In de voetnoten wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie Brabant Zuid-Oost, GRE, met dossiernummer PL22332013060453 (onderzoek Reuzenvaraan), afgesloten op 1 juli 2013, in totaal 322 doorgenummerde bladzijden. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Rb. Oost-Brabant, 27-03-2014, nr. 01/839545-13, nr. 20/003860-11
ECLI:NL:RBOBR:2014:1434, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
27-03-2014
- Zaaknummer
01/839545-13
20/003860-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2014:1434, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 27‑03‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2016:3120, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 27‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft als bijrijder vanuit een rijdende auto met een vuurwapen verschillende malen geschoten op personen die buiten voor een woning stonden. Daarbij heeft hij een van die personen in zijn bovenbeen geraakt. De rechtbank kwalificeert dit als poging tot doodslag, meermalen gepleegd. Ook zijn in de woning van verdachte achttien hennepplanten aangetroffen. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/839545-13Parketnummer vordering: 20/003860-11
Datum uitspraak: 27 maart 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1984 1],
wonende te[woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 augustus 2013, 22 oktober 2013, 7 januari 2014 en 13 maart 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 juli 2013. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 13 maart 2014 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Met inachtneming van deze wijziging is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 mei 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of één of meer andere perso(o)n(en) (die zich in/voor/bij de woning, gelegen aan de [adres], bevonden) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen, vanuit een (langzaam rijdende) auto met een vuurwapen meermalen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of die andere perso(o)n(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2013 tot en met 07 mei 2013 te Eindhoven (locatie [adres]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, 18 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 20/003860-11 is aangebracht bij vordering van 10 februari 2014. Deze vordering heeft betrekking op het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 oktober 2012. Een kopie van de vordering is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen1. en de beoordeling daarvan.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie acht op gronden in haar schriftelijk requisitoir het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd, wettig en overtuigend bewezen. Voorts acht zij bewezen dat verdachte opzettelijk achttien hennepplanten aanwezig heeft gehad, zoals aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd.
Op de in zijn pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman geconcludeerd dat verdachte van het onder feit 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 2 heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1.
De rechtbank acht voor haar oordeel de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Op 4 mei 2013 om 23.41 uur kwam bij de politie een melding binnen dat ter hoogte van de woning aan de [adres] in Eindhoven een schietincident had plaatsgevonden. In de woning was zojuist een kinderverjaardag afgelopen en het schietincident vond plaats toen buiten voor de woning enkele personen bezoekende familieleden stonden uit te zwaaien.2.
Op de rijbaan voor de panden van nummers 17 en 19 werden door de politie onder meer vijf patroonhulzen 6,35mm Browning aangetroffen. Deze hulzen zijn ten behoeve van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) veiliggesteld onder de sporen identificatienummers (SIN) AACT2172NL, -73NL, -74NL, -75NL en AAEX9555NL.3.
Het NFI heeft de hulzen met genoemde identificatienummers onderzocht en heeft twee hypothesen opgesteld:
hypothese 1: de hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen;
hypothese 2: de hulzen zijn verschoten met meerdere vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.4.
In de hal en de keuken van de woning [adres] is nader sporenonderzoek verricht naar projectielinslagen. Hierbij is het volgende bevonden.
In de hal op de rechtermuur, gezien vanuit de voordeur, is op een hoogte van 115 cm vanaf de vloer en 64 cm vanaf de deurstijl van de voordeur een beschadiging van het stucwerk aangetroffen.
Op de linkermuur, gezien vanuit de voordeur, na de trap naar de bovenverdieping, is op een hoogte van 118 cm vanaf de vloer en 43 cm vanaf de trap een beschadiging van het stucwerk aangetroffen.
Op de rechtermuur in de hal, gezien vanuit de voordeur, na de deur van de woonkamer, is op een hoogte van 116 cm vanaf de vloer en 194 cm vanaf de deurstijl van de voordeur een beschadiging van het stucwerk aangetroffen.
Op de rechterdeurstijl van de keukendeur (hal), gezien vanuit de voordeur, is op een hoogte van 69 cm vanaf de vloer en 60 cm vanaf de deurstijl van de woonkamerdeur een beschadiging van het houtwerk aangetroffen.
