Rb. Zeeland-West-Brabant, 10-10-2014, nr. AWB-14, 264
ECLI:NL:RBZWB:2014:7113
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
10-10-2014
- Zaaknummer
AWB-14_264
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2014:7113, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10‑10‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992
- Vindplaatsen
NTFR 2015/577 met annotatie van mr. J. Rolleman
Uitspraak 10‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag BPM – nieuwe of gebruikte auto Belanghebbende heeft bij een Duitse autodealer een auto gekocht. Daarna is de auto voor het eerst toegelaten tot de openbare weg. De levering vindt een half jaar later plaats. In de tussenliggende periode heeft de autodealer de auto als demonstratie-auto gebruikt. In geschil is of voor de heffing van BPM sprake is van een nieuwe of een gebruikte auto. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de auto naar verkeersopvattingen terecht als ‘nieuw’ heeft aangemerkt.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 14/264
uitspraak van 10 oktober 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 6 december 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) van € 4.737 (aanslagnummer [aanslagnummer]), alsmede de beschikking belastingrente van € 82.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2014 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], en namens de inspecteur [verweerder].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 318 aan haar vergoedt.
2. Gronden
2.1.
Belanghebbende heeft in december 2011 een overeenkomst tot koop van een personenauto van het merk Infiniti, type M 3O D GT Premium (hierna: de auto) gesloten met [autodealer] (hierna: de autodealer). Daarbij is overeengekomen dat de auto in juni 2012 geleverd zou worden.
2.2.
De auto is op 26 januari 2012 voor het eerst toegelaten tot de openbare weg, in dit geval in Duitsland. De autodealer heeft de auto in de periode van 26 januari 2012 tot 6 juni 2012, met instemming van belanghebbende, als demonstratie-auto gebruikt.
2.3
Op de factuur die is opgemaakt bij de levering van de auto aan belanghebbende op 6 juni 2012 is een kilometerstand van 10 vermeld.
2.4.
De gemachtigde van belanghebbende is met de auto vanuit Düsseldorf naar zijn woonplaats in Nederland gereden. Daarna heeft de gemachtigde nog 12,5 kilometer met de auto gereden in verband met een bezoek aan zijn schoonmoeder. Vervolgens is de gemachtigde op 2 juli 2012 vanaf zijn huisadres met de auto naar een keuringsstation van de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) gereden.
2.5.
Namens belanghebbende is op 2 juli 2012 aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister. Bij de berekening van de verschuldigde BPM is belanghebbende ervan uitgegaan dat het gaat om een gebruikte auto. Volgens de aangifte is, na toepassing van de afschrijvingstabel, een bedrag van € 17.549 aan BPM verschuldigd. Belanghebbende heeft voornoemd bedrag voldaan.
2.6.
Een medewerker van de RWD heeft op 2 juli 2012 een tellerstand van 37 kilometer waargenomen en deze tellerstand op het formulier ten behoeve van de BPM-aangifte genoteerd. Voorts heeft de medewerker geen visuele gebruikerssporen geconstateerd. Op het formulier ‘dossiervorming’ is de staat van de auto omschreven als ‘nieuw en ongebruikt’. Als gevolg daarvan heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag en beschikking belastingrente aan belanghebbende opgelegd.
2.7.
In geschil is of in het onderhavige geval sprake is van een gebruikte auto (belanghebbende) dan wel van een nieuwe auto (inspecteur). Het bedrag van de naheffingsaanslag is op zichzelf niet in geschil.
2.8.
2.9.
Aan de Memorie van Toelichting bij de ‘Overige fiscale maatregelen 2010’ ontleent de rechtbank de volgende passage (Kamerstukken II 2009-2010, 32 129, nr. 3 p.18):
‘8.1. Constructiebestrijding in de BPM
Teneinde belastingvermijdende constructies te vermijden neemt het kabinet twee maatregelen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM). De eerste maatregel beoogt de U-bochtconstructie te bestrijden, de tweede bestrijdt de zogenaamde hagelschadeconstructie.
