Einde inhoudsopgave
Besluit subjectieve vrijstelling voor stichtingen en verenigingen ex artikel 6 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 2022
3.1 Gevolgen arrest Hoge Raad 21 januari 2022
Geldend
Geldend vanaf 31-03-2022. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 10-03-2022
- Bronpublicatie:
10-03-2022, Stcrt. 2022, 8041 (uitgifte: 30-03-2022, regelingnummer: 2022-4923)
- Inwerkingtreding
31-03-2022, terugwerkend tot: 10-03-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-03-2022, Stcrt. 2022, 8041 (uitgifte: 30-03-2022, regelingnummer: 2022-4923)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Vrijstelling
Vennootschapsbelasting / Verliesverrekening
In het ingetrokken besluit van 19 september 2018, nr. 2018-155144, was aangegeven dat bij een stichting of vereniging die nog geen vijf jaren een onderneming drijft, de tweede winstgrens pro rata van de bestaansperiode moest worden toegepast. Uit het arrest van de Hoge Raad van 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:51, blijkt dat in dat besluit sprake was van een onjuiste wetsuitleg.
Voormeld arrest van de Hoge Raad van 21 januari 2022 leidt niet tot het ambtshalve verlenen van een vermindering van belasting als de belastingaanslag onherroepelijk is komen vast te staan vóór de dag, waarop het arrest door de Hoge Raad is gewezen (BFB, paragraaf 23, twaalfde lid). Dit neemt niet weg dat een eventueel ondernemingsverlies geleden in een jaar waarvan de definitieve aanslag nog niet is vastgesteld, kan worden terug gewenteld op grond van artikel 20, tweede lid, Wet VPB, mits voor dat jaar tijdig wordt verzocht om niet van de belasting te zijn vrijgesteld (zie hiervoor onderdeel 4 van dit besluit).
Het kan voorkomen dat een stichting of vereniging als belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting is aangemerkt, omdat volgens de eerdere uitleg niet was voldaan aan de tweede winstgrens van artikel 6 Wet VPB, terwijl de stichting of vereniging op basis van de uitleg van voormeld arrest wel voldoet aan de tweede winstgrens. Voor deze situatie keur ik voor zover nodig het volgende goed.
Goedkeuring
Als bij een stichting of vereniging in een jaar belastingplicht voor de vennootschapsbelasting is aangenomen door een uitleg van artikel 6, eerste lid, Wet VPB die in strijd is met het arrest van de Hoge Raad van 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:51, wordt bij die stichting of vereniging geen eindafrekeningswinst in aanmerking genomen als die stichting of vereniging in het daaropvolgende jaar is vrijgesteld. Deze goedkeuring geldt vanaf 21 januari 2022 (de datum van het arrest).
Voorbeeld 6
Een in 2017 opgerichte stichting drijft een onderneming waarmee de stichting elk jaar € 16.000 winst behaalt. De inspecteur heeft aan de hand van de – inmiddels door de Hoge Raad verworpen – pro rata-benadering geconcludeerd dat de subjectieve vrijstelling niet van toepassing was. De aanslagen vennootschapsbelasting staan tot en met 2019 onherroepelijk vast op 20 januari 2022 (de dag voorafgaand aan het arrest van de Hoge Raad). De aanslag over 2020 moet nog worden vastgesteld. Op de balans van de stichting van het jaar 2019 staat ondernemingsvermogen, waarop een stille reserve rust. De stichting is met betrekking tot het jaar 2020 vrijgesteld op grond van de subjectieve vrijstelling (4 maal € 16.000 is minder dan € 75.000). Normaliter leidt einde belastingplicht door toepassing van een vrijstelling tot een eindafrekening in het jaar dat aan het vrijstellingsjaar voorafgaat. In dit voorbeeld zou dit betekenen dat over 2019 een navorderingsaanslag over de eindafrekeningswinst wordt opgelegd. Op basis van deze goedkeuring wordt afgezien van deze navorderingsaanslag.