Verloop behandeling, 15 mei 2012.
HR, 05-07-2016, nr. 16/00700
ECLI:NL:HR:2016:1523
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-07-2016
- Zaaknummer
16/00700
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1523, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2016; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:627, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:627, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑05‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1523, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0322
Uitspraak 05‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Herziening. Economische zaak. De bij de aanvraag gevoegde stukken leveren het ernstig vermoeden op dat de Econ Pr ware hij hiermee bekend geweest, de aanvrager het strafbare feit niet zou hebben toegerekend wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en hem zou hebben ontslagen van alle rechtsvervolging.
Partij(en)
5 juli 2016
Strafkamer
nr. S 16/00700 H
DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 28 februari 2014, nummer 12/169756-12, ingediend door B. Nitrauw, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Economische Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "overtreding van het bepaalde in art. 10.2 Wet Milieubeheer" veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat het onderzoek der zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling van de aanvrager indien de rechter toen reeds ermee bekend was geweest dat het gepleegde feit de aanvrager wegens ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kon worden toegerekend. Bij de aanvraag zijn stukken betreffende de geestvermogens van de aanvrager overgelegd.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvraag vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak zal worden berecht en afgedaan op de wijze als in art. 471, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
De aanvrager is veroordeeld ter zake van, kort gezegd, het storten van huisraad op het strand op 20 juni 2012.
4.3.
Als bijlagen bij de aanvraag zijn onder meer de volgende stukken gevoegd.
(i) Een schrijven van 20 december 2015 van [betrokkene 1], sociaal psychiatrische verpleegkundige, en [betrokkene 2], (hoofd) psychiater, inhoudende - voor zover hier van belang - dat de aanvrager van mei 2012 tot en met eind december 2012 in behandeling was bij Riagg Rijnmond, dat er een paranoïde psychose is vastgesteld, dat de aanvrager ten tijde van het delict ernstige oordeels- en kritiekstoornissen had door de psychische toestand waarin hij verkeerde, dat de aanvrager ervan overtuigd was dat er microfoontjes en/of camera's in zijn huis waren geplaatst hetgeen ertoe heeft geleid dat de aanvrager zijn persoonlijke spullen uit zijn huis heeft willen storten vlakbij/in de zee.
(ii) Een schrijven van 14 juni 2012 van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] voornoemd, betreffende de aanvrager, gericht aan [betrokkene 3], huisarts, inhoudende - voor zover hier van belang - een "samenvatting problematiek en beloop sinds 14-05-2012 (...) Floride psychotisch toestandsbeeld hoogstwaarschijnlijk vanuit schizofrenie, paranoïde type, bij een 26-jarige zelfstandig wonende intelligente man met ontbrekend ziektebesef en inzicht".
(iii) Een medisch dossier van het Riagg, inhoudende - voor zover hier van belang - dat de aanvrager op 12 juli 2012 met een inbewaringstelling is opgenomen in de GGZ-instelling Sint Joris.
(iv) Een geneeskundige verklaring betreffende de aanvrager, met het oog op het verkrijgen van een voorlopige machtiging als bedoeld in art. 2, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen van 15 augustus 2012 van [betrokkene 4], psychiater aan het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam, inhoudende - voor zover hier van belang - dat sinds mei 2012 sprake is van een psychotisch toestandsbeeld met onder meer beïnvloedingswanen middels gedachteninbrenging, dat de aanvrager zich in de "afgelopen periode" heeft laten leiden door zijn overtuigingen betreffende paranoïde wanen aangaande geplaatste camera's en afluisterapparatuur, waarop de aanvrager zijn woning heeft opgezegd, en als diagnose "eerste psychose, meest waarschijnlijk in het kader van een ontwikkelende schizofrenie".
4.4.
De hiervoor onder 4.3 genoemde stukken leveren het ernstig vermoeden op dat de Economische Politierechter, ware deze hiermee bekend geweest, de aanvrager het strafbare feit niet zou hebben toegerekend wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en hem zou hebben ontslagen van alle rechtsvervolging.
5. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat hier sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Economische Politierechter;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof 's Hertogenbosch, Economische Kamer, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2016.