Alle beschadigingen passen bij inslagen/ricochet van projectielen.5.
De rechtbank stelt op grond van de resultaten van het Forensisch Technisch Onderzoek vast dat er op 4 mei 2013 ter hoogte van de woning [adres] in Eindhoven minimaal vijf schoten met zeer waarschijnlijk hetzelfde vuurwapen van het kaliber 6,35mm Browning zijn gelost. Minimaal twee projectielen zijn afgevuurd in de richting van de voordeur van genoemde woning. Tevens zijn minimaal twee van de afgevuurde projectielen door de openstaande voordeur de woning binnengedrongen en hebben daar (ricochet)schade veroorzaakt.
Als verbalisanten ter plaatse arriveren, treffen zij onder meer aangever [slachtoffer 1] aan. Hij was door een kogel in zijn bil geraakt. [slachtoffer 1] heeft onder meer het volgende verklaard, verkort en zakelijk weergegeven:
Op 4 mei 2013 was ik aanwezig op het feestje op de [adres] in Eindhoven. Mijn vriendin (de rechtbank begrijpt: [persoon 1]) had de hele tijd ruzie met haar ex (de rechtbank begrijpt: verdachte). Dat was over de telefoon. Tegen het eind van het feest had ze hem weer aan de telefoon. Ik zei toen: “Wat moet dat met die flikker?” [persoon 1] is op een gegeven moment ook even weggegaan. Toen we met de auto terugreden naar mijn vader, belde [verdachte] weer met [persoon 1]. [persoon 1] vroeg aan hem waar hij was. Ik hoorde hem zeggen “Ik ben waar jij bent”.
Ik stond voor de woning met mijn nicht (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) en mijn stiefmoeder (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3]) met haar kleine zoontje. Binnen achter bij de keuken stond mijn zus. Ik zag de auto aan komen rijden uit de richting van de [adres] en hij reed in de straat over een drempel. Daar minderde hij snelheid. Ik zag dat de persoon die rechtsvoor in de auto zat naar de geparkeerde auto van mijn vader keek. Ik stond toen voor de woning bij de muur. Ik zag dat het raam rechtsvoor al open stond en dat zijn elleboog op de portierrand leunde. Ik zag dat de man rechts voorin zijn arm uit het raam stak. Ik zag dat hij een pistool in zijn hand had. Ik zag vuur. Ik hoorde ‘pah pah pah pah’. Ik ben naar binnen gerend. Toen ik draaide, hoorde ik nog steeds ‘pah pah pah’. Ik voelde iets koud bij mijn bovenbil. Later bleek dat ik geraakt was door een kogel. De auto was denk ik op drie meter van mij af op dat moment. Ik had dus goed zicht. Ik heb twee personen in de auto gezien. Ik heb[verdachte] herkend. Hij zat rechts voorin op de passagiersstoel.6.
Ook ten overstaan van de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij verdachte als schutter heeft herkend.7.
Getuige [persoon 2] heeft eveneens een verklaring afgelegd. Zij heeft onder meer het volgende verklaard, verkort en zakelijk weergegeven:
Op 4 mei 2013 had ik een verjaardagfeestje op het adres [adres] in Eindhoven. Omstreeks 23.25 uur besloten wij om naar huis te gaan. Ik stapte vervolgens met mijn moeder (de rechtbank begrijpt: [persoon 2]), mijn zusje en broertje en mijn stiefvader in de auto van mijn oom. Op enig moment zag ik een personenauto uit tegenovergestelde richting de [adres] in rijden. Deze auto was komende uit de richting van de [adres]. Ik zag dat mijn oom wachtte totdat deze auto ons passeerde. Ik zag dat de man die als bijrijder in de auto zat naar ons keek. Hij was echt aan het zoeken in de auto. Ik zag tijdens het voorbij rijden dat de bijrijder het raampje van het portier naar beneden deed. Ik zag toen dat de bijrijder een capuchon over zijn hoofd trok en ik keek de bijrijder recht in zijn gezicht. Ik zag toen dat de bijrijder de voor mij bekende [alias] betrof. [alias] is de bijnaam van een man die ik van de straat ken. [persoon 1] is de ex-vriendin van [alias]. Zij was vanavond ook op het feest en zij vertelde me later dat zijn echte naam[verdachte] is. Ik zag vervolgens dat [alias] zijn rechterarm door het geopende raam naar buiten stak. Ik wist meteen dat het om een schietpartij ging. Ik hoorde meteen een aantal knallen en ik zag ook vonken. Het waren sowieso vier knallen. [persoon 1] vertelde me later dat zij eerder op de avond ruzie had gehad met haar ex-vriend[verdachte]. Ik hoorde dat [persoon 1] zei dat ze aan [alias] vroeg: “Waar ben je?” Ik hoorde van [persoon 1] dat [alias] zei: “Waar jij bent, ben ik ook.”8.,9.
Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft [persoon 2] volhard in haar herkenning van verdachte als schutter.10.
Getuige [persoon 1] heeft onder meer het volgende verklaard, verkort en zakelijk weergegeven:
Op 4 mei 2013 was ik op het feest op de [adres] in Eindhoven. Ik had [verdachte] op die dag vanaf de ochtend meermalen aan de telefoon. De ruzie begon toen ik hem om 22.30 uur weer sprak aan de telefoon. Ik ben toen van het feest weggelopen in de brandgang, omdat ik niet wilde dat iedereen zag dat ik ruzie had. [slachtoffer 1] schreeuwde: “Wat is dat nu weer met hem?” Ik hield mijn vinger voor mijn mond zodat [slachtoffer 1] zou stoppen met schreeuwen, omdat [verdachte] kon meeluisteren. Ik ben toen in de richting van de stad gelopen. Later kwam [slachtoffer 1] mij met de auto ophalen. Wij reden weer terug naar de woning van de vader van [slachtoffer 1]. Op het moment dat ik nog in de auto zat, belde [verdachte] mij weer op. [verdachte] zei onder meer: “Waar jij bent, ben ik.” Toen we bij het huis aankwamen, liep ik richting de brandgang. In de brandgang hoorde ik meerdere schoten.11.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 maart 2014 verklaard dat zijn bijnaam [alias] is. Hij heeft tevens verklaard dat hij op 4 mei 2013, laat in de avond, telefonisch contact heeft gehad met zijn ex-vriendin [persoon 1] en dat hij zijn mobiele telefoons niet uitleent.12.
Verdachte heeft verder zijn betrokkenheid bij dit feit ontkend.
De rechtbank overweegt het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van getuigen [slachtoffer 1] en [persoon 2] niet ingekleurd door de waarnemingen van anderen. De getuigen hebben uit eigen waarneming verklaard en zij hebben verdachte als schutter herkend. De rechtbank acht deze verklaringen op dit punt authentiek en betrouwbaar en zal deze aldus voor het bewijs bezigen. De omstandigheid dat deze getuigen geen specifieke, onderscheidende kenmerken van de schutter hebben genoemd, zoals door de raadsman is betoogd, maakt dit oordeel niet anders, omdat het hierbij gaat om herkenning door getuigen die de verdachte kennen. Ook het feit dat getuige [persoon 2] in haar verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris kanttekeningen heeft geplaatst bij haar herkenning van de mededader, maakt haar verklaring ten aanzien van verdachte niet direct onbetrouwbaar.
De rechtbank zal, in tegenstelling tot de officier van justitie, de verklaringen van getuigen [slachtoffer 2] en [persoon 2] niet als ondersteunend bewijs gebruiken, omdat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat deze getuigen verdachte op grond van hun eigen waarnemingen als schutter hebben herkend.
De verklaringen van [persoon 1] en [slachtoffer 1] vinden tevens steun in de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon van verdachte. Uit deze gegevens is gebleken dat het laatste telefonische contact tussen [persoon 1] en verdachte op 4 mei 2013 om 23:35:19 uur, kort voor het schietincident, heeft plaatsgehad.13.Verdachte heeft ook verklaard dat hij laat in de avond telefonisch contact met [persoon 1] heeft gehad. De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat verdachte in dat telefoongesprek de woorden “Waar jij bent, ben ik” tegen [persoon 1] heeft gezegd, nu de verklaring van [persoon 1] op dat punt ondersteuning vindt in de verklaringen van getuigen [slachtoffer 1] en [persoon 2].
