ABRvS, 26-11-2014, nr. 201311478/1/A3
ECLI:NL:RVS:2014:4231
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
26-11-2014
- Zaaknummer
201311478/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:4231, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 26‑11‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 26‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 augustus 2012 heeft het bestuur een verzoek van 19 juli 2012 om vermindering van kadastrale rechten afgewezen.
201311478/1/A3.
Datum uitspraak: 26 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1A], gevestigd te Schiedam, en [appellant sub 1B], wonend te Den Haag,
2. het bestuur van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 november 2013 in zaak nr. 13/37 in het geding tussen:
[appellante sub 1A] en [appellant sub 1B]
en
het bestuur.
Procesverloop
Bij besluit van 15 augustus 2012 heeft het bestuur een verzoek van 19 juli 2012 om vermindering van kadastrale rechten afgewezen.
Bij besluit van 23 november 2012 heeft het bestuur het door [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 november 2012 vernietigd, het bezwaar van [appellant sub 1B] tegen het besluit van 15 augustus 2012 niet-ontvankelijk verklaard, bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, voor zover daarbij het bezwaar van [appellante sub 1A] ongegrond is verklaard, in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2014, waar [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], vertegenwoordigd onderscheidenlijk bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. B.H.J. Roes, coördinerend bewaarder bij de Dienst, en mr. J.P. Heinrich, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Het juridisch kader
1. Ingevolge artikel 108, eerste lid, van de Kadasterwet zijn betrokkenen onder de naam van kadastraal recht aan de Dienst voor het kadaster en de openbare registers wegens het verrichten door de Dienst van werkzaamheden ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3, vergoedingen verschuldigd overeenkomstig de bij regeling van Onze Minister te stellen regels.
Ingevolge het tweede lid, worden de tarieven van het kadastraal recht tot geen hoger bedrag vastgesteld dan wordt vereist tot dekking van de ten laste van de Dienst komende kosten van het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 110 is het bestuur van de Dienst bevoegd om in bijzondere gevallen vrijstelling, vermindering of teruggaaf van kadastraal recht te verlenen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling tarieven Kadaster (hierna: de Regeling), zoals die gold ten tijde van het opleggen van de kadastrale rechten, is, onverminderd de verschuldigdheid van het tarief overeenkomstig artikel 4, eerste lid, onderdeel a of b, voor de inschrijving van een stuk, dat aanleiding is tot het vormen van percelen, per onroerende zaak verschuldigd:
a. indien die onroerende zaak een oppervlakte heeft van ten hoogste 100 centiare en ten aanzien van die onroerende zaak sprake is van een koopsom van ten hoogste € 5000,-, een tegenprestatie met een waarde van ten hoogste € 5000,- of bij het ontbreken van een koopsom of tegenprestatie een waarde van ten hoogste € 5000,-: € 80,-;
b. in andere gevallen: € 995,-.
De feiten
2. De Dienst heeft op 21 mei 2012 een verzamelfactuur ten bedrage van € 42.654,00 gestuurd aan Loyens & Loeff notarissen voor de door hen aangevraagde producten en/of diensten over een bepaalde periode. Daarbij zijn 41 kadastrale rechten à € 995,00, met een totaalbedrag van € 40.795,00, in rekening gebracht voor het inmeten van evenzoveel kadastrale percelen ten behoeve van de vestiging van twee rechten van erfpacht. De percelen vormen de zogenoemde footprints van twee door [appellante sub 1A] te realiseren kantoorgebouwen. Door het vestigen van een recht van erfpacht op footprints wordt de eigendom van een gebouw van een onderliggend object, veelal een parkeergarage, gescheiden.
Het bestuur heeft het verzoek van 19 juli 2012 om vermindering van het totaalbedrag van de 41 kadastrale rechten afgewezen bij besluit van 15 augustus 2012. Aan dit besluit heeft het ten grondslag gelegd dat het bedrag van € 40.795,00 is vastgesteld aan de hand van en in overeenstemming met artikel 2, eerste lid, van de Regeling en dat zich geen bijzonder geval als bedoeld in artikel 110 van de Kadasterwet voordoet. Het bestuur heeft de afwijzing in zijn besluit op bezwaar van 23 november 2012 gehandhaafd.
De aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestuur het bezwaar van [appellante sub 1A] tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek om vermindering van de kadastrale rechten terecht ontvankelijk heeft geacht, nu [appellante sub 1A] moet worden aangemerkt als een belanghebbende bij dit besluit. Het bezwaar van [appellant sub 1B] tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek om vermindering van de kadastrale rechten heeft het bestuur naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte ontvankelijk geacht, omdat hij volgens haar geen belanghebbende is bij dit besluit.
