoorwaarden, teneinde normen met betrekking tot, in het bijzonder, het welzijn van dieren te integreren in het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB).16.
24.
Artikel 23, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 73/2009 voorziet in de verlaging van het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die worden of moeten worden toegekend aan een landbouwer die een steunaanvraag heeft ingediend, indien de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen of de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie op om het even welk tijdstip in het kalenderjaar waarvoor de steunaanvraag is ingediend niet worden nageleefd.17.De verlagingen en uitsluitingen worden toegepast overeenkomstig de voorwaarden van artikel 24 van die verordening en de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009, die gedetailleerdere regels inzake de verlagingen en uitsluitingen bevatten.18.
25.
Artikel 24 van verordening nr. 73/2009 en de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009 maken onderscheid tussen de sancties die van toepassing zijn in geval van nalatigheid enerzijds, en de sancties die van toepassing zijn in geval van opzettelijke niet-nalevinganderzijds.19.Volgens deze bepalingen leiden deze twee soorten overtredingen namelijk tot verschillende sancties.
26.
Wat in de eerste plaats de in geval van (niet-herhaalde) nalatigheid toepasselijke verlagingen betreft, voorziet artikel 24, lid 2, van verordening nr. 73/2009 in een maximum van 5 %. Artikel 71, lid 1, van verordening nr. 1122/2009 preciseert dat het verlagingspercentage dat van toepassing is in geval van nalatigheid in de regel 3 % bedraagt, maar kan worden verlaagd tot 1 % en verhoogd tot 5 %.20.
27.
Aangaande met name de herhaalde gevallen van nalatigheid, bepaalt artikel 24, lid 2, van verordening nr. 73/2009 het verlagingsmaximum op 15 %. Voor die gevallen voorziet artikel 71, lid 5, van verordening nr. 1122/2009 in een rekenregel, die in wezen inhoudt dat bij de eerste herhaling het eerder overeenkomstig artikel 71, lid 1, van die verordening vastgestelde percentage wordt vermenigvuldigd met drie. In geval van verdere herhalingen wordt het percentage dat voor de vorige herhaling is berekend telkens vermenigvuldigd met drie, totdat het maximum van 15 % is bereikt.21.
28.
Wat in de tweede plaats de in geval van opzettelijke niet-naleving toepasselijke verlagingen betreft, bepaalt artikel 24, lid 3, van verordening nr. 73/2009 dat het verlagingspercentage in principe ten minste 20 % bedraagt, tot volledige uitsluiting (dat wil zeggen een verlaging van 100 %) van één of meer steunregelingen kan gaan en voor één of meer kalenderjaren kan gelden. Artikel 72, lid 1, van verordening nr. 1122/2009 preciseert dat het verlagingspercentage tussen de 15 % en 100 % bedraagt, waarbij de verlaging in de regel 20 % bedraagt.22.
29.
Tot slot voorziet artikel 24, lid 4, van verordening nr. 73/2009 in een maximum waarbij het totale bedrag van verlagingen en uitsluitingen voor één kalenderjaar in elk geval niet meer kan belopen dan het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die worden of moeten worden toegekend.
30.
Uit het voorgaande volgt dat de verlagingen en uitsluitingen die moeten worden toegepast in geval van niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden, worden beheerst door zowel de artikelen 23 en 24 van verordening nr. 73/2009, als de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009, waarbijeerstgenoemde bepalingen algemene beginselen en criteria vastleggen en laatstgenoemde bepalingen gedetailleerdere regels bevatten. Op grond hiervan ben ik het met de Nederlandse regering eens dat voor de beantwoording van de door de verwijzende rechter gestelde vragen, niet alleen rekening moet worden gehouden met de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009, maar ook met de artikelen 23 en 24 van verordening nr. 73/2009.23.
C. Eerste en de tweede prejudiciële vraag
31.
Allereerst zij eraan herinnerd dat de verwijzende rechter in casu heeft geconstateerd dat de Staatssecretaris van Economische Zaken de verlaging met 15 % voor de herhaalde en niet-herhaalde gevallen van niet-naleving door nalatigheid enerzijds, en de verlaging met 40 % voor de gevallen van opzettelijke niet-naleving anderzijds, terecht heeft vastgesteld.24.