Conclusie 24‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Herziening. Economische zaak. De bij de aanvraag gevoegde stukken leveren het ernstig vermoeden op dat de Econ Pr ware hij hiermee bekend geweest, de aanvrager het strafbare feit niet zou hebben toegerekend wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en hem zou hebben ontslagen van alle rechtsvervolging.
Nr. 16/00700 H Zitting: 24 mei 2016 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [aanvrager] |
Aanvrager van herziening is door de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij onherroepelijk vonnis van 28 februari 2014 wegens “overtreding van het bepaalde in artikel 10.2 Wet Milieubeheer”, gepleegd op 20 juni 2012, veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Namens de aanvrager heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, een aanvraag tot herziening van dit vonnis ingediend.
De aanvraag berust op de stelling dat de aanvrager ten tijde van het bewezenverklaarde leed aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat het bewezenverklaarde feit hem niet kan worden toegerekend.
Uit de bij de aanvrage gevoegde processen-verbaal blijkt dat de aanvrager op 21 juni 2012 met een door hem gehuurde bedrijfswagen het strand van Koudekerke op is gereden en daar een aantal plastic zakken met afval (kleding, dvd's, cd's en papieren), twee lattenbodems en stoeltjes langs de laagwaterlijn heeft gedumpt. De verdachte verklaarde dat hij een heleboel oude kleren, films, bedden en stoelen alsmede administratie had die hij niet zo gauw meer ergens anders kon onderbrengen, en toen had bedacht dat hij deze spullen het beste in zee kon gooien zodat hij de minste overlast aan een ieder zou bezorgen. Hij had het afval in de door hem gehuurde bedrijfswagen geladen en dit naar de laagwaterlijn op het strand gebracht met de gedachte er zo vanaf te zijn als het hoogwater zou worden.
Ter staving van de aanvraag zijn daarbij gevoegd stukken van behandelaars van de aanvrager. Uit deze stukken blijkt dat de aanvrager vanaf 15 mei 2012 meermalen is behandeld wegens een paranoïde psychose, onder meer hierin tot uiting komende dat het denken van de aanvrager vertraagd, incoherent en hoog associatief was en gepreoccupeerd met de camera 's die volgens hem in zijn oren zouden zijn geplaatst, en dat hij het idee had1.dat men zijn gedachten kon lezen, alsmede dat hij daarvoor vanaf half juli 2012 tot 25 februari 2013 (deels met rechterlijke machtiging) opgenomen is geweest op een gesloten psychiatrische afdeling. Bij de aanvraag tot herziening is ook een uitdraai van het medisch dossier van de aanvrager gevoegd, onder meer inhoudende (p. 23-24) dat de aanvrager op 12 juli 2012 is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
6. Voorts bevindt zich bij de herzieningsaanvraag het verzoek van de officier van justitie van 16 augustus 2012, waarin de rechtbank wordt verzocht een voorlopige machtiging te verlenen in het kader van de Wet Bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz), welke machtiging kennelijk, gezien de uitdraai van het medisch dossier, vervolgens is verleend (zie o.a. p. 10 van bijlage 4 bij de herzieningsaanvraag). De geneeskundige verklaring die bij het verzoek van de officier van justitie is gevoegd dateert van 15 augustus 2012 en houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“Sinds mei 2012 is er sprake van een psychotische toestandsbeeld, nog onduidelijk in welk kader met visuele, en mogelijk auditieve hallucinaties, paranoïde en grootheidswanen, beinvloedingswanen middels gedachteninbrenging en onttrekking. Betrokkene beschrijft sinds mei een chip in zijn hoofd geplaatst te hebben gekregen, door de kapper in opdracht van zijn toenmalige werkgever. Daarmee zouden instanties in staat zijn gedachten via betrokkene door te geven naar anderen en gedachten van betrokkene te kunnen lezen. Betrokkene is daarnaast zelf ook in staat gedachten bij mensen te kunnen lezen. Zo zou betrokkene al snel intenties van mensen kunnen achterhalen. Dit alles zou samenhangen met de reeds afgeronde studies, integrale veiligheid gevolgd door een universitaire master betreffende algemene veiligheid van de openbare orde. Tevens zou betrokkene in de gaten worden gehouden door de politie, zou een camera zijn geplaatst voor zijn huis en zou er diverse afluisterapparatuur aanwezig zijn in de woning van betrokkene. Derhalve heeft betrokkene zijn woning opgezegd en is op verschillende campings in Noord-Brabant gaan wonen. Dit alles heeft betrokkene alleen besloten, en neemt ook in toenemende mate afstand van familie en vrienden. Er is sprake van forse desorganisatie gedurende de opname mat name naar voren komend in gesprek, maar waarbij betrokkene voor opname zijn computer en telefoon is kwijtgeraakt en er sprake is van forse schulden. Recent heeft opname middels een inbewaringstelling plaatsgehad in GGZ Delfland, vanwaar betrokkene is weggelopen/gevlucht na de zitting. Hierover betrokkene later vertelt naar Parijs te zijn vertrokken voor een sollicitatie bij een vroegere werkgever. Hij zou daar da hele dag voor de deur hebben gewacht op een gesprek, en was niet voor reden vatbaar. Ook zou betrokkene meermaals zijn laatste werkgever hebben gebeld met vragen over de geplaatste chip, wat tot op heden door tussenkomst van familie geen juridisch gevolg heeft gehad.
