Hof 's-Hertogenbosch, 16-09-2009, nr. HV 200.033.517
ECLI:NL:GHSHE:2009:BL0289
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
16-09-2009
- Zaaknummer
HV 200.033.517
- LJN
BL0289
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2009:BL0289, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑09‑2009; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Voorlopig getuigenverhoor in zaak die aanhangig is bij de Hoge Raad afgewezen op grond van strijd met de goede procesorde en het ontbreken van belang.
Partij(en)
dHJ
16 september 2009
Sector civiel recht
Zevende kamer
Zaaknummer: HV 200.033.517
Zaaknummer eerste aanleg: 187212/EX RK 09-13
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X.] O.G. ONROEREND GOED B.V.,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X.] BEHEER B.V.,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Y.] B.V.,
alle gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [X.] (enkelvoud),
advocaat: mr. T. Segers,
t e g e n
[Z.],
in zijn hoedanigheid van wethouder van de gemeente [gemeentenaam],
wonende te [woonplaats],
en
de publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE [gemeentenaam],
zetelende te [zetelplaats],
geïntimeerden,
verder te noemen: [Z.] resp. de gemeente,
advocaat: mr. B.J.P.G. Roozendaal.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft bij beschikking van 31 maart 2009, waarvan beroep, het verzoek van [X.] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen.
1.2.
Bij appelschrift, met producties, dat ter griffie van het hof is binnengekomen op 19 mei 2009, heeft [X.] verzocht de beschikking te vernietigen en alsnog een voorlopig getuigenverhoor te gelasten teneinde [Z.] en drie raadsleden van de gemeente [gemeentenaam] te doen horen.
1.3.
[Z.] en de gemeente hebben een verweerschrift ingediend dat bij het hof is binnengekomen op 6 juli 2009.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 september 2009. Daarbij waren de heer [X.], de heer [A.] namens de gemeente en de advocaten aanwezig. Uitspraak is bepaald op heden.
2. De gronden van het verzoek
Voor de inhoud van de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar het appelschrift.
3. De beoordeling
3.1.
Bij de beoordeling van het verzoek moet voorop worden gesteld dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor als bedoeld in art. 186 Rv, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, slechts kan worden afgewezen op de grond dat de verzoeker daarbij geen belang heeft, dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, dat het strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar, vgl. HR 21 november 2008, LJN BF3938.
3.2.
Tussen [X.] en de gemeente wordt een civiele procedure gevoerd. Kort gezegd gaat het over de vraag of de gemeente jegens [X.] onrechtmatig heeft gehandeld door te weigeren een perceel grond aan hem te verkopen. Het perceel is aan [B.] ter beschikking gesteld. Bij arrest van 19 februari 2008 van dit gerechtshof zijn de vorderingen van [X.] in hoger beroep alsnog afgewezen. Tegen dit arrest is cassatieberoep ingesteld, waarbij onder meer een middel(onderdeel) is gericht tegen na te noemen rov. 4.5.9. Bij de Hoge Raad zijn de gedingstukken gewisseld. De procureur-generaal heeft nog geen conclusie genomen.
3.3.
Bij het onderhavig verzoek staat een uitlating van [Z.], gedaan tijdens het pleidooi bij het gerechtshof, centraal. In het proces-verbaal van de zitting is deze aldus verwoord:
De situatie was zo dat het perceel precies paste voor [B.]. [B.] wilde geen garagefaciliteiten bouwen. (…) Het plan van [B.] paste precies. De parkeerplaats was ook goed bereikbaar.
Het hof overwoog:
4.9.5.
Bovendien hebben [X.] c.s. niet de stelling van de gemeente betwist dat [B.] geen garagefaciliteit op kavel [kavelletter 1.] wilde realiseren terwijl [X.] c.s. wel een garagefaciliteit op kavel [kavelletter 2.] wilden bouwen, zodat [X.] c.s. (op een kleiner perceel) een aanmerkelijk groter bouwwerk wilden realiseren dan [B.]. Reeds hieruit volgt dat ten deze van gelijke gevallen – zelfs indien rekening zou worden gehouden met de bouw van een woning op kavel [kavelletter 1.] hetgeen enkele honderden vierkante meters zou vergen - geen sprake is.