32.
Met zijn eerste en tweede prejudiciële vraag,die het Hof volgens mij tezamen zou moeten onderzoeken, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of die verlagingen van 15 % en 40 % bij elkaar kunnen worden opgeteld, zodat ten aanzien van de betrokken landbouwer een totale verlaging van 55 % kan worden toegepast.
33.
Net als de Nederlandse regering en de Commissie ben ik van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Mijns inziens dienen de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009 juncto de artikelen 23 en 24 van verordening nr. 73/2009 namelijk aldus te worden uitgelegd dat de verlagingen die van toepassing zijn op herhaalde en niet-herhaalde gevallen van niet-naleving door nalatigheid, enerzijds, en die welke van toepassing zijn op gevallen van opzettelijke niet-naleving, anderzijds, in een situatie als in het hoofdgeding, waarin meerdere gevallen van niet-naleving zijn geconstateerd die tot eenzelfde terrein behoren, bij elkaar moeten worden opgeteld.
34.
In dit verband baseer ik mij op de volgende overwegingen.
35.
Ten eerste bepaalt artikel 23, lid 1, van verordening nr. 73/2009, zoals ik in de onderhavige conclusie reeds heb uiteengezet, dat wanneer de voorschriften inzake de randvoorwaarden niet zijn nageleefd, het totale bedrag van de rechtstreekse betalingen die worden of moeten worden toegekend, dient te worden verlaagd. Dienaangaande maken artikel 24 van verordening nr. 73/2009 en de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009 onderscheid tussen gevallen van nalatigheid enerzijds, en gevallen van opzettelijke niet-naleving anderzijds, en voorzien zij in afzonderlijke sancties voor beide soorten overtredingen.25.
36.
Hieruit volgt naar mijn mening dat de verlagingen die van toepassing zijn op gevallen van niet-naleving door nalatigheid (vastgesteld overeenkomstig artikel 24, lid 2, van verordening nr. 73/2009 en artikel 71 van verordening nr. 1122/2009), enerzijds, en de verlagingen en uitsluitingen die moeten worden toegepast in geval van opzettelijke niet-naleving (vastgesteld overeenkomstig artikel 24, lid 3, van verordening nr. 73/2009 en artikel 72 van verordening nr. 1122/2009), anderzijds, in een situatie waarin zowel gevallen van niet-naleving door nalatigheid als gevallen van opzettelijke niet-naleving zijn geconstateerd, afzonderlijk moeten worden vastgesteld.Alleen een dergelijke benadering maakt het mogelijk om te voldoen aan de voor elk stelsel van sancties specifieke bepalingen, met name wat betreft de procentuele verlagingen en de maxima die voor deze twee soorten overtredingen moeten worden toegepast.26.
37.
Vervolgens moeten de aldus vastgestelde verlagingen en uitsluitingen worden opgeteld tot het in artikel 24, lid 4, van verordening nr. 73/2009 voorziene maximum van 100 %.De verplichting tot een dergelijke optelling is mijns inziens inherent aan het stelsel van verlagingen en uitsluitingen van de artikelen 23 en 24 van verordening nr. 73/2009 en de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009. Dergelijke bepalingen zouden immers hun nuttig effect verliezen indien de verlagingen die zijn vastgesteld voor gevallen van niet-naleving door nalatigheid in zekere zin zouden worden ‘geabsorbeerd’ door die welke zijn vastgesteld voor gevallen van opzettelijke niet-naleving (of omgekeerd). Bovendien moet worden geconstateerd dat het maximum als bedoeld in artikel 24, lid 4, van verordening nr. 73/2009 bij ontstentenis van een dergelijke optelling van elke betekenis zou zijn verstoken.27.Ik meen hiermee antwoord te hebben gegeven op de door de verwijzende rechter in zijn tweede prejudiciële vraag opgeworpen vraag betreffende de rechtsgrondslag van een dergelijke optelling.28.
