HR, 28-09-2012, nr. 12/03273
ECLI:NL:HR:2012:BX5792
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
28-09-2012
- Zaaknummer
12/03273
- Conclusie
mr. Wuisman
- LJN
BX5792
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX5792, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑09‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX5792
ECLI:NL:HR:2012:BX5792, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 28‑09‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX5792
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑07‑2012
- Vindplaatsen
Conclusie 28‑09‑2012
mr. Wuisman
Partij(en)
Zaaknummer: 12/03273
mr. Wuisman
Rolzitting: 10 augustus 2012 (WSNP)
CONCLUSIE tot niet- ontvankelijkheid ex artikel 80a Ro inzake:
[Verzoekster],
verzoekster tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos
- 1.
Voorgeschiedenis
- 1.1.
Bij vonnis d.d. 8 maart 2012 wijst de rechtbank 's-Gravenhage het verzoek van verzoekster tot cassatie om tot de wettelijke schuldsanering te worden toegelaten af. Het hof 's-Gravenhage bekrachtigt dit vonnis bij arrest d.d. 26 juni 2012. Een aanzienlijk deel van de aanwezige schulden heeft verzoekster tot cassatie, aldus het hof, niet te goeder trouw laten ontstaan: er zijn niet strikt nodige uitgaven gedaan op een moment dat er al een forse schuldenlast bestond en verzoekster wist of kon begrijpen dat zij de financieringslasten niet binnen redelijke termijn zou kunnen voldoen; zij had slechts een Wwb-uitkering en geen betaald werk.
- 1.2.
Bij een op 4 juli 2012 per fax bij de griffie van de Hoge Raad en daarmee tijdig binnengekomen verzoekschrift is verzoekster in cassatie van het arrest van het hof in cassatie gekomen.
- 2.
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep ex artikel 80a RO
- 2.1.
Er wordt een cassatiemiddel voorgedragen met daarin de klacht dat het hof geen aandacht heeft geschonken aan twee elementen. De klacht kan, zo blijkt klaar, niet tot cassatie leiden. Immers:
- a.
Het eerste element, zoals in het middel omschreven, vindt geen steun in het recht. Of een natuurlijke persoon de kans dient te krijgen om weer met een schone lei verder te kunnen gaan, hangt hiervan af of hij voldoet aan de in de wet neergelegde voorwaarden voor toelating de wettelijke schuldsaneringsregeling.
- b.
Wat het tweede element betreft, of het hoge bestedingspatroon van verzoekster tot cassatie te maken heeft met de zorg voor haar gehandicapte kind is een vraag van feitelijke aard, die niet voor het eerst in cassatie aan de orde kan worden gesteld. Verder wordt niet duidelijk gemaakt waarom het hof, gelet op het verloop van de procedure, onvoldoende aandacht aan dit aspect heeft geschonken.
- c.
De bewering dat artikel 6 EVRM en artikel 47 EU-Handvest van de Grondrechten zijn geschonden, stoelt op het niet meewegen door het hof van de hiervoor besproken elementen. Reeds omdat ten onrechte over dit niet meewegen wordt geklaagd, mist de bewering een deugdelijke grondslag. Die grondslag ontbreekt ook overigens.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van artikel 80a Ro.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 28‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 80a RO; niet-ontvankelijkheid.
Partij(en)
28 september 2012
Eerste Kamer
12/03273
TT/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te Nieuwkoop,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
het vonnis in de zaak 410842/FT-RK 12.83 van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 maart 2012,
- b.
het arrest in de zaak 200.103.782/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 juni 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van artikel 80a Ro.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1).
De Hoge Raad zal daarom - gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 28 september 2012.
Beroepschrift 04‑07‑2012
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Civiele administratie
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
VERZOEKSCHRIFT IN CASSATIE TEGEN HET ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 'S‑GRAVENHAGE d.d. 26 juni 2012 in de zaak met zaaknummer 200.103.782/01.
Geeft eerbiedig te kennen:
[verzoekster], ( hierna te noemen : ‘ verzoekster of ‘betrokkene’ of ‘[verzoekster]’ ) wonende te [postcode] [woonplaats] te dezer zake domicilie kiezende te Wassenaar aan de Langstraat 58b (2242 KN) (Postbus 453, 2240 AL ) , ten kantore van de advocaat bij Uw Raad mr P.J.Ph. Dietz de Loos, die als zodanig voor verzoeker optreedt en namens haar dit verzoekschrift ondertekent;
Dat verzoekster hierbij beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage in de zaak in hoger beroep met zaaknummer 200.103.782/01 d.d. 26 juni 2012, ( Prod. 1) waar bij het hof bekrachtigd heeft het vonnis van de rechtbank te 's‑Gravenhage van 8 maart 2012 met rekestnummer 410842/FT-RK 12.83, waarbij het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 19 juni 2012. Bij die behandeling is verzoekster bijgestaan door haar voormalig advocaat mr drs R. Muller, verschenen.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling ten overstaan van het hof te 's‑Gravenhage, welke plaats heeft gevonden op 19 juni 2012, bevindt zich nog niet onder de stukken en is bij het hof opgevraagd om zo spoedig mogelijk aan uw Hoge Raad door te zenden.
