Rb. Zwolle-Lelystad, 05-12-2011, nr. 07/663251-10 (P)
ECLI:NL:RBZLY:2011:BV2799
- Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum
05-12-2011
- Zaaknummer
07/663251-10 (P)
- LJN
BV2799
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZLY:2011:BV2799, Uitspraak, Rechtbank Zwolle-Lelystad, 05‑12‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 05‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Promis, vormverzuim ex artikel 359a Sv m.a.g. bewijsuitsluiting, gemotiveerde vrijspraak van witwassen
RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/663251-10 (P)
Uitspraak: 5 december 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(Verdachte)
geboren op (geboortedatum + plaats)
wonende te (adres + woonplaats)
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2011.
De verdachte is niet verschenen. Haar raadsman, mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer, is wel verschenen en heeft verklaard bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn. Als officier van justitie was aanwezig mr. drs. R.H. den Haan.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
zij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 24 augustus 2010, in de gemeente Deventer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, en/of een van haar mededader(s) (telkens)
- één of meer geldbedrag(en) (te weten een bedrag van 2.000 euro ten behoeve van (Benadeelde 1)inrichtingen en/of een bedrag van 6.320 euro ten behoeve van (Benadeelde 2) en/of een bedrag van 1.782,85 euro ten behoeve van (Benadeelde 3) en/of een bedrag van 2.050 euro ten behoeve van (Benadeelde 4) en/of een bedrag van 632,30 euro ten behoeve van (Benadeelde 5) en/of een bedrag van 906 euro ten behoeve van (Benadeelde 6) en/of een bedrag van 588,90 euro ten behoeve van de (Benadeelde 7)) en/of
- twee, althans één of meer auto('s), (te weten een Opel Corsa met kenteken , en/of een Volkswagen Golf met kenteken ), en/of
- twee, althans één of meer, jetski('s) (te weten een Jetski Seadoo met registratienummer 21-06-YL, en/of Jetski Seadoo, met registratienummer), en/of
- een blokhut, en/of
- twee, althans één of meer, fiets(en) (merk Batavus, type Glamorous stadsfiets RB), en/of
- twee, althans één of meer, laptop(s) (merk Toshiba, type Satellite P300-1FY en/of eMachines, type G525),
voorhanden gehad, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat die/dat geldbedrag(en) en/of die auto('s) en/of die jetski('s) en/of die blokhut en/of die fietsen en/of die laptop(s) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 24 augustus 2010, in de gemeente Deventer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- één of meer geldbedrag(en) (te weten een bedrag van 2.000 euro ten behoeve van (Benadeelde 1)inrichtingen en/of een bedrag van 6.320 euro ten behoeve van (Benadeelde 2) en/of een bedrag van 1.782,85 euro ten behoeve van (Benadeelde 3) en/of een bedrag van 2.050 euro ten behoeve van (Benadeelde 4) en/of een bedrag van 632,30 euro ten behoeve van (Benadeelde 5) en/of een bedrag van 906 euro ten behoeve van (Benadeelde 6) en/of een bedrag van 588,90 euro ten behoeve van de (Benadeelde 7)) en/of
- twee, althans één of meer auto('s), (te weten een Opel Corsa met kenteken , en/of een Volkswagen Golf met kenteken ), en/of
- twee, althans één of meer, jetski('s) (te weten een Jetski Seadoo met registratienummer , en/of Jetski Seadoo, met registratienummer ), en/of
- een blokhut, en/of
- twee, althans één of meer, fiets(en) (merk Batavus, type Glamorous stadsfiets RB), en/of
- twee, althans één of meer, laptop(s) (merk Toshiba, type Satellite P300-1FY en/of eMachines, type G525),
voorhanden heeft gehad, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs kon(den) vermoeden, dat die/dat geldbedrag(en) en/of die auto('s) en/of die jetski('s) en/of die blokhut en/of die fietsen en/of die laptop(s) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt verdachte hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennis¬neming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het onderzoek in deze zaak is aangevangen nadat in de periode januari 2009 – januari 2010 een aantal keren CIE-informatie omtrent de echtgenoot van verdachte, (Medeverdachte 1), was ontvangen. De informatie in één van de processen-verbaal – dat (Medeverdachte 1) zich bezig houdt met de handel in wiet (januari 2009) – is als betrouwbaar aangemerkt. Over de betrouwbaarheid van de informatie in de andere drie verbalen kon geen oordeel worden gegeven.
Vervolgens heeft de politie andere voor de politie toegankelijke bronnen geraadpleegd. Uit deze bronnen is het volgende gebleken.