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte gebruik maakt van drie mobiele telefoonnummers, te weten [telefoonnummer] en [telefoonnummer] (beiden provider KPN) en [telefoonnummer] (provider Vodafone).
Uit zendmastgegevens is gebleken dat de mobiele telefoons van verdachte met nummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] op 4 mei 2013 om respectievelijk 23:33:19 uur en 23:35:19 uur de cell-id met nummer 49802 hebben aangestraald.
Tevens is uit deze zendmastgegevens gebleken dat de mobiele telefoon van verdachte met nummer [telefoonnummer] op 4 mei 2013 om 23:36:53 uur de cell-id met nummer 30301 heeft aangestraald.
De cell-id met nummer 49802 van KPN en de cell-id met nummer 30301 van Vodafone staan beiden op locatie Kanaaldijk Noord 129 in Eindhoven.
Uit veldsterktemetingen in het mobiele netwerk ter hoogte van het pand [adres] in Eindhoven is gebleken dat op die locatie van het mobiele netwerk van KPN de cell-id met het nummer 49802 als sterkste cell werd gemeten en van het mobiele netwerk van Vodafone de cell-id met nummer 30301.
Uit veldsterktemetingen in het mobiele netwerk ter hoogte van de woning van verdachte aan de [adres] in Eindhoven werd van het mobiele netwerk van KPN de cell-id met nummer 49802 niet gemeten. Van het mobiele netwerk van Vodafone werd de cell-id met nummer 30301 als acht na sterkste gemeten.14.
De rechtbank stelt vast dat de Kanaaldijk Noord in de directe omgeving van de [adres] is gelegen.15.
Gelet op de voorgaande resultaten van de historische verkeersgegevens in relatie tot de veldsterktemetingen, acht de rechtbank het aannemelijk dat de mobiele telefoons van verdachte zich tijdens genoemde contacten op de locatie [adres] in Eindhoven bevonden en niet op de locatie [adres] in Eindhoven. De rechtbank acht dan ook de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie, dat hij na de barbecue in zijn woning is gebleven en daar ook de nacht heeft doorgebracht, onaannemelijk en schuift deze als zodanig terzijde.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 maart 2014 een alternatief scenario geschetst, namelijk dat het mogelijk is dat zijn mobiele telefoon op 4 mei 2013, tussen 22.00 en 00.00 uur, de zendmast op de Kanaaldijk Noord in Eindhoven heeft aangestraald, omdat hij na de barbecue in zijn woning aan de [adres] met zijn auto met zijn vriendin en kinderen naar de woning van (de broer van) zijn vriendin aan de [adres] in Eindhoven is gereden. De raadsman heeft ter zitting voorts aangegeven dat verdachte met zijn vriendin en kinderen op weg was vanaf zijn woning aan de [adres] naar de [adres] te Eindhoven, het woonadres van zijn vriendin. Hij zou daarbij mogelijk in de buurt van de Kanaaldijk Noord zijn geweest, waardoor zijn telefoon daar is aangestraald. Vervolgens zou verdachte de nacht in de woning van zijn vriendin doorgebracht hebben.
Buiten het feit dat dit (dubbele) alternatieve scenario eerst ter terechtzitting van 13 maart 2014 door verdachte naar voren is gebracht en de raadsman tevens als mogelijk scenario heeft aangegeven dat verdachte wellicht in zijn woning op de [adres] heeft verbleven, is het volstrekt niet met bewijsmiddelen onderbouwd.