38.
Ten tweede moet worden vastgesteld dat in een situatie als in het hoofdgeding, waarin meerdere, tot eenzelfde terrein behorende gevallen van niet-naleving zijn geconstateerd, waarvan sommige zijn te wijten aan, herhaalde en niet-herhaalde, nalatigheid, en andere gevallen van opzettelijke niet-naleving vormen, geen van de bepalingen van de verordeningen nr. 73/2009 en nr. 1122/2009 afwijkingen van dit optellingsbeginsel toestaat. Met name de regels van artikel 70, lid 6, en artikel 71, lid 6, van verordening nr. 1122/2009, die door de erfgenamen van Nooren29. worden ingeroepen, rechtvaardigen niet dat wordt afgeweken van het beginsel dat de verlagingen voor de gevallen van nalatigheid enerzijds, en de verlagingen en uitsluitingen voor de gevallen van opzettelijke niet-naleving anderzijds, bij elkaar worden opgeteld.
39.
Wat in de eerste plaats artikel 70, lid 6, van verordening nr. 1122/2009 betreft, moet worden geconstateerd dat hierin wordt bepaald dat indien meer dan één geval van niet-naleving is geconstateerd ten aanzien van verschillende besluiten of normen die tot hetzelfde terrein van de randvoorwaarden behoren, die gevallen voor de vaststelling van de verlaging overeenkomstig artikel 71, lid 1, en artikel 72, lid 1, van deze verordening worden beschouwd als één geval van niet-naleving.30.
40.
Mijns inziens voorziet deze bepaling in de ‘herschikking’ van overtredingen ter bepaling van de respectieve sancties voor, enerzijds, gevallen van nalatigheid, overeenkomstig artikel 71, lid 1, van verordening nr. 1122/2009, en, anderzijds, gevallen van opzettelijke niet-naleving, overeenkomstig artikel 72, lid 1, van die verordening. Met andere woorden, ik ben van mening dat deze bepaling impliceert dat bij de vaststelling van de respectieve sancties alle gevallen van nalatigheid als één enkel geval van nalatigheid, en alle gevallen van opzettelijke niet-naleving als één enkel geval van opzettelijke niet-naleving moeten worden beschouwd.31.
41.
Aan de andere kant is er mijns inziens niets in de tekst van artikel 70, lid 6, van die verordening dat erop wijst dat voor alle geconstateerde gevallen van niet-naleving, ongeacht hun aard, één sanctie moet worden vastgesteld, zoals de erfgenamen van Nooren lijken te suggereren.32. Een dergelijke uitlegging zou bovendien niet stroken met het onderscheid dat in artikel 24 van verordening nr. 73/2009 en in de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009 wordt gemaakt tussen de sancties die van toepassing zijn in geval van nalatigheid en die welke van toepassing zijn in geval van opzettelijke niet-naleving. Binnen deze context breng ik in herinnering dat een uitvoeringsverordening volgens de vaste rechtspraak van het Hof zo mogelijk moet worden uitgelegd in overeenstemming met de basisverordening.33.
42.
Bovendien moet worden geconstateerd dat artikel 70, lid 6, van verordening nr. 1122/2009 niet van toepassing is op herhaalde gevallen van nalatigheid. De tekst van die bepaling verwijst immers enkel naar artikel 71, lid 1, en artikel 72, lid 1, van die verordening, die betrekking hebben op respectievelijk de verlagingen die van toepassing zijn op niet-herhaalde gevallen van nalatigheid en de verlagingen die van toepassing zijn op opzettelijke niet-naleving. Artikel 70, lid 6, van verordening nr. 1122/2009 bevat daarentegen geen enkele verwijzing naar artikel 71, lid 5, van diezelfde verordening, dat betrekking heeft op herhaalde gevallen van nalatigheid. Hieruit volgt dat artikel 70, lid 6, van verordening nr. 1122/2009 in een situatie als in het hoofdgeding niet van toepassing is op herhaalde gevallen van nalatigheid. De verlaging die voor deze gevallen moet worden toegepast, dient daarom hoe dan ook afzonderlijk te worden vastgesteld.
