Hof Den Haag, 02-08-2017, nr. 200.217.957/01
ECLI:NL:GHDHA:2017:2525
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
02-08-2017
- Zaaknummer
200.217.957/01
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:2525, Uitspraak, Hof Den Haag, 02‑08‑2017; (Hoger beroep, Vereenvoudigde behandeling, Beschikking)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:488, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2017-0258
Uitspraak 02‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Biologische vader die nooit gezag heeft gehad, komt in appel tegen gezagsbeëindiging moeder. Belanghebbende begrip. 798 Rv
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 2 augustus 2017
Zaaknummer : 200.217.957/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 17-204
Zaaknummer rechtbank : C/10/519290
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.B. Braanker te Rotterdam,
tegen
de raad voor de Kinderbescherming te Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
- de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming,
hierna te noemen: Jeugdbescherming;
- de heer en mevrouw [A] ,
hierna te noemen de pleegouders;
- [naam 2] ,
hierna te noemen de moeder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 21 juni 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 maart 2017 van de rechtbank Rotterdam.
Bij die beschikking is het ouderlijk gezag beëindigd van de moeder [naam 3] , geboren op [geboortedatum 1] te [A-land] over de minderjarigen [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 2] en [naam 5] , geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 1] en is de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot voogdes benoemd over de minderjarigen.
De zaak is 17 juli 2017 mondeling behandeld ten overstaan van mr. E.A. Mink als raadsheer-commissaris, uitsluitend voor wat betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
Ter zitting waren aanwezig:
- -
de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- -
de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De raad, Jeugdbescherming en de pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof een onderzoek te gelasten naar de zorgcapaciteiten van de vader voor de kinderen in zijn nieuwe gezinssituatie en te bepalen dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd zodat de moeder het ouderlijk gezag zal behouden.
2. In eerste aanleg is de vader aangemerkt als informant.
3. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de vader ontvankelijk is in zijn verzoek in hoger beroep. De vader heeft ter zitting bepleit dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt.
4. De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij de rol van de vader erkent, maar dat zij tegelijkertijd de belangen van de minderjarigen voorop wil stellen.
5. Voor de beoordeling is het volgende van belang. De vader is de juridische vader van de jongste minderjarige [naam 6] . De oudste minderjarige: [naam 7] , is niet door hem erkend. De moeder was, tot dat het gezag over de minderjarigen door de rechtbank in de bestreden beschikking is beëindigd, alleen met het gezag over de beide minderjarigen belast. De vader is nooit met het gezag over de minderjarige(n) belast geweest. De ouders hebben in gezinsverband met de minderjarigen samengeleefd tot in 2015. Toen is de relatie tussen de ouders verbroken en sedertdien wonen zij niet meer samen. De minderjarigen zijn sedert 7 oktober 2015 (opnieuw) uit huis geplaatst en verblijven sinds 2 februari 2016 tezamen in het huidige, perspectief biedende, pleeggezin.
6. Ingevolge artikel 798, eerste lid, eerste volzin, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet onder een belanghebbende worden verstaan, degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.
7. Het hof stelt op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de vader niet belast is met het gezag over de minderjarigen. De beëindiging van het gezag grijpt dan ook niet in in de rechtsbetrekking tussen de vader en de minderjarigen. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van het uitgangspunt: dat een ouder zonder gezag niet belanghebbende is in de procedure ter zake van de gezagsbeëindiging van de andere ouder, zijn niet gesteld.
8. De vader heeft aangevoerd dat hij op grond van artikel 1:253b Burgerlijk Wetboek (BW) aan de rechtbank kan verzoeken hem met het gezag te belasten, een grond om hem in deze procedure als belanghebbende aan te merken. Het hof gaat aan dit argument voorbij. Dat de vader deze mogelijkheid heeft, maar overigens tot heden niet heeft benut, maakt niet dat hij als ouder zonder gezag belanghebbende is. In deze procedure is de raad de verzoekende partij. Bovendien is de vader ten aanzien van [naam 7] niet aan te merken als de tot gezag bevoegde ouder, omdat hij niet de juridische vader is van [naam 7] .
9. De omstandigheid dat de pleegouders wel worden aangemerkt als belanghebbende maakt evenmin dat dan ook de vader als belanghebbende moet worden aangemerkt. De pleegouders hebben nadrukkelijk in de wet de positie van belanghebbende verkregen, onder voorwaarde dat zij ten minste een jaar de minderjarigen als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden. Hierin is hun rechtstreekse belang gelegen.
10. Het hof is, anders dan de vader, van oordeel dat het niet vooruit kan lopen op mogelijke wetswijzigingen ten aanzien van een koppeling van gezag aan een erkenning van een kind.
11. De vader doet een beroep op het EVRM waarmee het hem niet aanmerken als belanghebbende in zijn visie strijdig is. Het hof overweegt daarover als volgt. Een gezagsbeëindiging levert ten opzichte van de gezagsouder een rechtstreeks inmenging in diens ouderlijk gezag op. Ten opzichte van een ouder die niet met het gezag is belast, levert deze als zodanig nog geen beperking op van de uitoefening van diens recht op family life met het kind. Uit het EVRM volgt dat de nationale wet in beginsel de biologische ouder een mogelijkheid moet bieden om (mede) het gezag over een minderjarige te verkrijgen. In die mogelijkheid voorziet de Nederlandse wet. Nu de wet de vader die mogelijkheid biedt is het niet aanmerken van de vader in deze procedure als belanghebbende niet strijdig met verdragsbepalingen zoals het EVRM.
12. Voor zover de vader betoogt dat hij de mogelijkheid moet hebben een verzoek in te dienen tot het onderzoeken van de mogelijkheden tot plaatsing bij hem als perspectief biedend pleeggezin en hij daarom als belanghebbende moet worden aangemerkt, gaat hij er aan voorbij dat dit los staat van een beëindiging van het gezag van de moeder, temeer nu hij niet (meer) in gezinsverband met de moeder samenleeft. Hem staan, zoals al gezegd, daartoe wettelijke mogelijkheden ten dienste.
13. De slotsom is dat de vader niet als belanghebbende wordt beschouwd ten aanzien van de beëindiging van het gezag van de moeder en hij daarom niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn hoger beroep. Het hof merkt op dat het hoger beroep van de moeder tegen de beëindiging van haar gezag zal worden behandeld ter zitting van 6 september aanstaande en dat de vader voor die zitting als informant is opgeroepen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, AN. Labohm en J.M. van Baardewijk bijgestaan door mr. C. van de Vijver als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 augustus 2017.