De rechtbank heeft vervolgens het beroep, voor zover ingesteld door [appellante sub 1A], inhoudelijk beoordeeld. In dit verband heeft zij overwogen dat [appellante sub 1A] terecht heeft aangevoerd dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord alvorens op haar bezwaar tegen het besluit van 15 augustus 2012 te beslissen. De rechtbank heeft het besluit van 23 november 2012 vernietigd, maar heeft aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van dat besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in stand te laten. Daartoe heeft zij overwogen dat zich een bijzonder geval als bedoeld in artikel 110 van de Kadasterwet voordeed, omdat de juridische constructie van footprints zelden wordt gebruikt. Gelet op de ruime beoordelingsmarge die het bestuur bij toepassing van de in artikel 110 van de Kadasterwet neergelegde bevoegdheid toekomt, heeft het bestuur op grond van de door hem aangedragen redenen evenwel in redelijkheid kunnen besluiten om het verzoek tot vermindering van de kadastrale rechten af te wijzen, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep van [appellant sub 1B] en [appellante sub 1A]
Voor zover gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de ontvankelijkheid in bezwaar
3.1. [appellant sub 1B] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn bezwaar tegen het besluit van 15 augustus 2012 niet ontvankelijk is. Volgens hem heeft de rechtbank miskend dat zijn belang rechtstreeks bij dat besluit is betrokken, nu hij zorg heeft gedragen voor de inschrijving van de notariële akten tot vestiging van de twee rechten van erfpacht in het kadastrale register.
3.2. Het oordeel van de rechtbank over de toepassing van de regels betreffende de ontvankelijkheid van het bezwaar door het bestuur betreft een ambtshalve te beoordelen aspect. Daarom zal de Afdeling hieronder niet alleen het in hoger beroep bestreden oordeel van de rechtbank over de ontvankelijkheid van het bezwaar van [appellant sub 1B] beoordelen, maar ook het oordeel van de rechtbank over de ontvankelijkheid van het bezwaar van [appellante sub 1A]
3.3. De factuur van de Dienst van 21 mei 2012 is gericht aan Loyens & Loeff notarissen, terwijl - naar ter zitting is gebleken - Loyens & Loeff notarissen geen bestaande rechtspersoon is. Gelet op de omstandigheden van het geval kan de factuur evenwel niet anders worden begrepen dan als te zijn gericht aan Loyens & Loeff N.V. Loyens & Loeff N.V. heeft dit zelf ook zo begrepen, gelet op het feit dat zij, mede namens [appellante sub 1A], een verzoek om vermindering van de desbetreffende 41, met deze factuur in rekening gebrachte, kadastrale rechten heeft gedaan, welk verzoek is ondertekend door [appellant sub 1B]. De omstandigheid dat de factuur aan Loyens & Loeff N.V. is gericht, brengt - anders dan het bestuur in verweer heeft gesteld - echter niet met zich dat anderen dan Loyens & Loeff N.V. geen belang zouden kunnen hebben bij de hoogte van de met deze factuur in rekening gebrachte kadastrale rechten en een besluit omtrent een verzoek om vermindering daarvan. Zo is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, het belang van [appellante sub 1A] rechtstreeks betrokken bij het besluit van 15 augustus 2012 tot afwijzing van het verzoek om vermindering van de kadastrale rechten die in rekening zijn gebracht in verband met de vestiging van twee rechten van erfpacht op 41 percelen. [appellante sub 1A] heeft [appellant sub 1B], in zijn hoedanigheid van notaris bij Loyens & Loeff N.V., opdracht gegeven om deze twee rechten van erfpacht te vestigen. De in verband met die vestiging in rekening gebrachte kadastrale rechten worden aan [appellante sub 1A] doorberekend. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het bestuur het bezwaar van [appellante sub 1A] tegen het besluit van 15 augustus 2012 terecht ontvankelijk heeft geacht. De Afdeling is voorts, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het belang van [appellant sub 1B] eveneens rechtstreeks bij het bestreden besluit tot afwijzing van het verzoek om vermindering is betrokken. Hiertoe overweegt zij dat de kadastrale rechten in rekening zijn gebracht voor kadastrale handelingen die voortvloeien uit door [appellant sub 1B] verrichte werkzaamheden. [appellant sub 1B] heeft de akten tot vestiging van de rechten van erfpacht gepasseerd en daar een elektronisch afschrift van gemaakt. Hij is voorts degene geweest die de akten elektronisch bij de Dienst heeft ingediend, waarbij hij een persoonlijke, alleen aan hem als notaris afgegeven, code heeft gebruikt. Aldus fungeerde [appellant sub 1B] als degene die opdracht ter verwerking van de akten gaf. Ten slotte is hij als notaris bij Loyens & Loeff N.V. betrokken geweest bij het verzoek om vermindering. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat het bestuur het bezwaar van [appellant sub 1B] tegen het besluit van 15 augustus 2012 niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
Voor zover gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het besluit van 23 november 2012
4. [appellante sub 1A] betoogt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 23 november 2012 niet in stand had mogen laten. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestuur haar verzoek om vermindering van de kadastrale rechten heeft mogen afwijzen. Zij betoogt dat de in rekening gebrachte kadastrale rechten niet in verhouding staan tot de door de Dienst verrichte werkzaamheden. In dit geval behoefden maar twee akten te worden bestudeerd, is het project eenmaal door een landmeter bezocht en heeft de uitmeting op basis van door de notaris aangeleverde tekeningen plaatsgevonden. Onverkorte toepassing van de uit artikel 2, eerste lid, van de Regeling voortvloeiende tarieven is volgens [appellante sub 1A] in dit geval onredelijk en bovendien in strijd met het vereiste van kostendekkendheid dat is neergelegd in artikel 108, tweede lid, van de Kadasterwet. Volgens [appellante sub 1A] heeft de rechtbank miskend dat het bestuur een te beperkte uitleg aan artikel 110 van de Kadasterwet heeft gegeven door dit artikel niet toe te passen op het zich hier voordoende geval. [appellante sub 1A] voert aan dat zij in dit geval genoodzaakt was om voor de constructie van footprints te kiezen, nu er geen alternatief voor deze juridische constructie bestond.
