Hof Arnhem-Leeuwarden, 11-02-2014, nr. BK 12/00196
ECLI:NL:GHARL:2014:917
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
11-02-2014
- Zaaknummer
BK 12/00196
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:917, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 11‑02‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
V-N 2014/27.29 met annotatie van Redactie
NTFR 2014/1143 met annotatie van mr. B.S. Kats
Uitspraak 11‑02‑2014
Inhoudsindicatie
In geschil is of de heffingsambtenaar de aanslag terecht heeft opgelegd.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummer 12/00196
Uitspraakdatum 11 februari 2014
Uitspraak van de eerste meeervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen (hierna: de Rechtbank) van 14 juni 2012, nummer AWB 11/1633, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hoogeveen (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag in de rioolheffing voor het jaar 2011 (hierna: de aanslag) opgelegd. De aanslag luidt:
“Code Omschrijving Tijdvak Grondslag Bedrag
(…)
16 25 [a-straat] 18 01-01-2011 tot 01-01-2012 7.589 62,00
(…)”
Naar volgt uit de toelichting op het aanslagbiljet staat de code 16 25 voor “rioolheffing eigenaar niet-woning”.
1.2
Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 8 juni 2011 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 14 juni 2012 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [A], als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] en [C] namens de heffingsambtenaar.
1.7
Partijen hebben ieder een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende had op 1 januari 2011 het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak [a-straat] 18 te [Z]. De onroerende zaak bestaat uit een woongedeelte en een bedrijfsgedeelte (hierna: het bedrijfsgedeelte). In het bedrijfsgedeelte drijft belanghebbende een melkrundveehouderij.
2.2
Het afvalwater uit het bedrijfsgedeelte wordt afgevoerd naar de mestkelder en, na vermenging met de mest van het vee, over het tot het bedrijfsgedeelte behorende land uitgereden. Het hemelwater vloeit af naar de sloten in en rond het land. De sloten zijn niet dienstig tot de inzameling of het transport van afvalwater door of vanwege de gemeente. De zorg voor het watersysteem waartoe de sloten behoren, berust bij het waterschap.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is of de heffingsambtenaar de aanslag terecht heeft opgelegd.
3.2
Indien de vraag onder 3.1. bevestigend wordt beantwoord, is niet in geschil dat de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.
3.3
Belanghebbende beantwoordt de vraag onder 3.1 ontkennend en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Nu het afvalwater dat afkomstig is van het bedrijfsgedeelte na vermenging met de mest van het vee over het land wordt uitgereden, draagt de gemeente geen zorg voor de inzameling en het transport van dat afvalwater. Evenmin kan gezegd worden dat de gemeente zorg draagt voor de inzameling van afvloeiend hemelwater of het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand te voorkomen of te beperken. Alsdan kan belanghebbende voor het bedrijfsgedeelte niet in de rioolheffing worden betrokken.
3.4
De heffingsambtenaar beantwoordt de vraag onder 3.1. bevestigend en stelt daartoe – samengevat – het volgende. Anders dan bij de voorheen geheven rioolrechten het geval was, kan de gemeente de rioolheffingen heffen zonder dat er sprake is van een door of vanwege de gemeente aan de belangplichtige geleverde prestatie. De gemeenteraad kon dus, zonder overschrijding van de grenzen van de hem in artikel 228a van de Gemeentewet verleende bevoegdheid, ertoe besluiten iedere genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel in de rioolheffing te betrekken, ongeacht of de gemeente zorg draagt voor de inzameling en het transport van het van het perceel van de genothebbende afkomstige afvalwater en/of voor de inzameling van het van het perceel van de genothebbende afvloeiend hemelwater dan wel het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand te voorkomen of te beperken.
3.5
Beide partijen hebben voor hun standpunt voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.6
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de aanslag.
3.7
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
In artikel 228a lid 1 van de Gemeentewet is bepaald:
“1. Onder de naam rioolheffing kan een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.”