Bij de U-bochtconstructie wordt een nieuw te leveren auto eerst op een buitenlands kenteken gezet om vervolgens als gebruikt voertuig te worden geïmporteerd. Omdat bij import een lagere waarde van het voertuig wordt aangegeven, resulteert dit in een lagere BPM. Deze lagere BPM kan behaald worden met een beroep op de afschrijvingstabel of met een beroep op een taxatierapport. Het kabinet bestrijdt deze constructie door niet meer voetstoots te accepteren dat een in het buitenland op kenteken gestelde auto 'gebruikt' is. Voor dit beleid is steun te vinden in een arrest van de Hoge Raad [in voetnoot: HR 29 mei 2009, nr. 08/00824 (toevoeging rechtbank: ECLI:NL:HR:2009:BI5100)]. De Raad bevestigt dat de toepassing van de U-bochtconstructie onder de huidige wetgeving er niet toe leidt dat sprake is van een gebruikte auto. Van belang is onder andere de in deze gevallen zeer lage kilometerstand, de korte registratieperiode in het buitenland en het moment waarop een koopcontract is gesloten. Voor deze bestrijding is een aanpassing van de wet dan ook niet noodzakelijk. De maatregel wordt vormgegeven door een wijziging van de Leidraad BPM.’
2.10.
Gelet op de systematiek van de wet, waarbij de catalogusprijs als heffingsgrondslag de hoofdregel is en een vermindering van de aldus berekende BPM de uitzondering, rust op belanghebbende de bewijslast aannemelijk te maken dat bij het doen van aangifte voor de BPM sprake is geweest van een gebruikte auto.
2.11.
De rechtbank acht belanghebbende daarin niet geslaagd. Uit de feiten, weergegeven in 2.1, 2.2 en 2.4, leidt de rechtbank het volgende af. De eerste registratie van de auto vond eerst plaats na het sluiten van de koopovereenkomst. Het betrof toen dus een nieuwe auto. De kilometers die de gemachtigde namens belanghebbende voorafgaand aan de aangifte heeft afgelegd met de auto zijn, op 12,5 kilometers na, uitsluitend kilometers in het kader van het vervullen van de formele verplichtingen waaraan belanghebbende moet voldoen om de auto op de openbare weg in Nederland te mogen gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee naar maatschappelijke opvattingen nog geen sprake van een gebruikt voertuig. De auto is evenmin vanwege de staat waarin de auto verkeerde als gebruikt aan te merken, nu gesteld noch gebleken is dat de auto ten tijde van de aangifte/registratie op dat moment sporen van gebruik had. Ter zake van het gebruik in de periode tot de aflevering van de auto hecht de rechtbank waarde aan de kilometerstand die is vermeld op de in 2.3 aangehaalde factuur. De enkele stelling van belanghebbende dat demonstratie-auto’s standaard 10.000 kilometers hebben gereden acht de rechtbank onvoldoende bewijs van het aantal kilometers dat met de auto is gereden in de periode dat de auto bij de autodealer stond. Ook de verklaring van de autodealer dat de auto als ‘Ausstellungsfahrzeug verwendet’ is, kan niet tot een ander oordeel leiden. Zodanig gebruik kan ook inhouden dat de auto alleen in de showroom van de autodealer wordt tentoongesteld. Belanghebbende heeft verder geen objectiveerbare bewijsstukken bijgebracht waaruit zou kunnen blijken dat bij het doen van de aangifte sprake was van een gebruikte auto.
2.12.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank de auto naar verkeersopvattingen terecht als ‘nieuw’ aangemerkt. Derhalve is het beroep ongegrond verklaard.
2.13.
Ter zitting heeft de inspecteur toegezegd dat hij het griffierecht aan belanghebbende zal vergoeden. De rechtbank heeft dienovereenkomstig beslist.
2.14.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 10 oktober 2014 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.