43.
Wat in de tweede plaats artikel 71, lid 6, van verordening nr. 1122/2009 betreft, moet worden geconstateerd dat dit artikel, zoals volgt uit het opschrift ervan, enkel betrekking heeft op gevallen van nalatigheid, en dat het zesde lid van deze bepaling betrekking heeft op de bijzondere situatie waarin een herhaalde niet-naleving wordt vastgesteld parallel aan een andere niet-naleving, herhaald of niet-herhaald. Hieruit volgt dat deze bepaling niet van toepassing is op gevallen van opzettelijke niet-naleving, en dat die bepaling in een situatie als in het hoofdgeding geen enkele invloed kan hebben op de verlagingen en uitsluitingen die moeten worden toegepast op geconstateerde gevallen van opzettelijke niet-naleving.
44.
Uit het voorgaande volgt datnoch artikel 70, lid 6, noch artikel 71, lid 6, van verordening nr. 1122/2009, noch de gecombineerde toepassing van deze twee bepalingen in een situatie als in het hoofdgeding kan rechtvaardigen dat eréén enkele, op 15 %geplafonneerde sanctie moet worden vastgesteld, zoals wordt betoogd door de erfgenamen van Nooren.34.
45.
Een dergelijke uitlegging zou trouwens onlogisch zijn. Zij zou namelijk tot gevolg hebben dat de verlaging die moet worden toegepast in een situatie waarin meerdere gevallen van niet-naleving door nalatigheid én meerdere gevallen van opzettelijke niet-naleving zijn geconstateerd, geringer zou zijn dan de verlaging die moet worden toegepast op één enkel geval van opzettelijke niet-naleving en die, overeenkomstig artikel 72, lid 1, van verordening nr. 1122/2009, in de regel 20 % bedraagt. Een dergelijk gevolg zou bovendien onverenigbaar zijn met het doel dat wordt nagestreefd door het bij de artikelen 23 en 24 van verordening nr. 73/2009 en de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009 ingevoerde stelsel van verlagingen en uitsluitingen, welk doel erin bestaat landbouwers aan te zetten tot naleving van de bestaande wetgeving van de Unie op de verschillende terreinen van randvoorwaarden.35.
46.
In een situatie als in het hoofdgeding leidt toepassing van de artikelen 23 en 24 van verordening nr. 73/2009 en de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009 mijns inziens tot de volgende sancties.
47.
In eerste instantie moeten, overeenkomstig artikel 70, lid 6, van verordening nr. 1122/2009, alle niet-herhaalde gevallen van niet-naleving enerzijds, en alle gevallen van opzettelijke niet-naleving anderzijds, worden herschikt, en dient de overeenkomstig artikel 71, lid 1, (voor de niet-herhaalde gevallen van nalatigheid) en artikel 72, lid 1, (voor de gevallen van opzettelijke nalatigheid) van die verordening toe te passen verlaging of uitsluiting voor deze twee groepen overtredingen afzonderlijk te worden vastgesteld. In tweede instantie dienen de verlagingen te worden vastgesteld die overeenkomstig artikel 71, lid 5, van verordening nr. 1122/2009 van toepassing zijn op herhaalde gevallen van nalatigheid. In derde instantie moeten, overeenkomstig artikel 71, lid 6, van die verordening, de verlagingspercentages die zijn vastgesteld voor de niet-herhaalde gevallen van nalatigheid, enerzijds, en de gevallen van herhaalde nalatigheid, anderzijds, bij elkaar worden opgeteld, totdat het in die bepaling voorziene maximum van 15 % is bereikt. Tot slot dienen de aldus vastgestelde verlaging voor de niet-herhaalde en herhaalde gevallen van nalatigheid, enerzijds, en de vastgestelde verlaging (of uitsluiting) voor gevallen van opzettelijke niet-naleving,anderzijds, bij elkaar te worden opgeteld. Overeenkomstig artikel 24, lid 4, van verordening nr. 73/2009 kan het totale bedrag van verlagingen en uitsluitingen voor één kalenderjaar evenwel niet meer belopen dan 100 % van het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die worden of moeten worden toegekend. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of die uitvoeringsbepalingen in casu bij de vaststelling van de verlaging van 55 % in acht zijn genomen.