4.2
Op 2 december 2010 heeft de raad van de gemeente Hoogeveen de Verordening rioolheffing 2011 (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening is op de in artikel 139, lid 1 en lid 2 onderdeel a van de Gemeentewet geregelde wijze bekendgemaakt op 22 december 2010. Ingevolge artikel 14, leden 2 en 3, van de Verordening is zij in werking getreden op de achtste dag na die van de bekendmaking en is de datum van ingang van de heffing 1 januari 2011. De Verordening luidt, voor zover hier van belang:
“Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a. Perceel: een onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de kadastrale oppervlakte, de toegekende oppervlakte, of de meegetaxeerde oppervlakte welke in het kader van de Wet WOZ is berekend;
b. (…)
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater;
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen, direct of indirect, teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven:
a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel, verder te noemen: eigenarendeel; en
(…)
Artikel 5 Maatstaf van heffing
1. De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, wordt geheven naar het aantal kadastrale of toegekende of meegetaxeerde vierkante meters grond.
2. (…)
Artikel 6 Tarieven
1. Het eigenarendeel wordt geheven naar het aantal vierkante meters, bedoeld in artikel 5, eerste lid.
De eigenarenheffing bedraagt:
a. van 0 m² doch niet groter dan 1.000 m2 € 43,50
b. (…)
c. groter is dan 1.000 m² doch niet groter dan 5.000 m²: € 43,50
vermeerderd met € 0,30 voor iedere 100 m² boven 1.000 m²;
d. groter is dan 5.000 m² doch niet groter dan 10.000 m²: € 55,50
vermeerderd met € 0,25 voor iedere 100 m² boven 5.000 m²;
(…)”
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat het bedrijfsgedeelte een perceel is als bedoeld in artikel 1 aanhef en onderdeel a van de Verordening. Het Hof sluit zich aan bij dit gezamenlijke standpunt van partijen. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat ingevolge artikel 1 aanhef en onderdeel a van de Verordening ook een gedeelte van een onroerende zaak een perceel kan zijn.
4.4.
Artikel 228a van de Gemeentewet bevat geen voorschriften over de belastingplicht, het belastbare feit, de heffingsmaatstaven, de tarieven en wat overigens voor de heffing en de invordering van de rioolheffing van belang is. De gemeenteraad is derhalve vrij om aan deze elementen van de rioolheffing in de desbetreffende belastingverordening de invulling te geven die hij wenst. Dit is slechts anders indien deze invulling leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever in formele zin bij de toekenning van de bevoegdheid om rioolheffingen in te voeren, niet op het oog kan hebben gehad. De raad van de gemeente Hoogeveen heeft, naar volgt uit artikel 3, lid 1, onderdeel a, van de Verordening, ervoor gekozen iedere genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel te onderwerpen aan de daar als “eigenarendeel” aangeduide belasting. De belastingplicht is dus niet beperkt tot genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van percelen die zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering of anderszins profijt hebben van de in artikel 228a, lid 1, van de Gemeentewet en artikel 2 van de Verordening genoemde activiteiten. Naar het oordeel van het Hof kan niet gezegd worden dat het achterwege laten van deze beperking leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing in de hiervoor bedoelde zin. Gelet op het een en ander is belanghebbende, nu vaststaat dat hij genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel in de zin van artikel 1 aanhef en onderdeel a van de Verordening, is naar het oordeel van het Hof terecht in de heffing van het “eigenarendeel” betrokken.
4.5.
Gesteld noch gebleken is dat de rioolheffing van de gemeente Hoogeveen is geheven voor een ander doel dan de bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan de in artikel 228a, lid 1, van de Gemeentewet en artikel 2 van de Verordening genoemde activiteiten of dat de opbrengst van de rioolheffing uitgaat boven de zo-even bedoelde kosten.
4.6
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. J. Huiskes, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 11 februari 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Bij verhindering van de voorzitter,
voor deze,
(H. de Jong) | (P. van der Wal) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 februari 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.