Rb. Haarlem, 30-03-2010, nr. 151597/08-3996
ECLI:NL:RBHAA:2010:BM5915
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
30-03-2010
- Zaaknummer
151597/08-3996
- LJN
BM5915
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2010:BM5915, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 30‑03‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 30‑03‑2010
Inhoudsindicatie
verdeling / Marrokaans recht
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
echtscheiding/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: 149909/08-3271 (echtscheiding)
151597/08-3996 (verdeling)
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 30 maart 2010
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende te [plaats], [
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J. ‘t Hart, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[naam man],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: de man.
advocaat mr. J.P. van Vulpen, kantoorhoudende te Haarlem.
1. Procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de beschikking van deze rechtbank van 7 april 2009 en de daarin vermelde stukken;
- -
de beschikking van deze rechtbank van 9 juni 2009 en de daarin vermelde stukken;
- -
de dagbepalingsbeschikking van deze rechtbank van 29 september 2009 en de daarin vermelde stukken;
- -
de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 22 oktober 2009;
- -
de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 12 november 2009.
1.2
De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van
- 11.
februari 2010 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.
2. Feiten
2.1
Bij beschikking van 7 april 2009 is onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak met betrekking tot de vaststelling van de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap pro forma aangehouden en partijen verzocht zich uit te laten over het toepasselijke recht op de verdeling.
2.2
Vervolgens heeft de rechtbank, bij beschikking van 9 juni 2009, beslist dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door het Marokkaanse recht en partijen in de gelegenheid gesteld een standpunt in te nemen ten aanzien van de verdeling naar Marokkaans recht.
3. Standpunten van partijen
3.1
De vrouw heeft aangevoerd dat zij op grond van Marokkaans recht aanspraak heeft op een deel van de waardevermeerdering van het vermogen van de man, nu zij door haar inspanning voor het huishouden en betaalde arbeid buitenhuis aan de vermeerdering van de waarde heeft bijgedragen. Zij stelt zich op het standpunt dat de man in februari 1992 slechts schulden en geen bezittingen in Marokko had. Zij wijst er op dat de man, om zijn ex-vrouw uit te kopen, destijds de hypotheek op zijn woning moest verhogen. De vrouw stelt dat zij kort na haar komst in Nederland betaald werk is gaan verrichten en heeft bewijsstukken - jaaropgaven - overgelegd van haar inkomsten in de jaren 1994 tot en met 2002. Zij heeft aangevoerd dat haar salaris, evenals de kinderbijslag, op de gemeenschappelijke rekening van partijen werd gestort en dat de man, die het beheer had over deze rekening, gelden naar Marokko overmaakte, maandelijks een bedrag van ƒ 1.000 à ƒ 1.500. Partijen leefden, aldus de vrouw, van de inkomsten die zij uit verhuur van kamers in Nederland ontvingen.
3.2
De man heeft benadrukt dat zijnerzijds sprake is van voorhuwelijks vermogen en heeft betwist dat de vrouw recht kan doen gelden op een deel van zijn vermogen. De man heeft gesteld dat de aankoop van de onroerende zaken in Marokko geheel door hemzelf is gefinancierd en dat de vrouw hieraan geen bijdrage heeft geleverd. Het inkomen van de vrouw was tijdens het huwelijk, aldus de man, bescheiden en is geheel aan haar zelf ten goede gekomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij gewezen op een uitspraak van de rechtbank Zutphen d.d. 01-03-2007, 77271 FA RK 06/668, LJN AZ9734, in een – volgens hem – vergelijkbare zaak.