48.
Afsluitend lijkt het mij nuttig enkele opmerkingen te maken over het door de Commissie voorgestelde antwoord op de prejudiciële vragen. De Commissie stelt voor op deze vragen een algemeen antwoord te geven, volgens hetwelk de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009 zich er niet tegen verzetten dat de bevoegde nationale autoriteiten, in een situatie van cumulatie van een of meer gevallen van opzettelijke niet-naleving in de zin van artikel 72, lid 1, van die verordening, ook rekening houden met het bestaan van andere, herhaalde of niet-herhaalde, gevallen van niet-naleving door nalatigheid, en dat die autoriteiten, binnen de grenzen van deze bepaling, één enkele algemene verlaging toepassen, waarbij voor een bepaald deel van de totale verlaging ook rekening wordt gehouden met het bestaan van die andere gevallen van niet-naleving door nalatigheid.
49.
Met andere woorden, de Commissie is van mening datde bevoegde nationale autoriteiten in een situatie als in het hoofdgeding, waarinzowel herhaalde en niet-herhaalde gevallen van niet-naleving door nalatigheid als gevallen van opzettelijke niet-naleving zijn geconstateerd,uit hoofde van artikel 72, lid 1, van verordening nr. 1122/2009 een algemene verlaging kunnen vaststellen, die niet alleen rekening houdt met de gevallen van opzettelijke niet-naleving maar ook met gevallen van niet-naleving door nalatigheid, aangezien deze bepaling voorziet in een verlaging van maximaal 100 % voor gevallen van opzettelijke niet-naleving.
50.
De door de Commissie voorgestelde benadering kan mij om de volgende redenen niet overtuigen.
51.
Ten eerste zou een dergelijke benadering mijns inziens niet in overeenstemming zijn met de bewoordingen van artikel 72, lid 1, van verordening nr. 1122/2009, volgens welke die bepaling enkel betrekking heeft op gevallen van opzettelijke niet-naleving. Zij neemt bovendien niethet onderscheidin acht dat in artikel 24 van verordening nr. 73/2009 en in de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009 wordt gemaakt tussen, enerzijds, de verlagingen die moeten worden toegepast in geval van nalatigheid en, anderzijds, de verlagingen en uitsluitingen die moeten worden toegepast in geval van opzettelijke niet-naleving.36.
52.
Ten tweede ben ik van mening dat de benadering van de Commissie voor de betrokkenen problemen van rechtszekerheid met zich meebrengt, doordat de nationale autoriteiten een te grote beoordelingsvrijheid wordt gelaten bij het bepalen van de ‘algemene verlaging’ die moet worden toegepast in een situatie als in het hoofdgeding. Als deze benadering zou worden gevolgd, zou het voor de betrokkenen immers praktisch onmogelijk zijn om de sanctie te voorzien die hen in een dergelijke situatie wordt opgelegd.37. In dit verband dient in aanmerking te worden genomen dat de artikelen 70 tot en met 72 van verordening nr. 1122/2009 beogen te voorzien in uitvoeringsbepalingen betreffende de verlagingen en uitsluitingen die moeten worden toegepast in geval van niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden.38. De door de Commissie voorgestelde benadering zou echter tot gevolg hebben dat deze regels in een situatie als in het hoofdgeding zinloos zouden worden, omdat zij dan in feite ‘worden geabsorbeerd’ door de regel van artikel 72, lid 1, van verordening nr. 1122/2009.
53.