Uit een politieregistratie is gebleken dat (Medeverdachte 1) op 14 april 2009 is aangehouden terwijl hij in het bezit was van goederen die mogelijk in verband kunnen worden gebracht met het kweken van hennep.
Op 1 oktober 2009 is een anonieme melding gedaan dat in de woning aan de (adres) (de woning van (Medeverdachte 1)) een wietplantage in bedrijf zou zijn. Onderzoek naar aanleiding van deze melding heeft niets opgeleverd.
Voorts zou uit informatie van de RDW zijn gebleken dat (Medeverdachte 1) gedurende een langere periode doorlopend één of meer kentekens van personenauto’s, bromfietsen en een jetski op zijn naam heeft gehad. De in dit stadium bekend veronderstelde RDW-informatie is in het proces-verbaal niet gespecificeerd. Het proces-verbaal vermeldt wel dat verdachte een kenteken op haar naam heeft staan (Opel Corsa, bouwjaar 2008, kenteken: ).
Uit raadpleging van het Kadaster is gebleken dat verdachte en (Medeverdachte 1) gezamenlijk het huis aan de (adres) te Deventer in eigendom hebben. Het huis is bezwaard met een hypotheek van € 158.044,--. Volgens het GBA woont (Medeverdachte 1) aan de (adres), terwijl verdachte en haar zoon, medeverdachte (Medeverdachte 1)wonen aan de (adres + plaatsnaam)
Hierna heeft de politie op grond van een convenant gesloten tussen de regiopolitie IJsselland, de belastingdienst, het UWV en verschillende gemeenten in de regio, informatie opgevraagd omtrent het inkomen van verdachte en de medeverdachten (Medeverdachte 1) en (Medeverdachte 3). De belastingdienst heeft aan het verzoek van de politie uitvoering gegeven en de gevraagde inkomensgegevens verstrekt.
Uit de gegevens van de belastingdienst is voorts gebleken dat (Medeverdachte 1) sinds 2009 Onroe¬rend Zaak Belasting betaalt voor een garage aan de (adres + plaatsnaam).
Op grond van artikel 126nd Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) heeft de officier van justitie vervolgens dagafschriften van de bankrekeningen van verdachte en de (Medeverdachte 1) gevorderd. De dagafschriften vermelden diverse contante opnamen en stortingen op de des¬betreffende bankrekeningen.
Met betrekking tot de Opel Corsa zijn op grond van artikel 126nd Sv van de verkoper gegevens gevorderd met betrekking tot de betaling. Daaruit is gebleken dat (Medeverdachte 1) de koop¬prijs van € 8.000,- (na inruil van een andere auto) contant heeft voldaan.
Op 24 augustus 2010 zijn op grond van een vordering van de officier van justitie overeen¬komstig artikel 126nd Sv doorzoekingen verricht in de woningen aan de (adres) en (adres + plaatsnaam) en in de garage aan de (adres + plaatsnaam). Daarbij zijn diverse administratieve bescheiden en goederen in beslag genomen. Naar aanleiding van de bevindingen is nader onderzoek verricht.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft daartoe onder meer gesteld dat op basis van de informatie verkregen bij de start van het onderzoek, te weten de CIE-informatie en de inkomensgegevens, de verdenking is ontstaan dat verdachte en de medeverdachten (Medeverdachte 1) en (Medeverdachte 3) zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen.
Met betrekking tot het opvragen van de inkomensgegevens van verdachte bij de belastingdienst heeft de officier van justitie het volgende gesteld. Hier ligt geen vordering op grond van artikel 126nd Sv aan ten grondslag. De informatie is opgevraagd op basis van het convenant met o.a. de belastingdienst. Het is bekend dat de Rechtbank Utrecht bij vonnis van 26 augustus 2011, LJN BR5924 heeft geoordeeld dat het opvragen van informatie bij de belastingdienst op basis van een convenant onrechtmatig is. Die uitspraak heeft echter voor de onderhavige zaak geen gevolgen omdat – ten eerste – het openbaar ministerie beroep heeft ingesteld en – ten tweede – omdat de rechtbank in dat vonnis heeft overwogen dat het geconstateerde vormverzuim niet hoeft te leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie of bewijsuitsluiting, omdat de desbetreffende informatie ook zou zijn verkregen als de officier van justitie die op basis van art. 126nd Sv zou hebben gevorderd. Het verzuim is derhalve meer van formele dan van materiële aard.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte een gevangenisstraf van 4 maanden op te leggen, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gepleit tot vrijspraak. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gegevens van de belastingdienst onrechtmatig zijn verkregen. Hij heeft hiervoor verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 26 augustus 2011 (LJN BR 5924).
