Hof Arnhem-Leeuwarden, 11-10-2022, nr. 200.304.469/01
ECLI:NL:GHARL:2022:8787
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
11-10-2022
- Zaaknummer
200.304.469/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:8787, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 11‑10‑2022; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2022-0324
JERF 2023/14 met annotatie van M. Eding
Notamail 2022/240
JERF Actueel 2022/339
Uitspraak 11‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Verwerping nalatenschap namens erfgenaam voor wie een beschermingsbewind geldt. Het hof merkt artikel 1:441 BW aan als lex specialis, zodat de nalatenschap – in weerwil van de Aanbevelingen meerderjarigenbewind – na verloop van drie maanden niet op grond van artikel 4:193 lid 2 BW van rechtswege geldt als beneficiair aanvaard. Met toestemming van de rechthebbende is de bewindvoerder zonder rechterlijke machtiging tot verwerping van de nalatenschap bevoegd.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.469/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 0000170096)
beschikking van 11 oktober 2022
inzake
de besloten vennootschap
Markar B.V. (h.o.d.n. De Bewindvoerster),
gevestigd te Veendam,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: Markar,
advocaat: mr. M. Koel te Hoogeveen.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
[de rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats1] ,
hierna: de rechthebbende.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van 21 september 2021 die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gegeven, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 20 december 2021;
- een journaalbericht namens Markar van 11 januari 2022;
- een brief namens Markar van 21 januari 2022.
2.2
Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald op heden.
3. De feiten
3.1
[in] 2020 is overleden [de erflaatster] , geboren [in] 1939 (hierna: de erflaatster). De erflaatster is de moeder van de rechthebbende.
3.2
Bij beschikking van 5 juli 1999 van de kantonrechter in de toenmalige rechtbank Assen is een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand en is Markar tot bewindvoerster benoemd.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter Markar niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot het verkrijgen van een machtiging om namens de rechthebbende (zijn aandeel in) de nalatenschap van de erflaatster te mogen verwerpen.
4.2
Markar komt met twee grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Markar verzoekt het hof om bij beschikking, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog een machtiging te verlenen aan de rechthebbende althans aan Markar tot verwerping van de nalatenschap van de erflaatster.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1
Op grond van artikel 4:193 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een wettelijk vertegenwoordiger van een erfgenaam een nalatenschap namens deze niet zuiver aanvaarden en behoeft hij een machtiging van de kantonrechter om een nalatenschap namens de erfgenaam te verwerpen. De wettelijk vertegenwoordiger is verplicht een verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping af te leggen binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap, of een aandeel daarin, de erfgenaam toekomt. Heeft de wettelijk vertegenwoordiger deze termijn laten verlopen, dan geldt de nalatenschap ingevolge artikel 4:193 lid 2 BW als door de erfgenaam beneficiair aanvaard. Dit brengt mee dat de nalatenschap in beginsel volgens de wet moet worden vereffend.
5.2
Het verzoek om een machtiging tot verwerping is bij de kantonrechter binnengekomen op 6 mei 2021. Op die datum waren er meer dan drie maanden verstreken sinds het overlijden van de erflaatster op 19 oktober 2020. De kantonrechter oordeelde daarom dat de nalatenschap van de erflaatster reeds van rechtswege beneficiair is aanvaard en dat Markar om die reden niet ontvankelijk is in haar verzoek namens de rechthebbende.
5.3
In haar eerste grief klaagt Markar dat de kantonrechter ten onrechte artikel 4:193 BW heeft toegepast. Markar is als beschermingsbewindvoerder van de rechthebbende geen wettelijk vertegenwoordiger in de zin van artikel 4:193 BW. De kantonrechter had in plaats daarvan toepassing moeten geven aan artikel 1:441 BW (als lex specialis). Op grond van artikel 1:441 lid 5 BW is de bewindvoerder, met uitsluiting van de rechthebbende, bevoegd een aan de rechthebbende opgekomen nalatenschap te aanvaarden. Tenzij de aanvaarding geschiedt met toestemming van de rechthebbende, kan de bewindvoerder niet anders aanvaarden dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Van een termijn waarbinnen aanvaarding of verwerping moet plaatsvinden is in deze bepaling geen sprake, en evenmin wordt bepaald dat de nalatenschap op enig moment van rechtswege heeft te gelden als beneficiair aanvaard.
5.4
Het hof constateert op basis van het dossier dat het bewind zich mede uitstrekt tot toekomstige goederen van de rechthebbende en daarmee tot de goederen die de rechthebbende uit de nalatenschap van de erflaatster zou ontvangen, zodat aanvaarding en verwerping van de nalatenschap tot de taak van Markar als bewindvoerster behoort.
