ABRvS, 29-02-2012, nr. 201107806/1/A2.
ECLI:NL:RVS:2012:BV7258
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
29-02-2012
- Zaaknummer
201107806/1/A2.
- LJN
BV7258
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BV7258, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29‑02‑2012; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2012/209 met annotatie van B.W.N. de Waard
JB 2012/101
Uitspraak 29‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 9 augustus 2010 heeft de Belastingdienst het aan [wederpartij] toegekende voorschot huurtoeslag over het jaar 2010 herzien en een bedrag van € 1.980,00 toegekend.
Partij(en)
201107806/1/A2.
Datum uitspraak: 29 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen, gevestigd te Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 10 juni 2011 in zaak nr. 11/674 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Haarlem,
en
de Belastingdienst.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 2010 heeft de Belastingdienst het aan [wederpartij] toegekende voorschot huurtoeslag over het jaar 2010 herzien en een bedrag van € 1.980,00 toegekend.
Bij besluit van 3 februari 2011 heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 februari 2011 vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft de Belastingdienst bij besluit van 14 oktober 2011 het door [wederpartij] tegen het besluit van 9 augustus 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2012, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 5 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen, een wijziging in de omstandigheden en van de leeftijd van de belanghebbende, de partner of een medebewoner die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) wordt een huurtoeslag slechts toegekend als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet aan de huurder kan worden toegerekend.
2.2.
Het door [wederpartij] tegen het besluit van 9 augustus 2010 gemaakte bezwaar heeft de Belastingdienst bij besluit van 3 februari 2011 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit op 29 november 2010, en daarmee buiten de bezwaartermijn van zes weken als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), is ingediend. De Belastingdienst heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is in de zin van artikel 6:11 van de Awb. Daaraan heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat het besluit van 9 augustus 2010 naar het 'verplichte' toezendadres is gestuurd, zoals [wederpartij] dat bij zijn vertrek naar het buitenland bij de Belastingdienst had opgegeven.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst niet heeft gemotiveerd op welke wet- of regelgeving zijn standpunt over een 'verplicht' toezendadres berust. [wederpartij] mocht naar het oordeel van de rechtbank ervan uitgaan dat met de registratie op 12 mei 2010 in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) van zijn woonadres aan de Kruisweg ook de Belastingdienst hiervan op de hoogte zou zijn en dat vanaf dat moment de post van de Belastingdienst naar het nieuwe adres zou worden gestuurd.
2.3.
De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [wederpartij] bij zijn melding over vertrek naar België, of op een later moment, niet door de Belastingdienst op de hoogte is gesteld welke gevolgen zouden zijn verbonden aan een dergelijke wijziging, dat dit zou leiden tot het opnemen van een 'verplicht' toezendadres en op welke wijze [wederpartij] deze aantekening zou kunnen opheffen. [wederpartij] heeft bij zijn verzoek om een ander toezendadres een brief ontvangen waarin wordt medegedeeld dat om dit toezendadres te laten wijzigen of vervallen altijd een nieuw verzoek moet worden ingediend, aldus de Belastingdienst.
2.3.1.
Niet in geschil is dat [wederpartij] zich op 12 mei 2010 in de GBA heeft ingeschreven op het adres [locatie] te Haarlem. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst niet heeft gemotiveerd op welke wet- of regelgeving zijn standpunt berust dat sprake is van een 'verplicht' toezendadres. Ter zitting van de Afdeling heeft de Belastingdienst desgevraagd daarover geen duidelijkheid kunnen verschaffen. Zijn verwijzing naar artikel 3:41 van de Awb is daartoe niet afdoende. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [wederpartij] ervan mocht uitgaan dat de Belastingdienst van zijn nieuwe adres op de hoogte was en het besluit van 9 augustus 2010 naar dit adres zou zenden.
Dat [wederpartij] voorafgaand aan zijn vertrek naar België bij zijn verzoek om een ander toezendadres een brief van de Belastingdienst zou hebben ontvangen, waarin wordt medegedeeld dat om dit toezendadres te laten wijzigen of vervallen altijd een nieuw verzoek moet worden ingediend, kan hem niet worden tegengeworpen. [wederpartij] hoefde zijn nieuwe adres niet separaat aan de Belastingdienst mede te delen, nu deze informatie voor de Belastingdienst in de GBA beschikbaar was. Uit de Awir, de Wht noch artikel 3:41 van de Awb volgt dat dit anders is. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de Belastingdienst het bezwaar bij besluit van 3 februari 2010 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt.
2.4.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.
Bij besluit van 14 oktober 2011 heeft de Belastingdienst, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Bij dit besluit wordt het bezwaar van [wederpartij] ongegrond verklaard. Aan deze beslissing ligt ten grondslag dat [wederpartij] volgens de GBA per 12 mei 2010 op het toeslagadres is ingeschreven, zodat de ingangsdatum voor de huurtoeslag op 1 juni 2011 is gesteld.
2.6.
[wederpartij] betoogt dat hij op 14 april 2010 zijn verhuizing naar het adres [locatie] via DigiD heeft doorgegeven aan de gemeente Haarlem, maar dat later bleek dat die inschrijving in de GBA niet was geslaagd. Toen hij zich op 12 mei 2010 alsnog liet inschrijven, kon dit niet meer met terugwerkende kracht. De Belastingdienst zou hem vanaf de datum van zijn verhuizing op 10 april 2010 huurtoeslag moeten toekennen, aldus [wederpartij].
2.6.1.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht wordt huurtoeslag slechts toegekend als de huurder op het adres van zijn woning is ingeschreven in de GBA. Dat het adres van [wederpartij] eerst op 12 mei 2010 in de GBA is gewijzigd naar het toeslagenadres is niet in geschil, zodat, zoals hiervoor onder 2.3.1. is overwogen, de Belastingdienst daarvan moest uitgaan. De Belastingdienst heeft zich daarbij met juistheid op het standpunt gesteld dat uit de door [wederpartij] overgelegde print van zijn verhuisverzoek aan de gemeente niet kan worden afgeleid wanneer dit verhuisverzoek is ingediend, zodat geen uitzondering als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wht kan worden aangenomen.
Uit artikel 5 van de Awir volgt dat de Belastingdienst, nu [wederpartij] zijn adres na 1 mei 2010 in de GBA heeft gewijzigd, terecht de ingangsdatum van de huurtoeslag op 1 juni 2010 heeft gesteld.
Het betoog faalt.
2.7.
Het beroep is ongegrond.
2.8.
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- II.
verklaart het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst van 14 oktober 2011, kenmerk 1298.69.193, ongegrond;
- III.
bepaalt dat van de Belastingdienst/Toeslagen een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2012
47-705.