Concluderend geef ik het Hof in overweging vast te stellen dat de artikelen 70 tot en 72 van verordening nr. 1122/2009 juncto de artikelen 23 en 24 van verordening nr. 73/2009, aldus moeten worden uitgelegd dat de verlagingen die moeten worden toegepast op herhaalde en niet-herhaalde gevallen van niet-naleving door nalatigheid, vastgesteld overeenkomstig artikel 24, lid 2, van verordening nr. 73/2009 en artikel 71 van verordening nr. 1122/2009 enerzijds, en de verlagingen die moeten worden toegepast op gevallen van opzettelijke niet-naleving, vastgesteld overeenkomstig artikel 24, lid 3, van verordening nr. 73/2009 en artikel 72, lid 1, van verordening nr. 1122/2009 anderzijds, in een situatie als in het hoofdgeding, waarin meerdere gevallen van niet-naleving zijn geconstateerd die tot eenzelfde terrein behoren, bij elkaar moeten worden opgeteld. Overeenkomstig artikel 24, lid 4, van verordening nr. 73/2009 kan het totale bedrag van verlagingen en uitsluitingen voor één kalenderjaar evenwel niet meer belopen dan 100 % van het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die worden of moeten worden toegekend.
54.
Gelet op dit antwoord hoeft de derde prejudiciële vraag niet te worden beantwoord.
V. Conclusie
55.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging om de door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland) gestelde prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:
‘De artikelen 70 tot en 72 van verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector, juncto de artikelen 23 en 24 van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003, moeten aldus worden uitgelegd dat de verlagingen die moeten worden toegepast op herhaalde en niet-herhaalde gevallen van niet-naleving door nalatigheid enerzijds, en de verlagingen die moeten worden toegepast op gevallen van opzettelijke niet-naleving anderzijds, in een situatie als in het hoofdgeding, waarin meerdere gevallen van niet-naleving zijn geconstateerd die tot eenzelfde terrein behoren, bij elkaar moeten worden opgeteld. Overeenkomstig artikel 24, lid 4, van verordening nr. 73/2009 kan het totale bedrag van verlagingen en uitsluitingen voor één kalenderjaar evenwel niet meer belopen dan 100 % van het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die worden of moeten worden toegekend.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑02‑2018
Oorspronkelijke taal: Frans.
Verordening van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PB 2009, L 316, blz. 65).
Verordening van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB 2009, L 30, blz. 16).
Zie artikel 72, lid 2, en artikel 74 van verordening nr. 1307/2013.
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 608). De voorschriften inzake de randvoorwaarden zijn thans vastgelegd in verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 549).
Zie punt 12 van de onderhavige conclusie.
Zie artikel 43 van gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014.
Gedelegeerde verordening van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PB 2014, L 181, blz. 48).
Zie punt 12 van de onderhavige conclusie.
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de vastgestelde overtredingen met name betrekking hadden op de verplichting kalveren een goede verzorging te geven, de verplichting kalveren te voorzien van voldoende vers water van passende kwaliteit, de verplichting dieren indien buiten gehouden te beschermen tegen slechte weersomstandigheden, roofdieren en gezondheidsrisico's, de verplichting dieren voldoende, gezond en geschikt voer te geven, de verplichting te voldoen aan de minimale afmetingen van eenlingboxen voor kalveren, de verplichting een ziek of gewond dier zo nodig af te zonderen in een passend onderkomen, en de verplichting dieren die ziek of gewond lijken onmiddellijk op passende wijze te verzorgen of een dierenarts te raadplegen.
Zie met betrekking tot de term ‘rechtstreekse betaling’ artikel 2, onder d), van verordening nr. 73/2009.
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de verlaging aanvankelijk was vastgesteld op 15 %. Vervolgens werd zij herberekend, eerst op 65 %, daarna op 100 % en uiteindelijk, bij het besluit van 18 september 2014, op 55 %.
Dienaangaande blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat was geconstateerd dat een aantal dieren onnodig had geleden en letsel had opgelopen, en dat meerdere dieren als gevolg van de geconstateerde overtredingen moesten worden geëuthanaseerd. Voorts blijkt hieruit dat de Staatssecretaris van Economische Zaken van mening was dat er sprake was van een ‘langdurig bestendig beleid’ van de zijde van de betrokken landbouwer.