De raadsman heeft verder aangevoerd dat de doorzoekingen verricht op 24 augustus 2010 gebaseerd waren op de inkomensgegevens en voor het overige slechts op de CIE-informatie betreffende (Medeverdachte 1), opgenomen in de vier processen-verbaal, terwijl de informatie in slechts één daarvan als betrouwbaar is aangemerkt. Verder was slechts bekend dat verdachte een kenteken op haar naam heeft en met (Medeverdachte 1) een woning bezit. De inkomensgegevens van verdachte en de medeverdachten waren derhalve cruciaal. Omdat de inkomensgegevens onrechtmatig zijn verkregen, moeten deze worden uitgesloten van het bewijs. Dat geldt ook voor alles wat uit de doorzoeking is voortgekomen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie aan het opvragen van de gegevens van de belastingdienst geen vordering op grond van artikel 126nd Sv ten grondslag heeft gelegd. Blijkens het proces-verbaal heeft de regiopolitie IJsselland een convenant gesloten met de belastingdienst, het UWV en de gemeenten in de regio IJsselland, om informatie uit te wisselen over (nog niet) verdachte personen (het Convenant inzake de handhaving van overheidsregelingen). Op grond van dit convenant heeft de politie de belastingdienst zelfstandig gevraagd om de inkomensgegevens van verdachte en de medeverdachten te verstrekken, aan welk verzoek uitvoering is gegeven.
Bij de beoordeling van deze zaak is van belang dat artikel 126nd, eerste lid, Sv – welk artikel betrekking heeft op het voor strafrechtelijke doeleinden opvragen van andere dan identificerende gegevens met betrekking tot personen (zoals de onder¬havige financiële gegevens) – het volgende vermeldt:
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens, vorderen deze gegevens te verstrekken.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 16 juli 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de regeling van bevoegdheden tot het vorderen van gegevens (Stb. 2005, 390) houdt – voor zover van belang – het volgende in:
(…) Door het gebruik van informatie- en communicatietechnologie beschikken derden steeds vaker over gegevens van personen. Het staat derden – voor zover zij dat zouden willen – niet vrij persoonsgegevens ten behoeve van de opsporing ter beschikking te stellen. Evenmin staat het de met opsporing belaste instanties zonder meer vrij persoonsgegevens van derden te vragen. De regels voor een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens zoals neergelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens stellen hieraan namelijk grenzen. (…) Bij de voorgestelde bevoegdheden zijn drie belangen in het geding: het belang van de opsporing, het belang van de derde van wie de gegevens gevorderd worden en het belang van degene op wie de gegevens betrekking hebben. De regeling van de bevoegdheden moet met elk van deze belangen rekening houden. (…) Artikel 8 EVRM en de daarop gebaseerde jurisprudentie stellen ook eisen aan de kwaliteit van de wettelijke regeling. Deze houden in dat de regeling voor de burger voldoende toegankelijk en voorzienbaar moet zijn en dat de regeling waarborgen moet bieden tegen willekeurige inmenging van de overheid in het persoonlijke leven van de burger en tegen misbruik van deze bevoegdheid. (…) Gelet op deze eisen is in de voorgestelde bevoegdheden telkens de aard en de omvang van de bevoegdheid omschreven. Onderscheiden is in soorten gegevens en ook zijn de gevallen omschreven waarin de bevoegdheid kan worden toegepast en zijn de bevoegde autoriteiten aangewezen. Naarmate de bevoegdheid ingrijpender is, dient het te gaan om een verdenking van een ernstiger misdrijf en komt de bevoegdheid toe aan een hogere autoriteit. (…) Waarborgen tegen een willekeurige inmenging van de overheid en tegen misbruik van bevoegdheid zijn gelegen in het vereiste dat een vordering tot verstrekken van gegevens altijd schriftelijk moet zijn en dat de vordering een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding moet bevatten van de gegevens die worden gevorderd. Van de verstrekking van gegevens dient een proces-verbaal te worden opgemaakt. Hierin dienen de feiten of omstandigheden te worden vermeld waaruit blijkt dat is voldaan aan het vereiste van een verdenking van een strafbaar feit van een bepaalde ernst en waarin de reden waarom de gegevens in het belang van het onderzoek worden gevorderd dient te worden vermeld. (…)
Onder 126nd: Deze gegevens zijn meeromvattend en kunnen meer blootgeven van iemands persoonlijk leven dan identificerende gegevens. De persoonlijke levenssfeer van de persoon op wie de gegevens betrekking hebben, kan verdergaand worden beperkt. De bevoegdheid tot het vorderen van ook andere dan identificerende gegevens dient dan ook aan zwaardere voorwaarden te worden gebonden. Daarom wordt voorgesteld de bevoegdheid toe te kennen aan de officier van justitie in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. (…) De bevoegdheid dient gericht te worden toegepast, op basis van een op feiten of omstandigheden gegrond vermoeden dat bepaalde gegevens bij de derde beschikbaar zijn. (…) De bevoegdheid houdt in dat de officier van justitie uitsluitend vooraf bepaalde gegevens kan vorderen: hij dient vooraf de gegevens zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven.