De rechtbank constateert dat de [adres] en de [adres] beide ten (noord)westen van de [adres] liggen. De [adres] ligt ten noorden van de [adres] en de mast aan de Kanaaldijk Noord ligt daar ten zuiden van. De raadsman heeft niet onderbouwd waarom juist deze mast zou zijn aangestraald. Opmerkelijk is voorts dat de mobiele telefoon van verdachte op 5 mei 2013 vanaf 00:21 uur uitstond. Verdachte heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Uit de historische verkeersgegevens is gebleken dat de mobiele telefoon van verdachte om 02:47 uur een zendmast op de Heuvelpoort 300 in Tilburg heeft aangestraald. Vanaf 03:37 uur is de mobiele telefoon van verdachte weer richting Eindhoven verplaatst. De telefoon straalde achtereenvolgens masten aan in Tilburg, Moergestel, Spoordonk, Oirschot en Best en om 03:55 uur straalde de mobiele telefoon de mast op De Koppele in Eindhoven aan.16.Verdachte heeft hiervoor evenmin een plausibele verklaring kunnen of willen geven. Verder overweegt de rechtbank nog dat niet is gebleken dat de mobiele telefoon van verdachte op enig moment in het door hem geschetste tijdsbestek is aangestraald op een zendmast in de nabijheid van de [adres], de [adres] dan wel de [adres]. De rechtbank acht derhalve de alternatieve scenario’s van verdachte eveneens onaannemelijk.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank genoegzaam bewezen dat verdachte de persoon is geweest die op 4 mei 2013 ter hoogte van de woning aan de [adres] in Eindhoven vanuit een auto de schoten heeft gelost.
Uit de verklaringen van getuigen [slachtoffer 1] en [persoon 2] blijkt dat verdachte zoekend heeft rondgekeken alvorens hij de kogels afvuurde. Gezien de verklaring van [persoon 1], dat verdachte tijdens hun telefoongesprek mogelijk de uitlatingen van [slachtoffer 1] kan hebben gehoord, acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat verdachte op zoek was naar [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft in het dossier geen aanwijzingen gevonden dat verdachte naar een andere persoon dan [slachtoffer 1] op zoek was. Uit het feit dat [slachtoffer 1] door een kogel is geraakt, leidt de rechtbank af dat verdachte ook daadwerkelijk in zijn richting heeft geschoten. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft willen beroven.
De rechtbank komt dan toe aan de vraag of verdachte opzet heeft gehad op de dood van de andere in de tenlastelegging bedoelde personen. In dat kader dient in de eerste plaats te worden beoordeeld of door de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel van één of meer van deze personen is ontstaan. Getuige [slachtoffer 1] stond met zijn nicht [slachtoffer 2] en zijn stiefmoeder [slachtoffer 3] buiten voor de woning. De stiefmoeder had haar eenjarig zoontje in haar armen. Zij stonden dicht bij elkaar. In het halletje van de woning bevonden zich nog andere personen. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] na het eerste schot de woning in wilden vluchten. Dit was voor verdachte ook een logisch te verwachten gevolg van zijn handelen. Verdachte heeft vervolgens nog minimaal vier kogels afgevuurd in de richting van [slachtoffer 1]. Er was derhalve naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans dat verdachte daardoor één van genoemde personen dodelijk zou raken.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, komt de rechtbank tot de slotsom dat het lossen van de schoten door verdachte moet worden aangemerkt als een gedraging zozeer gericht op het mogelijk gevolg, te weten de dood van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en haar zoontje, en de personen die zich nabij de voordeur in het halletje bevonden, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Ten aanzien van de voorbedachte raad overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Bij de vraag of er sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende objectieve omstandigheden naar voren zijn gekomen die een hevige gemoedsbeweging aan de zijde van verdachte uitsluiten. Nu niet is gebleken dat er door verdachte is aangestuurd op een confrontatie en er volgens de verklaringen van [slachtoffer 1] en [persoon 1] evenmin sprake was van een conflict dat zo uit de hand zou kunnen lopen, is de reële mogelijkheid opengebleven dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. De omstandigheid dat verdachte geen inzicht heeft willen geven in zijn beweegredenen, maakt dit oordeel niet anders.
Het voorgaande brengt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de verdachte in het onderhavige geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet is gebleken van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en één of meer andere personen dat gesproken kan worden van medeplegen, zodat de rechtbank verdachte van dit deel van de tenlastelegging eveneens zal vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2.