Behalve op het besluit van 18 september 2014 heeft het door de erfgenamen van Nooren ingestelde beroep onder meer betrekking op het besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 23 september 2014, waarbij deze de voor het jaar 2011 toegekende steun had herberekend door rekening te houden met de in zijn besluit van 18 september 2014 vastgestelde verlaging.
Zie in die zin overweging 3 van verordening nr. 73/2009.
Zie met betrekking tot verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001, en verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PB 2004, L 141, blz. 18), die zijn ingetrokken bij en vervangen door verordening nr. 73/2009 en verordening nr. 1122/2009, arresten van 11 maart 2008, Jager (C-420/06, EU:C:2008:152, punt 71), en 27 februari 2014, Van der Ham en Van der Ham Reijersen van Buuren (C-396/12, EU:C:2014:98, punt 52). Zie in die zin bovendien, met betrekking tot verordening nr. 73/2009, arrest van 13 december 2012, Maatschap L.A. en D.A.B. Langestraat en P. Langestraat-Troost (C-11/12, EU:C:2012:808, punten 35 en 40).
Zie arrest van 13 december 2012, Maatschap L.A. en D.A.B. Langestraat en P. Langestraat- Troost (C-11/12, EU:C:2012:808, punt 22). Zie bovendien artikel 4, lid 1, van verordening nr. 73/2009, dat bepaalt dat elke landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, moet voldoen aan de in bijlage II bij die verordening vermelde, uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en aan de goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in artikel 6 van die verordening. Volgens artikel 5 van dezelfde verordening zijn de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen, met name op het gebied van dierenwelzijn, vastgelegd in de communautaire wetgeving.
Krachtens artikel 24, lid 1, van verordening nr. 73/2009 worden uitvoeringsbepalingen betreffende de verlagingen en uitsluitingen vastgesteld volgens artikel 141, lid 2, van die verordening.Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving en met de in de leden 2 tot en met 4 van voornoemd artikel 24 vastgestelde criteria. Voornoemd artikel 141, lid 2, verwijst naar de artikelen 4 en 7 van besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB 1999, L 184, blz. 23).
Voetnoot niet relevant voor de Nederlandse versie.
Krachtens artikel 71, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 1122/2009 kan het betaalorgaan in de in artikel 54, lid 1, onder c), tweede alinea, bedoelde gevallen besluiten om in het geheel geen verlagingen op te leggen.
In voornoemd artikel 71, lid 5, derde alinea, wordt bovendien verduidelijkt dat zodra het maximum van 15 % is bereikt, aan de betrokken landbouwer wordt meegedeeld dat, indien dezelfde niet-naleving nogmaals wordt geconstateerd, zal worden aangenomen dat hij met opzet heeft gehandeld in de zin van artikel 72 van verordening nr. 1122/2009. Zie met betrekking tot het begrip ‘herhaalde niet-naleving’ artikel 47, lid 1, van verordening nr. 1122/2009.
Zie voor het begrip ‘niet-naleving [die] met opzet is begaan’ in de zin van artikel 67, lid 1, van verordening nr. 796/2004 (dat overeenstemt met artikel 72, lid 1, van verordening nr. 1122/2009) arrest van 27 februari 2014, Van der Ham en Van der Ham-Reijersen van Buuren (C-396/12, EU:C:2014:98, punten 27–37).
Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof belet de omstandigheid dat de verwijzende rechter zijn vragen formeel heeft beperkt tot de uitlegging van enkele bepalingen van Unierecht, het Hof niet om hem alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het recht van de Unie te verschaffen die van nut kunnen zijn voor de beslechting van de voor hem dienende zaak, ongeacht of deze rechter er in zijn vragen melding van maakt. Het staat in dit verband aan het Hof om uit alle door de nationale rechter verschafte gegevens, met name uit de motivering van de verwijzingsbeslissing, de elementen van het Unierecht te putten die, gelet op het voorwerp van het geschil, uitlegging behoeven. Zie arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos (C-531/15, EU:C:2017:789, punt 40).
Zie punt 16 van de onderhavige conclusie.
Zie punten 24-28 van de onderhavige conclusie.
Zie punten 26-28 van de onderhavige conclusie.