Partijen zijn het erover eens dat rov. 4.9.5 een reflectie is op de betreffende uitlating ter gelegenheid van het pleidooi.
[X.] stelt zich op het standpunt dat de uitlating van de wethouder op het pleidooi opzettelijk onjuist is en daarmee onrechtmatig jegens hem.
- 3.3.
Naar het oordeel van het hof stuit een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor met betrekking tot een kwestie die onderwerp is van een cassatiegeding in beginsel af op de goede procesorde en het ontbreken van belang. De aan het verhoor te ontlenen feiten kunnen immers niet aan de Hoge Raad worden gepresenteerd. Bij afwijzing van het cassatieberoep is er een einde aan het geding gekomen. Alleen na vernietiging kunnen nieuwe feiten naar voren worden gebracht. Zover is het nog niet. Onder bijzondere omstandigheden zou een getuigenverhoor opportuun kunnen zijn, maar zulke omstandigheden acht het hof niet aanwezig. Daartoe overweegt het hof als volgt.
- 3.4.
De advocaat van de gemeente, die ook op de pleidooizitting voor de gemeente optrad, heeft aangegeven dat de betreffende passage in het proces-verbaal niet nauwkeurig is weergegeven. [B.] wilde ‘geen garagefaciliteit bouwen vergelijkbaar met [X.]’. [B.] stond voor ogen een kleine garage, een woning en een geplaveid terrein voor de stalling van vrachtwagens. Aldus is ook geschied. [X.] heeft ter zitting (van 9 september 2009) verklaard dat hij voornemens was een groot gebouw neer te zetten, zonder geplaveid terrein en woning, zodat de wagens overkapt gestald konden worden. Partijen zijn het erover eens dat de bouwwerken die [X.] en [B.] voor ogen hadden qua grootte verschilden.
- 3.5.
Uit rov. 4.9.5 blijkt dat voor het hof doorslaggevend, althans mede bepalend was dat [X.] een aanmerkelijk groter bouwwerk wilde realiseren dan [B.]. Dit feit nu, staat tussen partijen vast. Dit brengt mee dat, daargelaten wat [Z.] nu precies zou hebben gezegd, het hof op het cruciale punt niet op het verkeerde been is komen te staan. Zelfs als [X.] al zou kunnen bewijzen wat hij wil bewijzen, en dan ook nog bewijst dat sprake is van opzet, dan nog ontbreekt het noodzakelijk causale verband en kan er daaruit geen schade voor [X.] zijn ontstaan. De stelling dat in dat geval sprake is van immateriële schade in de vorm van reputatieschade acht het hof niet aannemelijk. De conclusie is dan dat [X.] een te zwakke materiële rechtspositie heeft om een voorlopig getuigenverhoor te rechtvaardigen.
- 3.6.
Daarbij komt dat [X.], behalve dan zelfzelf, niemand wil horen die op de zitting aanwezig was. De genoemde raadsleden hebben het pleidooi niet bijgewoond. Ook in dit licht is een voorlopig getuigenverhoor thans niet opportuun.
- 3.7.
Nu er geen sprake is van bijzondere omstandigheden waaronder het getuigenverhoor opportuun zou kunnen zijn, dient het verzoek van [X.] te worden afgewezen.
- 3.8.
Het verzoek tot veroordeling van [X.] in de proceskosten in hoger beroep is toewijsbaar op grond van artikel 289 Rv.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt [X.] – hoofdelijk – in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [Z.] en de gemeente gevallen, tot op heden begroot op € 313,- voor vast recht en op € 1.788,- voor salaris advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Den Hartog Jager, Schaafsma-Beversluis en Kleijngeld en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2009.