Uit de hiervoor vermelde wetsgeschiedenis volgt dat gegevens van de belastingdienst enkel door de officier van justitie kunnen worden gevorderd op grond van artikel 126nd Sv. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voor zover de politie op grond van het convenant zelfstandig de inkomensgegevens van verdachte en de medeverdachten aan de belastingdienst heeft gevraagd en heeft gekregen, de inhoud van en de bedoeling van de wetgever met artikel 126nd Sv is geschonden. Dat geldt in het bijzonder nu het convenant blijkbaar ook is/wordt toegepast met betrekking tot personen ten aanzien waarvan (nog) geen verdenking van een misdrijf, laat staan een misdrijf zoals omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv, bestaat en evenmin gebleken is dat het convenant de overige waarborgen, die voortvloeien uit artikel 126 nd Sv, zeker heeft gesteld. Omdat de inkomensgegevens zijn opgevraagd op grond van het convenant en niet op grond van artikel 126nd Sv, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vormverzuim, zoals bedoeld in artikel 359a Sv.
De rechtbank is van oordeel dat het vormverzuim dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de inko¬mens¬gegevens. Daartoe overweegt de rechtbank dat voorafgaand aan het opvragen van de inkomensgegevens er blijkens het proces-verbaal enkel sprake was van: één proces-verbaal van als betrouwbaar aangemerkte CIE-informatie met betrekking tot (Medeverdachte 1), een politieregistratie dat (Medeverdachte 1) in april 2009 is aangehouden terwijl hij in het bezit was van goederen die mogelijk in verband kunnen worden gebracht met het kweken van hennep en de gegevens van het RDW en het Kadaster betreffende de medeverdachten (Medeverdachte 1) en (Verdachte). Naar het oordeel van de rechtbank is deze informatie onvoldoende geweest om te kunnen spreken van een verdenking van wit¬wassen, zoals bedoeld in artikel 126nd Sv, ten opzichte van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de CIE-informatie en de politieregistratie louter betrekking hebben op (Medeverdachte 1). Het bezit van de Opel Corsa op naam van verdachte en het bezit van de woning aan de (adres) door verdachte en (Medeverdachte 1) gezamenlijk kan – op zichzelf beschouwd, noch in samenhang met de CIE-informatie en de desbetreffende politie¬registratie – naar het oordeel van de rechtbank niet tot een verdenking van witwassen ten opzichte van verdachte hebben kunnen leiden. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet louter een formeel, maar een materieel belang van verdachte is geschonden en dat de ernst van het vormver¬zuim tot bewijsuitslui¬ting dient te leiden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de onrechtmatig verkregen inkomensgegevens essentieel (moeten) zijn geweest voor het – hierna en achtereenvolgens, steeds op grond van artikel 126nd Sv – vorderen van de dagafschriften van de bankrekeningen van verdachte en de (Medeverdachte 1), de gegevens met betrekking tot de betaling van de Opel Corsa en de doorzoekingen in de onderhavige woningen en garage. Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen, was de overige, vóór de inkomensgegevens beschikbare informatie immers onvoldoende om van een verdenking van witwassen ten opzichte van verdachte te kunnen spreken. Nu voorts de inkomens¬gegevens van het bewijs zijn uitgesloten, kan de conclusie geen andere zijn dan dat er – thans beschouwd – ten onrechte ook geen verdenking ten grondslag heeft gelegen aan de opvolgende opsporingshandelingen. Dit brengt mee dat alles wat deze opsporings¬hande¬lingen hebben opgeleverd, eveneens als onrechtmatig van het bewijs dient te worden uitgesloten.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs, zodat verdachte van hetgeen hem ten laste is gelegd zal worden vrijgesproken.
De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Wijnands-Veninga, voorzitter, mr. A.P.W. Esmeijer en mr. A.M. van der Pal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.J. Verheij-de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2011.
Mr. Wijnands-Veninga en mr. Van der Pal waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.