Zie voor artikel 24, lid 4, van verordening nr. 73/2009 punt 29 van de onderhavige conclusie.
Zie punt 18 van de onderhavige conclusie.
Zie punt 15 van de onderhavige conclusie. Voor de volledigheid voeg ik hieraan toe dat artikel 71, lid 4, van verordening nr. 1122/2009 in een situatie als in het hoofdgeding niet relevant is. Zoals de verwijzende rechter opmerkt, heeft deze bepaling immers alleen betrekking op de situatie waarin meerdere gevallen van niet-naleving zijn geconstateerd op verschillende terreinen van randvoorwaarden, wat in casu niet het geval is.
Verordening nr. 796/2004, die aan verordening nr. 1122/2009 is voorafgegaan, bevatte een bepaling die vrijwel identiek was aan artikel 70, lid 6, van verordening nr. 1122/2009, doch die evenwel uitsluitend betrekking had op de verlagingen die van toepassing waren in geval van nalatigheid (artikel 66, lid 2, van verordening nr. 796/2004). Niet duidelijk is waarom die bepaling in verordening nr. 1122/2009 is verplaatst naar het artikel inzake ‘Algemene beginselen en definities’ (artikel 70, lid 6, van die verordening), met als gevolg dat de werkingssfeer ervan werd uitgebreid tot gevallen van opzettelijke niet-naleving.
Zie in die zin overweging 4 van verordening (EG) nr. 2184/2005 van de Commissie van 23 december 2005 tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 796/2004 en (EG) nr. 1973/2004 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PB 2005, L 347, blz. 61), waaruit blijkt dat ‘[i]n artikel 66, lid 2, van verordening (EG) nr. 796/2004 [dat overeenkomt met artikel 70, lid 6, van verordening nr. 1122/2009] is bepaald dat de [gevallen van] niet-naleving van verscheidene in het kader van de randvoorwaarden geldende verplichtingen die alle tot hetzelfde terrein van de randvoorwaarden in de zin van artikel 2, punt 31, van die verordening behoren, voor de vaststelling van de respectieve sancties als één [geval van] niet-naleving moet[en] worden beschouwd’ (cursivering van mij).
Zie punt 15 van de onderhavige conclusie.
Zie arrest van 14 mei 2009, Internationaal Verhuis- en Transportbedrijf Jan de Lely (C-161/08, EU:C:2009:308, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Een dergelijke uitlegging zou bovendien de vraag oproepen volgens welke regel die ‘ene sanctie’ dan moet worden vastgesteld (volgens artikel 71, lid 1, of volgens artikel 72, lid 1, van verordening nr. 1122/2009?). Het feit dat de verordening daarover zwijgt, steunt mij in de opvatting dat de wetgever van de Unie niet wilde dat in een situatie waarin zowel gevallen van niet-naleving door nalatigheid als gevallen van opzettelijke niet-naleving zijn geconstateerd, één sanctie zou worden vastgesteld.
Zie punt 15 van de onderhavige conclusie.
Zie punt 23 van de onderhavige conclusie. Ik herinner eraan dat, krachtens artikel 24, lid 1, van verordening nr. 73/2009, dat bepaalt dat uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld, met name rekening wordt gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving. Zie voetnoot 18 van de onderhavige conclusie. Zie daarnaast overweging 75 van verordening nr. 1122/2009, waarin wordt verwezen naar het evenredigheidsbeginsel.
Zie met betrekking tot dit onderscheid de punten 25–28 en 35–36 van de onderhavige conclusie.
Volgens de rechtspraak van het Hof verlangt het rechtszekerheidsbeginsel onder meer dat de gevolgen van rechtsregels duidelijk, nauwkeurig en voorzienbaar zijn, in het bijzonder wanneer die regels nadelig kunnen werken voor particulieren. Zie met name arrest van 18 december 2008, Altun (C-337/07, EU:C:2008:744, punt 60).
Zie artikel 24, lid 1, van verordening nr. 73/2009. Zie ook punt 24 en voetnoot 18 van de onderhavige conclusie.