5.5
De heersende opvatting in de rechtsliteratuur lijkt te zijn dat artikel 1:441 lid 5 BW inderdaad, zoals door Markar betoogd, als lex specialis moet worden gezien van artikel 4:193 lid 2 BW. Als gevolg hiervan is laatstgenoemde bepaling niet van toepassing in de situatie van een beschermingsbewind en heeft de nalatenschap na ommekomst van een termijn van drie maanden dan ook niet van rechtswege als beneficiair aanvaard te gelden.
5.6
Hier staat tegenover dat de Aanbevelingen meerderjarigenbewind van het LOVCK&T onder E (Erfrecht) sub 5 uitdrukkelijke bepalen dat indien een bewindvoerder de termijn van drie maanden uit artikel 4:193 lid 2 BW laat verlopen, de nalatenschap als beneficiair aanvaard geldt. In deze aanbevelingen wordt er kennelijk vanuit gegaan dat artikel 4:193 BW ook van toepassing is in de situatie dat sprake is van een beschermingsbewind, zoals in de onderhavige zaak.
5.7
Gelet op het uitgangspunt dat de wettelijke beschermingsmaatregelen niet verder ingrijpen dan noodzakelijk (proportionaliteit), oordeelt het hof dat er – in het licht van het bestaan van artikel 1:441 lid 5 BW – geen goede grond bestaat de rechthebbende en de bewindvoerder verder te beknotten dan deze bepaling doet. Daar komt bij dat de positie van een rechthebbende in geval van een beschermingsbewind ook een andere is dan die van minderjarigen of curandi, voor wie artikel 4:193 BW wel geldt. Waar laatstgenoemden handelingsonbekwaam zijn, geldt dat voor de onder bewind gestelde niet. Dit rechtvaardigt het aannemen van een andere, minder vergaande beperking van de autonomie van de onder bewind gestelde bij de aanvaarding en verwerping van nalatenschappen in de zin van artikel 1:441 lid 5 BW ten opzichte van artikel 4:193 BW. Het hof houdt het er dan ook, anders dan de Aanbevelingen meerderjarigenbewind, voor dat artikel 4:193 BW in geval van een beschermingsbewind geen toepassing vindt. Het argument van de rechtszekerheid, namelijk dat toepassing van artikel 4:193 duidelijkheid schept omdat indien binnen drie maanden geen andere keuze is uitgebracht beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap vaststaat, leidt niet tot een ander oordeel. Het staat iedere belanghebbende immers ook in geval van een beschermingsbewind vrij om overeenkomstig artikel 4:192 lid 2 BW de kantonrechter te verzoeken een erfgenaam die zijn keuze nog niet heeft gedaan hiervoor een termijn te stellen.
Dit brengt mee dat de nalatenschap van de erflaatster niet van rechtswege reeds als beneficiair aanvaard heeft te gelden. Grief 1 slaagt, en in zoverre behoeft grief 2, die hierop voortbouwt, dan ook geen bespreking meer.
5.8
De taak en bevoegdheid van een beschermingsbewindvoerder met betrekking tot de verwerping van een nalatenschap namens de rechthebbende worden geregeld in artikel 1:441 lid 2 onder a BW. Dit brengt mee dat de bewindvoerder hiertoe met toestemming van de rechthebbende zelf bevoegd is, en voor verwerping pas een machtiging van de kantonrechter nodig heeft indien de rechthebbende tot het geven van toestemming niet in staat is of deze toestemming weigert. Markar voert aan dat de rechthebbende zelf in staat is om zijn wil te bepalen en dat het de uitdrukkelijke wens van de rechthebbende is om de nalatenschap van de erflaatster, zijn moeder met wie hij al enkele jaren geen contact meer had en wier nalatenschap zeer waarschijnlijk negatief is, te verwerpen. Daarmee staat vast dat de rechthebbende toestemming geeft voor verwerping van de nalatenschap door Markar en dat hiervoor geen rechterlijke machtiging nodig is. Markar heeft daarom geen belang bij haar verzoek en het hof zal het verzoek om die reden afwijzen.
6. Slotsom
De grieven slagen, zodat de bestreden beschikking moet worden vernietigd. Hiermee komt tot uitdrukking dat, anders dan de kantonrechter oordeelde, de nalatenschap van de erflaatster niet van rechtswege reeds als beneficiair aanvaard heeft te gelden en dat verwerping van die nalatenschap nog mogelijk is. Omdat voor de verwerping namens de rechthebbende in de omstandigheden van deze zaak geen machtiging van de rechter nodig is, wijst het hof het daarop gerichte verzoek van Markar af.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 21 september 2021 en beschikt opnieuw;
wijs het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, M.A.F. Veenstra en C. Koopman, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2022.