4.1. Voor zover [appellante sub 1A] heeft aangevoerd dat de rechtbank, door de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 23 november 2012 in stand te laten, heeft miskend dat zij door het achterwege laten van het horen in bezwaar is benadeeld, overweegt de Afdeling dat zij in beroep en in hoger beroep de gelegenheid heeft gehad om haar bezwaren tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek om vermindering naar voren te brengen.
4.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, komt het bestuur bij de beslissing omtrent het al dan niet verlenen van vrijstelling, vermindering of teruggaaf van
kadastraal recht op grond van artikel 110 van de Kadasterwet beleidsvrijheid toe. De rechter dient deze beslissing terughoudend te toetsen.
De kadastrale rechten zijn in rekening gebracht voor kadastrale handelingen die regelmatig door de Dienst worden verricht. De kadastrale rechten zijn berekend overeenkomstig forfaitaire tarieven die rechtstreeks voortvloeien uit artikel 2, eerste lid, van de Regeling en die derhalve kenbaar waren voor [appellante sub 1A] De omstandigheid dat de Dienst in dit geval naar verhouding weinig tijd heeft hoeven besteden aan het verrichten van het samenstel van kadastrale handelingen waartoe opdracht is gegeven, brengt niet met zich dat het bestuur gehouden was om de verzochte vermindering te verlenen. Uit artikel 108, tweede lid, van de Kadasterwet volgt namelijk, anders dan [appellante sub 1A] kennelijk veronderstelt, niet dat de tarieven kostendekkend moeten zijn per daadwerkelijk verrichte kadastrale handeling of samenstel daarvan. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de Kadasterwet (Kamerstukken II 1992/93, 23 007, nr. 3, blz. 7, 21 en 22) dienen de tarieven slechts kostendekkend te zijn voor het totaal aan werkzaamheden dat door de Dienst wordt verricht.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestuur niet in redelijkheid tot zijn beslissing tot afwijzing van het verzoek om vermindering heeft kunnen komen.
4.3. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank in voornoemde omstandigheden terecht aanleiding heeft gezien om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 23 november 2012, voor zover daarbij het bezwaar van [appellante sub 1A] ongegrond is verklaard, in stand blijven.
De conclusie
5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4 en verder is overwogen, is het hoger beroep, voor zover ingesteld door [appellante sub 1A], ongegrond. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3 en verder, is overwogen, is het hoger beroep, voor zover ingesteld door [appellant sub 1B], gegrond. De uitspraak van de rechtbank komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarbij het bezwaar van [appellant sub 1B] tegen het besluit van 15 augustus 2012 niet-ontvankelijk is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 23 november 2012, ook in stand blijven voor zover daarbij het bezwaar van [appellant sub 1B] ongegrond is verklaard.
Het incidenteel hoger beroep van het bestuur
6. Het bestuur heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld om te voorkomen dat het hoger beroep van [appellant sub 1B] en [appellante sub 1A] leidt tot het oordeel dat bestuur alsnog vermindering van de in rekening gebrachte kadastrale rechten moet verlenen. Het hoger beroep, voor zover ingesteld door [appellant sub 1B], is weliswaar gegrond, maar dat brengt niet met zich dat het bestuur alsnog tot verlening van die vermindering moet overgaan. De rechtsgevolgen van het besluit van 23 november 2012 blijven gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, immers geheel in stand. Het bestuur heeft dan ook geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, zodat dit hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De proceskostenveroordeling
7. Het bestuur dient ten aanzien van [appellant sub 1B] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het incidenteel hoger beroep van het bestuur van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers niet-ontvankelijk;
II. verklaart het hoger beroep, voor zover ingesteld door [appellant sub 1B], gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 november 2013 in zaak nr. 13/37, voor zover daarbij het bezwaar van [appellant sub 1B] tegen het besluit van 15 augustus 2012 niet-ontvankelijk is verklaard;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van het bestuur van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers van 23 november 2012, kenmerk 12.037800, in stand blijven, voor zover daarbij het bezwaar van [appellant sub 1B] ongegrond is verklaard;
V. verklaart het hoger beroep, voor zover ingesteld door [appellante sub 1A] ongegrond;
VI. veroordeelt het bestuur van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers tot vergoeding van bij [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. veroordeelt het bestuur van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers tot vergoeding van de bij [appellante sub 1A] in verband met de behandeling van het incidenteel hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het bestuur van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers aan [appellant sub 1B] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Borman w.g. Binnema
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014
589.