Dat verzoeker tegen voormeld arrest van het hof te 's‑Gravenhage in de hoger beroep zaak d.d. 26 juni 2012 aanvoert de volgende middelen van cassatie:
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen omdat het hof heeft overwogen en op grond daarvan heeft beschikt als in voormelde uitspraak is omschreven, zulks ten onrechte om de navolgende redenen:
FEITEN
Uit r.o.v. 2. van het arrest waarvan cassatie volgt:
‘De rechtbank heeft het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [verzoekster] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven ( art 288 lid 1 aanhef en onder c Fw). De rechtbank heeft daarbij ondermeer het volgende overwogen. Ondanks dat [verzoekster] heeft aangegeven te solliciteren naar betaald werk is ter zitting gebleken dat de jongste dochter van [verzoekster] een medische aandoening heeft, waardoor zij soms acuut en het ziekenhuis moet worden opgenomen. Deze omstandigheid kan botsen met de arbeidsverplichtingen van verzoekster, voor het geval zij erin zou slagen een fulltime baan te vinden. Ter zitting is de mogelijkheid om deze situatie op te vangen besproken, bijvoorbeeld door medische kinderopvang, maar daarvan is thans nog geen sprake. Teneinde geen spanning te doen ontstaan tussen de verplichtingen die voor [verzoekster] uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeien, en de situatie van haar kinderen, is de rechtbank er onvoldoende van overtuigd dat de verzoekster haar verplichtingen onvoorwaardelijk zal kunnen nakomen.’
Cassatiemiddel I
Ten onrechte overweegt en beslist het hof onder r.o.v. 6 van het arrest waarvan cassatie, dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verzoekster] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van een belangrijk deel van de schulden, waarmee het Hof de wettelijke uitgangspositie van de WSNP heeft miskend en veronachtzaamd door aan verzoekster, die in een uitzichtloze financiële positie is gekomen, niet de kans te bieden weer met een schone lei verder te kunnen gaan.
Immers:
Onder r.o.v. 5 van het arrest waarvan cassatie overweegt en oordeelt het hof dat de goede trouw een gedragsmaatstaf is, waaraan de schuldenaar dient te voldoen en dat de rechter bij de beoordeling daarvan rekening KAN houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties anderzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Het betreft derhalve, mede gezien de KAN — bepaling, een niet limitatieve opsomming van elementen ter beoordeling van de goede trouw maatstaf, als bedoeld en als uitgangspunt genomen door het Hof in r.o.v. 5 van het bestreden arrest.
Het Hof beoordeelt vervolgens alléén de ontstaansgeschiedenis van diverse vorderingen , maar rept met geen enkele overweging een aandachtspunt aan de twee volgende elementen welke meegewogen hadden moeten worden in het licht van het feit dat uit de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen ( WSNP ) volgt dat op de schuldenaar rustende verplichtingen voortvloeien die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt er op neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen , de kans MOET worden geboden weer met een schone lei verder te kunnen gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling gevergd wordt.
Het betreft hier een dwingend uitgangspunt van de WSNP, hetgeen ook verklaart waarom de advocaat bij Uw Raad het woord ‘moet’ heeft benadrukt.
Het tweede element waar het Hof ten onrechte aan voorbij gegaan is, is het feit dat verzoekster kennelijk een gehandicapt kind heeft, hetgeen tevens de reden zou kunnen zijn voor het hoge bestedingspatroon, immers een gehandicapt kind kost aanzienlijk meer dan een gezond kind. Dit aspect is ten onrechte niet meegewogen in de situatie dat de kans op toepassing van de WSNP geboden had moeten worden.
Doordat het Hof geen enkele overweging aan dit dwingend uitgangspunt van de WSNP wijdt, staat rechtens vast dat het Hof dit dwingend uitgangspunt niet in de overwegingen heeft betrokken, hetgeen oplevert schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, althans schending van art 6 EVRM subs. Art 47 EU-Handvest van de Grondrechten ,doordat aan verzoekster daardoor het recht op een fair trial is onthouden, althans getuigt het oordeel van het Hof, de situatie van verzoekster en haar gehandicapt kind in aanmerking nemende, van een kennelijke hardheid, welke eveneens in strijd is met de bedoeling , opzet en doelstelling van de WSNP.
Redenen waarom
Verzoekster zich wendt tot Uw Raad met het eerbiedig verzoek het arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage d.d. 28 juni 2012 met zaaknummer 200.103.782/01 , waartegen bovenstaande middelen van cassatie zijn gericht, te vernietigen , alles met zodanige verdere uitspraak als naar oordeel van Uw Raad behoort te worden gegeven.
Wassenaar, 4 juli 2012.
Mr P.J.Ph. Dietz de Loos.
Advocaat bij de Hoge Raad