a. van wanneer dateren deze symptomen, gedragingen en feiten? Alle bovenstaand genoemde feiten en gedragingen dateren van de periode mei 2012 tot heden.”
7. Voorts is bij de herzieningsaanvraag gevoegd een brief d.d. 20 december 2015 van een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige en een psychiater, inhoudende:
“Op 20 juni 2012 heeft een oud cliënt van mij [aanvrager], geboren [geboortedatum] 1986, de 10.2 wet Milieubeheer overtreden. Op het boetevonnis is de volgende omschrijving opgenomen: "Afval buiten een inrichting storten/ op of in de bodem brengen/ te verbranden in de bodem brengen te verbranden te Koudekerk." [aanvrager] was ten tijde van het delict in behandeling bij Riagg Rijnmond, een ambulante instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Ik was destijds zijn behandelaar. Hij was in behandeling van mei 2012 tot en met eind december 2012. Hierna heeft hij een ambulante vervolgbehandeling gekregen bij de GGZ in zijn woonplaats.
Ten tijde van het delict had mijn cliënt ernstige oordeels- en kritiekstoornissen door de psychische toestand waarin hij verkeerde waardoor hij geen controle meer had over zijn denken, doen en laten. Er is een paranoïde psychose vastgesteld. Het denken was vertraagd, incoherent, hoog associatief en gepreoccupeerd met een chip/zender die in zijn hoofd is geplaatst. De waarneming vertoont akoestische en ook haptische en visuele hallucinaties. De stemming is wisselend angstig dan weer eufoor. Hij is ervan overtuigd dat er mensen in zijn huis zijn geweest doordat spullen op andere plekken lagen. Mede hierdoor was mijn cliënt er tevens van overtuigd dat er microfoontjes en/of camera's in zijn huis zijn geplaatst. Dit heeft er toe geleidt dat mijn cliënt persoonlijke spullen uit zijn huis zoals bijvoorbeeld een schilderij heeft willen storten/ verbranden vlakbij/ in de zee.
Doelstelling is dat deze brief als nieuw bewijsmateriaal kan dienen binnen een VOG-aanvraag. Inmiddels verklaart [aanvrager] het zeer spijtig te vinden dat het voorgaande heeft plaatsgevonden en hoopt met deze brief zijn toekomst te redden.”
8. Gezien de aard en de mede uit zijn opname met rechterlijke machtiging blijkende ernst van de ziekelijke stoornis der geestvermogens waaraan de aanvrager ten tijde van het bewezenverklaarde feit blijkens de overgelegde stukken leed, gepaard aan de redenen waarom de aanvrager zegt het bewezenverklaarde feit te hebben begaan, rijst het ernstig vermoeden dat de politierechter – als hij ten tijde van de berechting met die ziekelijke stoornis der geestvermogens bekend was geweest – de verdachte zou hebben ontslagen van rechtsvervolging omdat het bewezenverklaarde feit hem gezien die ziekelijke stoornis niet viel toe te rekenen.
9. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 februari 2014 zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 471, eerste lid, Sv is voorzien.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑05‑2016