Rb. Limburg, 26-08-2020, nr. 8372573 CV EXPL 20-923
ECLI:NL:RBLIM:2020:6374
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
26-08-2020
- Zaaknummer
8372573 CV EXPL 20-923
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2020:6374, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 26‑08‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2020-1053
VAAN-AR-Updates.nl 2020-1053
Uitspraak 26‑08‑2020
Inhoudsindicatie
Xella-beslissing. Beschikbaarheid reële re-integratiemogelijkheden.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 8372573 \ CV EXPL 20-923
Vonnis van de kantonrechter van 26 augustus 2020
in de zaak van:
[eisende partij] ,
wonend [adres] ,
[adres] ,
eisende partij,
gemachtigde DAS Rechtsbijstand,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MENS EN WATER B.V.,
gevestigd te Urmond,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R.H.J.G. Borger.
Partijen worden hierna aangeduid als [eisende partij] en Mens en Water
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de conclusie van antwoord
- -
de conclusie van repliek
- -
de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eisende partij] is op 22 april 2013 bij Mens en Water in dienst getreden in de functie van (laatstelijk) [functie] . Het laatst verdiende salaris bedraagt € 3.751,48 bruto per maand. De cao Metaal & Techniek is op de arbeidsovereenkomst van toepassing.
2.2.
Het UWV heeft bij beslissing van 19 juli 2016 aan [eisende partij] een WGA-uitkering krachtens de Wet Wia toegekend met ingang van 1 augustus 2016. Hij is volledig arbeidsongeschikt.
2.3.
Bij brief van 9 januari 2020 stelt [eisende partij] aan Mens en Water voor het om het dienstverband met wederzijds goedvinden te beëindigen onder toekenning van een transitievergoeding.
2.4.
Bij brief van 25 januari 2020 deelt de gemachtigde van [eisende partij] mede Mens en Water in rechte te zullen betrekken indien niet wordt ingegaan op het voorstel van [eisende partij] .
2.5.
Per e-mail van 29 januari 2020 laat de gemachtigde van Mens en Water weten dat hij na overleg op de kwestie zou terugkomen.
2.6.
Per e-mail van 10 februari 2020 bericht de gemachtigde van Mens en Water het volgende:
“Volgens de dezerzijds bekende informatie, is aan uw cliënt een uitkering op grond van de WGA en niet op grond van de IVA toegekend. Kort gezegd betekent dat er uitzicht bestaat dat uw cliënt kan hervatten / re-integreren.
Beide partijen hebben ook belang bij re-integratie. Voorzover bekend kampte uw cliënt met heupproblemen, hetgeen dezerzijds de indruk wekt dat met aanpassingen wel werk mogelijk is. Van de huidige status van uw cliënt is de bedrijfsarts evenwel niet op de hoogte. Derhalve zal uw cliënt op korte termijn een uitnodiging van de bedrijfsarts ontvangen, om de mogelijkheid en onmogelijkheden te onderzoeken.”.
2.7.
Bij brief van 19 februari 2020 is [eisende partij] door de bedrijfsarts uitgenodigd op het spreekuur van 28 februari 2020. [eisende partij] is niet op het spreekuur verschenen.
2.8.
Het UWV schrijft in haar brief van 22 januari 2020 het volgende:
“De verwachting is dat op termijn deze herbeoordeling van uw arbeidsmogelijkheden wel zinvol is.
Onze arts heeft daarop een nieuwe termijn vastgesteld waarop uw mogelijkheden om te komen werken opnieuw beoordeeld zullen worden.
Deze termijn is juni 2020.”.
3. Het geschil
3.1.
[eisende partij] vordert - samengevat - veroordeling van Mens en Water tot betaling van € 4.429,93 bruto, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Mens en Water zich niet als een goed werkgever ex artikel 7:611 BW gedraagt door niet in te gaan op het redelijk voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hij verwijst ter zake naar de uitspraak van de Hoge Raad van 8 november 2019 (Xella beslissing). Mens en Water is hierdoor een schadevergoeding, gelijk aan de transitievergoeding, verschuldigd.
3.3.