4. Beoordeling
4.1
Uitgangspunt bij de beoordeling van de standpunten van partijen betreffende de verdeling vormt het bepaalde in artikel 49 van de Marokkaanse familiewet 2004 (Mudawwana). Dit luidt (in vertaling) als volgt:
- -
Beide echtgenoten behouden de bevoegdheid om over hun vermogen te beschikken, onafhankelijk van de ander. Binnen het kader van het beheer van vermogensbestanddelen die zijn verworven tijdens het huwelijk, kunnen beiden overeenstemming bereiken over het vermogensrechtelijke gebruik en de verdeling ervan;
- -
deze overeenstemming wordt opgenomen in een akte welke onafhankelijk is van de huwelijksovereenkomst;
- -
de twee Adl’s [rechtbank: notarissen] stellen de twee partijen bij hun huwelijk in kennis van voormelde bepalingen;
- -
indien er geen overeenstemming is, wordt gebruik gemaakt van de algemene beginselen van het bezitsrecht, met inachtneming van de werkzaamheden van iedere echtgenoot, eveneens met inachtneming wat is ingebracht aan inspanningen en wat is gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het vermogen van het gezin.
4.2
In de (Franstalige) toelichting op artikel 49 Mudawwana 2004 staat vermeld dat het
voorkomt dat de echtgenoten er niet in slagen tot overeenstemming te komen over het beheer van hun goederen en dat een van hen aanspraak maakt op vermogensbestanddelen die de ander heeft verworven gedurende het huwelijk. In geval van twist kan elk van hen bewijs aandragen van zijn aandeel in de ontwikkeling van de goederen van de ander. In dat geval worden de algemene bewijsregels toegepast.
4.3
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de verdeling van hun huwelijkse vermogen, zodat als uitgangspunt geldt dat inspanningen en financiële bijdragen tijdens het huwelijk van de ene echtgenoot aanspraak kunnen geven op een aandeel in waardeontwikkeling van de goederen van de andere echtgenoot. Om de vraag te kunnen beantwoorden of sprake is van vermogen dat tijdens het huwelijk door partijen tezamen is verkregen, dient de rechtbank eerst het vermogen van elk der partijen vóór de huwelijkssluiting op 19 februari 1992 (hierna kortweg aangeduid als: in 1992) te bepalen. Bedragen zullen op hele euro’s worden afgerond. Vervolgens zullen de wederzijdse bijdragen aan de totstandkoming van het huwelijkse vermogen worden beoordeeld.
4.4
Ten aanzien van (het vermogen van) de vrouw stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw vóór de huwelijkssluiting op 19 februari 1992 (hierna kortweg aangeduid als: in 1992) zelfstandig vermogen had. Zij heeft, naar uit de huwelijksakte van partijen blijkt, ter gelegenheid van het huwelijk een bruidschat ontvangen van 2.500 Marokkaanse Dirham (MAD) en een gouden ketting ter waarde van 4.750 MAD. De man heeft een bedrag van 2.000 MAD en de gouden ketting direct aan de vrouw overgedragen. Het resterende bedrag van de bruidsgave, een bedrag van 500 MAD, is als betalingsverplichting op de man blijven rusten. Deze bruidsschat dient als vermogen van en ten behoeve van de vrouw bij aanvang van het huwelijk niet in de verdeling te worden betrokken.
4.5
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is over het vermogen van de man in Nederland in februari 1992 de navolgende informatie beschikbaar:
De – voormalige – echtelijke woning aan de [adres] te [plaats] stond in 1992 al op naam van de man. Partijen begroten beiden de waarde van de woning destijds op circa
ƒ 110.000 (€ 49.916). De hypotheek op de woning was kort vóór het huwelijk van partijen door de man verhoogd van ƒ 8.000 naar ƒ 58.000 (€ 26.320), omdat de man – die eerder gehuwd was – een overbedelingsuitkering ad ƒ 50.000 aan zijn ex-vrouw moest betalen. Aan de hand van deze gegevens begroot de rechtbank het aan de echtelijke woning verbonden vermogen van de man in 1992 op ƒ 52.000 (€ 23.597).
Mede gelet op de noodzaak tot hypotheekverhoging en het feit dat de man een deel van de bruidschat schuldig is gebleven, is voor de rechtbank komen vast te staan dat de man destijds niet over ander – noemenswaardig – vermogen in Nederland beschikte.