De rechtbank acht op grond van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]17.en de bekennende verklaring van verdachte18.wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd.
De rechtbank heeft gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte / opgesomde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(1.)
op 4 mei 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en andere personen (die zich in/voor/bij de woning, gelegen aan de [adres], bevonden) van het leven te beroven, met dat opzet vanuit een (langzaam rijdende) auto met een vuurwapen meermalen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en die andere personen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(2.)
op 7 mei 2013 te Eindhoven (locatie [adres]) opzettelijk aanwezig heeft gehad 18 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De motivering van de beslissing.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 3 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 2 kan volgens de raadsman worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de avonduren vanuit een rijdende auto met een vuurwapen verschillende malen geschoten op personen die na afloop van een kinderverjaardag buiten voor de woning aan de [adres] in Eindhoven familieleden stonden uit te zwaaien. Hierbij is slachtoffer [slachtoffer 1] in zijn bil geraakt. Het is niet aan de gedragingen van verdachte te danken geweest dat er niet meer slachtoffers zijn gevallen en dat de verwondingen niet ernstiger waren. Buiten bij de woning stonden onder meer slachtoffer [slachtoffer 3] met haar zoontje van één jaar in haar armen en de 13-jarige [slachtoffer 2]. Bovendien waren in de hal of keuken nog andere personen aanwezig. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden meermalen gericht kogels af te vuren. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer zwaar aan. Dit geweldsmisdrijf getuigt van een ernstig gebrek aan respect van verdachte voor de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers. Verdachte heeft met zijn handelen hierop een grove inbreuk gemaakt en zich in het geheel niet bekommerd om de gevolgen. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan, zoals onder meer ook is gebleken uit verscheidene schriftelijke slachtofferverklaringen. Tevens heeft verdachte de rechtsorde in ernstige mate geschokt en gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt.
Voorts heeft verdachte achttien hennepplanten voorhanden gehad, terwijl van algemene bekendheid is dat hennep gevaren oplevert voor de gezondheid van gebruikers ervan.
Gelet op de aard en ernst van het onder feit 1 bewezen verklaarde en het leed dat verdachte de slachtoffers daarmee heeft berokkend, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Ter zitting zijn geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd of aannemelijk geworden die tot strafverlaging aanleiding geven.
De rechtbank zal wel een kortere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en zij voorts van oordeel is dat de straf die aan verdachte zal worden opgelegd de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overziend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Het verzoek van de raadsman tot onmiddellijke opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis wordt dan ook afgewezen.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
Benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van€ 3.078,00, bestaande uit € 378,00 voor materiële schade en € 2.700,00 voor immateriële schade.
Benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben afzonderlijke civiele vorderingen ingediend telkens ten bedrage van € 2.000,00 voor immateriële schade.
Namens benadeelde partijen [persoon 3], [persoon 4] en [persoon 5] zijn afzonderlijke civiele vorderingen ingediend telkens ten bedrage van € 1.750,00 voor immateriële schade.
Alle benadeelde partijen hebben hun vorderingen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de civiele vorderingen met daarbij telkens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en telkens toewijzing van de wettelijke rente. De raadsman heeft afwijzing van de civiele vorderingen bepleit.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
De rechtbank acht de vorderingen van genoemde benadeelde partijen, die voldoende zijn onderbouwd en niet weersproken, voor toewijzing vatbaar, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor de toegewezen afzonderlijke bedragen tevens telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert, eveneens telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van deze benadeelde partijen, tot op heden telkens begroot op nihil. Verder wordt verdachte telkens veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerleggingen nog te maken kosten.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplichten jegens de benadeelden is bevrijd voor zover hij telkens heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partijen[persoon 3], [persoon 4] en [persoon 5].
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onder meer onvoldoende duidelijk geworden op welke locatie in de woning deze personen aanwezig waren ten tijde van de schietpartij en wat zij daarvan hebben meekregen. Voor de bepaling van de rechtstreekse – door het onder feit 1 bewezen verklaarde door toedoen van verdachte toegebrachte – schade, is meer informatie nodig. De rechtbank overweegt dat een nieuwe behandeling van het onderzoek ter terechtzitting een onevenredige belasting zou vormen van het onderhavige strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partijen [persoon 3], [persoon 4] en [persoon 5] niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering. Deze benadeelde partijen kunnen hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vorderingen niet worden toegewezen, de benadeelde partijen veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden telkens begroot op nihil.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 20/003860-11.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
Vastgesteld wordt dat in de vordering niet de personalia van veroordeelde zijn vermeld, maar die van [naam 1], geboren [1984 2] te [geboorteplaats]. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze misslag niet slechts als een kennelijke verschrijving kan worden beschouwd. Hetgeen door de officier van justitie overigens is aangevoerd, leidt niet tot een andersluidend oordeel.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 45, 57, 60a en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren;
beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
legt op de volgende maatregelen:
maatregel van schadevergoeding van € 3.078,00 subsidiair 40 dagen hechtenis;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 3.078,00 (zegge: drieduizend achtenzeventig euro), bestaande uit € 378,00 voor materiële schade en € 2.700,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen hechtenis;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 3.078,00 (zegge: drieduizend achtenzeventig euro), bestaande uit € 378,00 voor materiële schade en
€ 2.700,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
maatregel van schadevergoeding van € 2.000,00 subsidiair 30 dagen hechtenis;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro) voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro) voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
maatregel van schadevergoeding van € 2.000,00 subsidiair 30 dagen hechtenis;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro) voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3], van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro) voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
verklaart de benadeelde partijen[persoon 3], [persoon 4] en [persoon 5] niet-ontvankelijk in hun afzonderlijke vorderingen en veroordeelt de benadeelde partijen afzonderlijk in de kosten van de verdachte, tot op heden telkens begroot op nihil;
beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
wijst de vordering met parketnummer 20/003860-11 van de officier van justitie van10 februari 2014 af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. M.A. Waals en mr. C.J. Sangers-de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 27 maart 2014.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑03‑2014
Ambtelijk relaasproces-verbaal van 1 juli 2013, opgemaakt en ondertekend door verbalisant[verbalisant 3], pag. 8, in onderling verband en samenhang bezien met het proces-verbaal van bevindingen tijdlijn van 18 juni 2013, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 4], pag. 279.
Proces-verbaal Forensisch Technische Opsporing van de politie Brabant Zuid-Oost, raamproces-verbaal van 15 augustus 2013, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 5], blad 3 en blad 4.
Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Eindhoven op 4 mei 2013 van het NFI van 25 juli 2013, opgemaakt en ondertekend door W. Kerkhoff, NFI-deskundige wapens en munitie.
Proces-verbaal Forensisch Technische Opsporing van de politie Brabant Zuid-Oost, proces-verbaal sporenonderzoek van 19 juni 2013, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten[verbalisant 6],[verbalisant 7] en [verbalisant 5], blad 1, blad 3 en blad 4.
Verklaring [slachtoffer 1] van 11 mei 2013, pag. 111-115
Verklaring [slachtoffer 1] afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris van 24 oktober 2013.
Verklaring [persoon 2] van 5 mei 2013, pag. 167-168.
Verklaring [persoon 2] van 18 mei 2013, pag. 170 en 173.
Verklaring [persoon 2] afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris van 6 november 2013.
Verklaring[persoon 1] van 13 mei 2013, pag. 197-199.
Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 maart 2014.
Proces-verbaal van bevindingen van de politie Oost-Brabant, Divisie Recherche, van 18 december 2013, opgemaakt en ondertekend door verbalisant[verbalisant 8], pagina 1 van 2.
Proces-verbaal van bevindingen van de politie Oost-Brabant, Divisie Recherche, van 18 december 2013, opgemaakt en ondertekend door verbalisant[verbalisant 8], pagina 1 van 2.
Google uitdraai van 16 oktober 2013.
proces-verbaal van bevindingen van 18 juni 2013, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 4], pag. 280.
Proces-verbaal van bevindingen van 27 juni 2013, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], pag. 296-297.
Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 maart 2014