Mens en Water voert verweer en stelt zich daarbij – kort samengevat – op het standpunt dat er wellicht nog re-integratiemogelijkheden zijn. Beide partijen hebben belang bij een re-integratie van [eisende partij] . Daarom wil zij nu niet meewerken aan beëindiging van het dienstverband. Mens en Water betwist echter dat er sprake is van slecht werkgeverschap in de zin van artikel 7:611 BW.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Mens en Water voert in de eerste plaats aan dat [eisende partij] niet heeft voldaan aan de verplichting om de kantonrechter juist en volledig te informeren.
Zo heeft Mens en Water per e-mail van 20 februari 2020 aan [eisende partij] bericht dat zij van oordeel is dat er uitzicht bestaat op hervatting/re-integratie van [eisende partij] en dat [eisende partij] op korte termijn een uitnodiging van de bedrijfsarts zal ontvangen. Van die mededeling aan [eisende partij] wordt in de dagvaarding geen vermelding gemaakt.
Ook heeft het UWV op 22 januari 2020 aan [eisende partij] laten weten dat op termijn een herbeoordeling van de arbeidsmogelijkheden zinvol is. Die herbeoordeling zal in juni 2020 plaatsvinden. Ook die relevante informatie heeft [eisende partij] niet in zijn dagvaarding vermeld.
[eisende partij] stelt in dit verband dat Mens en Water pas op 29 januari 2020 voor het eerst heeft gereageerd, maar toen was de dagvaarding al naar de deurwaarder verzonden.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de eerste inhoudelijke reactie van Mens en Water dateert van 20 februari 2020. De dagvaarding is echter op 13 februari 2020 uitgebracht dus het kan [eisende partij] moeilijk verweten worden dat hij geen mededeling heeft gedaan van de inhoud van die reactie in de dagvaarding.
Over de brief van het UWV beschikte [eisende partij] wel eerder maar die brief werd pas relevant door het verweer van Mens en Water, en dat was zoals gezegd niet bekend toen de dagvaarding werd uitgebracht. Van (opzettelijk) schenden van de substantiëringsplicht of de waarheidsplicht is daarom geen sprake.
4.3.
[eisende partij] vordert betaling van de schadevergoeding ad € 4.429,93 wegens handelen of nalaten van Mens en Water in strijd met goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW. Ter zake verwijst [eisende partij] naar de zogenoemde Xella beslissing van de Hoge Raad van 8 november 2019.
In deze beslissing heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“Als is voldaan aan de vereisten van art. 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b, BW voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, geldt als uitgangspunt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap in de zin van art. 7:611 BW, gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Daarbij geldt dat die vergoeding niet meer behoeft te bedragen dan hetgeen aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen.
Op dit uitgangspunt moet een uitzondering worden aanvaard als – op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden – de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Zo’n belang kan bijvoorbeeld gelegen zijn in reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer. Zo’n belang kan niet gelegen zijn in de omstandigheid dat de werknemer op het moment dat hij zijn beëindigingsvoorstel doet, de pensioengerechtigde leeftijd bijna heeft bereikt.”
4.4.
[eisende partij] stelt ter nadere uitwerking van de vereisten uit de Xella beslissing dat met ingang van 1 augustus 2016 voldaan wordt aan de vereisten van art. 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b, BW voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid.
Was per 1 augustus 2016 de arbeidsovereenkomst wegens die grond beëindigd door Mens en Water, dan had hij aanspraak gehad op een transitievergoeding van € 4.429,93 bruto. Door niet mee te werken loopt [eisende partij] dat bedrag mis terwijl er voor Mens en Water geen enkel rechtens relevant belang bestaat om niet mee te werken. Daarmee schendt Mens en Water haar verplichtingen als goed werkgever. Zij is daarom schadeplichtig jegens [eisende partij] . De schade bedraagt het gemiste bruto bedrag ad € 4.429,93.
4.5.
Mens en Water stelt dat er nog re-integratiemogelijkheden bestaan. Zij beroept zich nadrukkelijk op de passage uit de Xella beslissing dat zij niet gehouden is mee te werken aan beëindiging van het dienstverband als daarvan sprake is. In dat verband overweegt de kantonrechter het navolgende.
4.6.
