Deze zaak hangt samen met de onder nr. 09/04996 H en 09/04992 H door de aanvrager bij de Hoge Raad ingediende herzieningsverzoeken, waarin ik vandaag eveneens zal concluderen.
HR (P-G), 20-04-2010, nr. S 09/04994 H
ECLI:NL:PHR:2010:BM8565
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
20-04-2010
- Zaaknummer
S 09/04994 H
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BM8565
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BM8565, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 20‑04‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM8565
Conclusie 20‑04‑2010
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1.
De rechtbank te Amsterdam, sector kanton, heeft de aanvrager bij onherroepelijk vonnis van 3 augustus 2009 wegens ‘overtreding van artikel 2.7 lid 2 van de APV van Amsterdam’ bij verstek veroordeeld tot een geldboete van 150 euro (subsidiair 3 dagen hechtenis).
2.
Namens de aanvrager heeft mr. R.T. Langsingh, advocaat te Amsterdam, herziening gevraagd van het vonnis van de kantonrechter op de grond dat er sprake zou zijn geweest van een persoonsverwisseling.1.
3.
Uit de stukken van het geding blijkt dat op 10 maart 2009 te Amsterdam een persoon is aangehouden op verdenking van het overtreden van artikel 2.7 lid 2 van de APV van Amsterdam (kort gezegd: het op of aan de openbare weg zich ophouden, terwijl aannemelijk is dat zulks gebeurde om verdovende middelen te kopen en/of te koop aan te bieden). De aangehouden persoon verstrekte de volgende persoonsgegevens: [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats], woonachtig op het adres [a-straat 1], [postcode] te [woonplaats]. Voorts bevindt zich nog onder de stukken een proces-verbaal d.d. 10 maart 2009 met daarop afgebeeld een foto van een persoon, waaronder de naam van aanvrager en zijn ‘bevolkingsregisternummer’ staan vermeld. Dit proces-verbaal houdt verder in als verklaring van verbalisant [verbalisant 1] dat de op die foto afgebeelde persoon en de in het proces-verbaal genoemde verdachte, qua uiterlijk een en dezelfde persoon zijn. ‘Het betreft hierbij’, aldus voornoemde verbalisant, ‘een en dezelfde persoon.’ Aan de aangehouden verdachte is na zijn aanhouding in persoon een oproeping uitgereikt met daarin de mededeling op 3 augustus 2009 te verschijnen op de terechtzitting van de kantonrechter te Amsterdam. Op die zitting is de aanvrager bij verstek veroordeeld.
4.
In de aanvrage wordt gesteld dat het op 10 maart 2009 gepleegde strafbare feit niet door aanvrager, maar door diens broer [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1976, zou zijn gepleegd. Laatstgenoemde zou toentertijd niet zijn eigen persoonsgegevens, maar die van aanvrager aan de verbalisanten hebben opgegeven. Aanvrager stelt derhalve om die reden op 3 augustus 2009 ten onrechte te zijn veroordeeld door de kantonrechter te Amsterdam.
5.
Aanvrager doet het hierboven onder 4 weergegeven standpunt steunen op een drietal stukken:
- —
Een afschrift van een ‘Uittreksel Justitiële Documentatie’ d.d. 5 oktober 2005 op naam van de aanvrager, welk uittreksel kort gezegd inhoudt dat de aanvrager in 2001 en 2005 door de politierechter te Amsterdam ter zake het in strijd handelen met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod is veroordeeld en in 2002 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam twee maal is veroordeeld ter zake het meermalen plegen van een poging doodslag. Deze uitspraken zijn blijkens het uittreksel onherroepelijk geworden. In de aanvrage wordt in dit verband voorts aangevoerd dat de aanvrager deze feiten nimmer heeft begaan.
- —
Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 3] d.d. 20 oktober 2005, waarin [betrokkene 3], voor zover relevant en samengevat, verklaart dat [aanvrager] de broer van [betrokkene 2] is en dat [betrokkene 2] de naam van [aanvrager] gebruikt ‘om uit al die dingen te blijven’ en dat [aanvrager] een rustige jongen is.
- —
Een proces-verbaal opgemaakt door de politie Amsterdam/Amstelland, bij de officier van justitie ingekomen op 6 oktober 2005, inhoudende dat ‘[naam]’ moet zijn ‘[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979’, dat dit na controle van hun vingerafdrukken bleek, dat [achternaam aanvrager] in 2001 is gedactyloscopeerd en dat ‘dit tevens een valse naam [bleek] te zijn’ en ‘dat de man die zich toen [aanvrager] noemde in werkelijkheid zijn broer [is]’. Voorts houdt dit proces-verbaal in dat deze broer is genaamd: [betrokkene 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
6.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2o, van art. 457 Sv slechts dienen een door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting de rechter niet is gebleken en die het ernstig vermoeden wekt dat, ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
7.1.
De vraag die hier beantwoord dient te worden is of hetgeen in de aanvrage is aangevoerd en de ter staving daarvan overgelegde, hierboven onder 5 genoemde, stukken het ernstige vermoeden doen ontstaan dat, ware de kantonrechter daarmee bekend geweest, zij de aanvrager zou hebben vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde feit. Mijns inziens dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord.
7.2.
Allereerst is het van belang om vast te stellen dat alle bij de aanvrage overgelegde stukken wat betreft hun inhoud uitsluitend betrekking hebben op andere, eerder dan op 10 maart 2009 gepleegde, strafbare feiten en dus niet op het hier aan de orde zijnde strafbare feit met betrekking waartoe thans herziening wordt gevraagd. De uit die stukken voortvloeiende omstandigheid dat de broer van de aanvrager zich in het verleden (kennelijk) wel eens aan de politie heeft voorgedaan als zijnde aanvrager, brengt niet zonder meer met zich dat zulks ook in deze zaak heeft plaatsgevonden. Het door de aanvrager overgelegde uittreksel justitiële documentatie op zijn naam maakt een en ander ook niet anders, te meer niet omdat de stelling dat de op die documentatie vermelde feiten niet door de aanvrager zijn gepleegd op geen enkele wijze door de aanvrager is onderbouwd.
Voorts kan op grond van het hierboven genoemde proces-verbaal d.d. 10 maart 2009 bevattende de foto van een persoon met de gegevens van de aanvrager, gevoegd bij de al genoemde mededeling van verbalisant [verbalisant 1] dat de op die foto afgebeelde persoon de aangehouden verdachte betreft wel worden aangenomen dat door desbetreffende verbalisant is vastgesteld dat het de verdachte is geweest en niet iemand anders die in deze zaak is aangehouden. Daarbij merk ik op dat door de aanvrager niet is aangevoerd dat de op die foto afgebeelde persoon een ander is geweest dan de aanvrager of dat de aanvrager en zijn broer op een zodanige wijze op elkander lijken dat de betreffende politieambtenaar abusievelijk heeft aangenomen dat het de broer van de verdachte is geweest die op de foto stond afgebeeld.
7.3.
Gelet op een en ander stel ik mij dan ook op het standpunt dat het aangevoerde niet tot het ernstige vermoeden leidt als hiervoor bedoeld en dat de aanvrage ongegrond verklaard dient te worden.
8.
Deze conclusie strekt ertoe dat de aanvrage zal worden afgewezen.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑04‑2010