4.6
Zoals tijdens de mondelinge behandeling ter zitting op 11 februari 2010 aan de orde is gesteld, is over het vermogen van de man in Marokko of elders buiten Nederland in februari 1992 geen informatie beschikbaar. De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de vrouw geen aanspraak heeft op een deel van de waarde van het onroerend goed in Marokko, aangevoerd dat hij de bezittingen die hij vóór het huwelijk van partijen al had, heeft verkocht en de opbrengst ervan heeft aangewend voor de aankoop van het huidige bezit. De rechtbank stelt vast dat de man zijn stelling – tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door de vrouw – op geen enkele wijze inhoudelijk heeft onderbouwd. Concrete en/of verifieerbare bewijsstukken betreffende (de waarde van) bezittingen die de man naar zijn zeggen al vóór het huwelijk met de vrouw had, heeft hij niet overgelegd. Uit het feit dat de vrouw bewijsstukken van bezittingen van de man in Marokko heeft ingebracht, blijkt dat in Marokko een systeem van registratie van onroerend goed bestaat waarvan de man gebruik had kunnen maken.
4.7
Wat de woning en de daarop rustende hypotheekschuld van de man in Nederland ten tijde van ontbinding van het huwelijk in 2008 betreft, is het volgende gebleken. De hypotheek op de woning is in de loop van het huwelijk diverse malen verhoogd en weer afgelost. Per 1 januari 2008 was de woning nog bezwaard met een tweetal hypotheken, een hypotheek op naam van de man waarop werd afgelost, pro resto € 17.550, en een aflossingsvrije hypotheek op beider naam van € 10.779, dat wil zeggen totaal € 28.329. Gelet op de hypotheekschuld ten tijde van de huwelijkssluiting van € 26.320, is geen sprake van vermindering van de hypotheekschuld tijdens het huwelijk, maar van een (relatief geringe) toename (€ 2.009). Daarnaast is sprake van uitbreiding van de aansprakelijkheid van de vrouw voor aan de woning van de man verbonden schulden, tot een bedrag van € 10.779, waartegenover geen vermogensvermeerdering voor de vrouw staat.
De rechtbank is van oordeel dat deze schuld geheel voor rekening van de man dient te komen, nu de woning en de waarde daarvan hem ook toekomt.
Voorts overweegt de rechtbank dat, nog daargelaten dat niet gesteld of gebleken van aflossingen of investeringen in de woning, geen sprake is van een aan de inspanningen van de vrouw en de man gezamenlijk toe te schrijven vermogensvermeerdering die alleen de man als eigenaar van de woning zou toekomen. Onder de gegeven omstandigheden dient deze woning dan ook buiten de verdeling en verrekening te worden gehouden.
4.8
Als niet weersproken staat verder vast dat de man in Marokko in 2008 de navolgende panden en stukken grond in eigendom heeft:
- -
een woonhuis in het stadsdeel [naam] nr. [nummer] te [plaats], door de man in eigendom verkregen op 10 juli 1998. Het pand bestaat uit vier appartementen die worden verhuurd. De taxatiewaarde van dit pand bedroeg op 24 juli 2009 757.050 MAD;
- -
een perceel landbouwgrond in de gemeente [naam], aangekocht op 10 maart 2003, voor een bedrag van 20.000 MAD. Uit de verklaringen van partijen ter zitting blijkt dat sprake is geweest van een erfenis van de vader van de man en dat de man het totale stuk grond in bezit heeft gekregen door de erfdelen van zijn moeder en broers over te nemen. Op de grond staan een boerderij en een olijfboomgaard Over de waarde verschillen partijen van mening. Volgens de vrouw heeft de man onlangs een aanbod gehad van een derde om de grond voor € 200.000 over te nemen. De man stelt dat de grond weinig waard is, dat hij die nog niet kan verkopen en dat de olijfbomen pas na zes jaar opbrengst geven. De rechtbank begroot, nu er geen taxatiebedrag van het stuk grond beschikbaar is, de waarde van de grond op het bedrag dat de man hierin geïnvesteerd heeft, 20.000 MAD;
- -
een perceel grond in [plaats], bestemd voor de bouw van een villa, aangekocht op 7 maart 2007, op 25 juli 2009 getaxeerd op een waarde van 509.600 MAD;
- -
een stuk grond in [plaats] ([nummer]), eigendomsakte [nummer], door de man in eigendom verkregen op 7 december 2005 voor een bedrag van 3.090 MAD. De getaxeerde waarde van dit perceel grond met bebouwing was op 24 juli 2009 1.174.200 MAD.
Uit het voorgaande is af te leiden dat de totale waarde van de bezittingen van de man in Marokko op de peildatum tenminste 2.460.850 MAD ( € 217.240,51) bedraagt.
4.9
Om te bepalen in hoeverre de vrouw recht kan doen gelden op verrekening terzake het hiervoor onder 4.8 op € 217.240,51 gewaardeerde vermogen van de man in Marokko, dient te worden beoordeeld in hoeverre de vrouw haar stelling dat zij een bijdrage aan de verwerving van dit vermogen heeft geleverd, tegenover de betwisting door de man, heeft onderbouwd. De vrouw heeft gedetailleerde bewijsstukken van haar inkomsten sinds haar komst naar Nederland op 27 augustus 1992 overgelegd. Uit de door de vrouw overgelegde salaris- en uitkeringsspecificaties blijkt dat zij de navolgende inkomsten heeft gehad:
1994: ZW-uitkering van ƒ 1.136 + salaris ƒ 8.130;
1995: ƒ 8.179 salaris + ƒ 2.385 ZW-uitkering;
1996: salaris ƒ 15.086 + ƒ 135;
1997: salaris ƒ 29.930;
1998: salaris ƒ 5.872 + ƒ 27.158;
1999: WW uitkering ƒ 970 + salaris ƒ 44.585;
- 2000.
: WW-uitkering ƒ 3.368 + ZW-uitkering ƒ 33.414;
2002: WAO –uitkering € 2.617 + ZW-uitkering € 4.909.
De man heeft ter zitting gesteld dat hij in 1992 een bruto salaris genoot van ƒ 55.000 à ƒ 60.000. De vrouw betwist dit gemotiveerd met haar verklaring dat het salaris van de man destijds ƒ 2.800 bruto per maand bedroeg. De man onderbouwt zijn stellingen ten aanzien van de door hem genoten inkomsten op geen enkele wijze. Bij gebreke daarvan zal de rechtbank het salaris van de man begroten aan de hand van een loon van de man van ƒ 2.800 bruto per maand, dat wil zeggen op - afgerond - ƒ 36.500 bruto (ca € 16.570) per jaar. Omdat de man in 1999 arbeidsongeschikt is geraakt en sinds 2000 een WAO uitkering van 75% van zijn oude salaris ontvangt, begroot de rechtbank het inkomen van de man met ingang van 2000 op een bedrag van ƒ 27.375 (€ 12.460) per jaar.
4.10
Gelet op de hierboven opgenomen inkomen van de vrouw en de schatting van het inkomen van de man tijdens het huwelijk van partijen, is de rechtbank van oordeel dat de inkomsten van de vrouw in verhouding tot het inkomen van de man niet als bescheiden of irrelevant kan worden aangemerkt. Daarbij komt dat de man niet (meer) heeft betwist dat, zoals de vrouw ter zitting heeft gesteld, haar salaris op de gemeenschappelijke rekening van partijen werd gestort, dat slechts de man het beheer had over deze rekening en van deze rekeningen grote bedragen contant opnam dan wel naar Marokko overmaakte.
4.11
Op grond van het vorenstaande, in combinatie met de noodzaak van de man om tot hypotheekverhoging over te gaan om zijn ex-vrouw uit te kopen en de omstandigheid dat de man bij de sluiting van het huwelijk niet de gehele bruidschat heeft betaald, acht de rechtbank voldoende aanknopingspunten aanwezig om ervan uit te gaan dat de man ten tijde van de huwelijksluiting met de vrouw, behoudens zijn vermogen in de woning in Nederland, niet over ander bezit beschikte. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vrouw door verrichte inspanningen en financiële bijdragen een aanzienlijk aandeel heeft gehad in de waardeontwikkeling van het vermogen van de man en op goede gronden aanspraak maakt op concrete bepaling van haar aandeel hierin.
4.12
Gelet op het in rechtsoverweging 4.8 gegeven overzicht van de tijdens het huwelijk verworven vermogensbestanddelen van de man, is de man ten tijde van het huwelijk tot een bedrag van € 217.240,51 verrijkt. Dit vermogen dient naar rato van ieders inbreng te worden verdeeld.
Gelet op de beschikbare informatie over de inkomsten van partijen komt de rechtbank, overeenkomstig de nadere verklaring die de vrouw ter zake ter zitting heeft gegeven, tot de conclusie dat voldoende aannemelijk is geworden dat éénderde deel van de vermogensopbouw van de man door inbreng van de vrouw mogelijk is gemaakt. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de man aan de vrouw € 72.413,50 dient te vergoeden vanwege haar inbreng in de door de man tijdens het huwelijk verworven vermogensbestanddelen in Marokko.
4.13
De vrouw heeft verder aangevoerd dat de man in de periode tussen 10 maart en
- 13.
juni 2008 grote bedragen van de diverse bankrekeningen van partijen heeft opgenomen en/of heeft overgeboekt en zij maakt aanspraak op verdeling bij helfte van de betreffende bedragen. Nu de rechtbank niet over informatie beschikt waaruit kan blijken dat er op het moment van echtscheiding bancair vermogen was, zal het verzoek van de vrouw op dit punt worden afgewezen. Het enkele feit dat de man tijdens het huwelijk geld van de bankrekening heeft opgenomen dan wel overgeboekt kan niet tot een andere beslissing leiden, temeer niet nu tussen partijen regel was dat de man deze bankrekeningen beheerde.
4.14
De vrouw wenst tenslotte tot verdeling van de inboedel te komen. Zij heeft daartoe een voorstel geformuleerd. De man heeft verklaard dat hij ermee instemt dat de vrouw de fietsen en de bedden van de kinderen krijgt. Tegen toedeling van de andere goederen aan de vrouw heeft de man ter zitting bezwaar gemaakt. Hij stelt deze goederen zelf te willen gebruiken. De rechtbank zal, nu sprake is van goederen voor gewoon dagelijks gebruik en ervan uitgegaan moet worden dat het mede in het belang van de kinderen is dat de vrouw erover kan beschikken, het verzoek van de vrouw toewijzen.
- 3.
Beslissing
De rechtbank:
- 3.1.
Bepaalt dat de man aan de vrouw als vergoeding van haar inbreng in de vermogensbestanddelen die de man heeft verworven gedurende het huwelijk dient te betalen een bedrag van € 72.413,50.
- 3.2.
Stelt, in aanvulling op de verdeling die al heeft plaatsgevonden, de verdeling van inboedel als volgt vast:
aan de vrouw wordt toegedeeld:
- -
de Miele koelvriescombinatie;
- -
het gasfornuis;
- -
alle keukenspullen en toebehoren;
- -
de Bosch wasmachine;
- -
het linnengoed;
- -
de fietsen van de kinderen;
- -
de bedden van de kinderen en het ouderlijk bed;
- -
de linnenkast in de slaapkamer;
- -
de schotelinstallatie.
- 3.3.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
- 3.4.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Flipse, als voorzitter, en mrs. A. Roelvink-Verhoeff en P.R. de Geus, leden, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van
mr. J. Kroon, griffier, op 30 maart 2010.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.