De stelling van Mens en Water roept allereerst de vraag op wanneer beoordeeld moet worden of er, zoals de Hoge Raad stelt, “reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer bestaan”. Is dat op het moment waarop aan de 104 weken toets is voldaan of op het moment waarop de vraag om mee te werken aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk op tafel ligt.
Volgens de kantonrechter kan het bestaan van reële re-integratiemogelijkheden een grond zijn om niet mee te werken aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst op het moment dat daarom wordt verzocht. Daarmee ligt het voor de hand het bestaan van reële re-integratiemogelijkheden ook te beoordelen op het moment dat het verzoek tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan de orde is.
4.7.
Daaruit volgt dat het bestaan van reële re-integratiemogelijkheden niet beoordeeld moet worden op 1 augustus 2016. Nog niet beantwoord is de vraag of dan gefixeerd moet worden op het moment waarop het verzoek tot het meewerken aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor het eerst wordt gedaan, in dit geval op 9 januari 2020, of dat ook ontwikkelingen die zich na die datum voordoen bij de beoordeling mogen worden betrokken. De beantwoording van die vraag – hoewel interessant – kan echter in het kader van deze procedure in het midden blijven. Daarvoor is het navolgende van belang.
4.8.
De vraag of er sprake is van reële re-integratiemogelijkheden moet volgens de Hoge Raad in de Xella beslissing immers blijken op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden. Mens en Water stelt slechts dat het UWV voornemens is in juni 2020 een heronderzoek naar de arbeidsongeschiktheid van [eisende partij] uit te voeren en tevens dat zij hem had willen laten onderzoeken door haar eigen bedrijfsarts. Zelfs als die stellingen betrokken mogen worden bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van reële re-integratiemogelijkheden is het antwoord op die vraag nog steeds een duidelijk neen. Er blijkt immers niets uit met betrekking tot reële re-integratiemogelijkheden.
Als daarbij dan ook nog bedacht wordt dat [eisende partij] inmiddels 6 jaar arbeidsongeschikt is (2 ziektejaren en 4 jaar WGA), niet gebleken is dat Mens en Water in die tijd contact met hem heeft onderhouden en dat de stelling van [eisende partij] dat bij Mens en Water nul personen in dienst zijn onbestreden is gebleven, dan zien de mogelijkheden op reële re-integratie er, zo mogelijk, nog somberder uit.
Het beroep van Mens en Water op het bestaan van reële re-integratiemogelijkheden voor [eisende partij] zal daarom worden verworpen.
4.9.
Mens en Water heeft nog aangevoerd dat [eisende partij] eigenlijk onverhoeds tot dagvaarding is overgegaan. Los van de vraag waar dat verweer toe zou moeten leiden, het is de kantonrechter niet gebleken dat Mens en Water bereid was vrijwillig op de vorderingen van [eisende partij] in te gaan, bijvoorbeeld door na dagvaarding het gevorderde alsnog te betalen. Zou Mens en Water al te snel tot dagvaarding zijn overgegaan, dan is van enig nadeel aan de kant van Mens en Water niet gebleken. Dat argument zal daarom worden gepasseerd.
4.10.
Tenslotte voert Mens en Water nog aan dat [eisende partij] aanvankelijk een bedrag van € 3.913,43 heeft gevorderd welke bedrag later, in de dagvaarding, is aangepast naar € 4.429,93. Als alle verweren van Mens en Water zouden worden verworpen, dan stelt zij dat het eerste bedrag de schade is die [eisende partij] kennelijk heeft geleden zodat enkel dat bedrag vergoed moet worden.
De kantonrechter volgt Mens en Water daarin niet, nu het aanvankelijk becijferde bedrag ad € 3.913,43 niet door Mens en Water is geaccepteerd. Het stond [eisende partij] daarom vrij zijn vordering aan te passen. Mens en water heeft verder ook niet aangevoerd dat het bedrag ad € 4.429,93 verkeerd zou zijn becijferd.
4.7.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig Mens en Water toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.8.
Mens en Water wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eisende partij] worden begroot op:
- -
dagvaarding € 106,47
- -
griffierecht 236,00
- -
salaris gemachtigde 480,00 (2 x tarief € 240,00)
totaal € 822,47
4.9.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Mens en Water om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 4.429,93 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Mens en Water in de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] gevallen en tot op heden begroot op € 822,47,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: PLG
coll: