Hof Amsterdam, 10-11-2020, nr. 200.258.977/01
ECLI:NL:GHAMS:2020:3094
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-11-2020
- Zaaknummer
200.258.977/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:3094, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑11‑2020; (Hoger beroep, Beschikking)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:446, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Het hof erkent het op 2 september 2018 in de Verenigde Staten van Amerika gewezen arbitraal vonnis tussen verzoeker en verweerder en verleent het verzochte verlof om dit arbitraal vonnis in Nederland ten laste van verweerder ten uitvoer te leggen. Het hof acht een geldige arbitrageovereenkomst aanwezig en het arbitraal vonnis, inclusief de hoogte van de daarin toegekende schadevergoeding, is niet in strijd met de openbare orde in de zin van artikel 1076 lid 1 B Rv tot stand gekomen.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.258.977/01
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 november 2020
inzake
1. [verzoeker] h.o.d.n. [X] ,
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
2. [X] GMBH,
gevestigd te [vestigingsplaats] (Duitsland),
verzoekers,
advocaat: mr. A.A.H.J. Huizing te Amsterdam,
en
ABO MANAGEMENT B.V., voorheen geheten ALDA EVENTS B.V.
gevestigd te Amsterdam ,
verweerster,
advocaat: mr. M. van de Hel-Koedoot te Amsterdam.
1. Het verloop van het geding
Partijen worden hierna ook [verzoeker] , Gmbh en Alda genoemd.
Verzoekers hebben bij verzoekschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 3 mei 2019, verzocht om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland op de voet van artikel 1076 Rv, althans artikel 1075 Rv in samenhang met het Verdrag over de Erkenning en Tenuitvoerlegging van Buitenlandse Scheidsrechterlijke Uitspraken van 10 juni 1958 (Trb. 1959, 58), van de Final Award van de arbiter Jeffrey G. Benz van 2 september 2018, met veroordeling van Alda in de kosten van dit geding, inclusief nakosten en beslagkosten.
Op 15 oktober 2019 is ter griffie van het hof een verweerschrift met productie van Alda ingekomen. Alda heeft het hof verzocht primair het verzoek tot erkenning en uitvoerbaarverklaring van de Final Award geheel af te wijzen subsidiair het verzoek gedeeltelijk af te wijzen, met veroordeling van verzoekers in de kosten van deze procedure, met nakosten en wettelijke rente.
De (eerste) mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
30 oktober 2019. Bij die gelegenheid zijn aan de zijde van verzoekers verschenen mr. Huizing, voornoemd en mr. J.Y. van Gameren, advocaat te Amsterdam, alsmede [verzoeker] en aan de zijde van Alda mr. Van de Hel-Koedoot, voornoemd en mr. P.B. Fritschy, advocaat te Amsterdam, alsmede [bedrijfsjurist] , bedrijfsjurist van Alda . De advocaten hebben het verzoekschrift respectievelijk hun verweerschrift toegelicht aan de hand van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen en vragen van het hof beantwoord.
Op 1 november 2019 is door Alda een verzoek tot wraking ingediend ten aanzien van drie raadsheren die de zitting van 30 oktober 2019 hadden geleid. Bij beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag van 21 januari 2020 is dat verzoek toegewezen.
De (tweede) mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 2 juni 2020 ten overstaan van de raadsheren die deze beschikking geven. Bij die gelegenheid zijn aan de zijde van verzoekers verschenen mrs. Huizing en Van Gameren voornoemd, alsmede [verzoeker] , en aan de zijde van Alda mrs. Van de Hel-Koedoot en Fritschy voornoemd, alsmede [bedrijfsjurist] , [A] , CEO van Alda en [B] , lid van de Raad van Bestuur van Alda . De advocaten hebben het verzoekschrift respectievelijk hun verweerschrift toegelicht en vragen van het hof beantwoord.
Vervolgens is uitspraak bepaald.
2. Feiten
Bij de beoordeling van het verzoek zal het hof uitgaan van de volgende, als gesteld en niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, feiten.
2.1
Op 25 september 2015 is een overeenkomst gesloten tussen Alda enerzijds en (in ieder geval) Gmbh anderzijds (verder: de Overeenkomst).
2.2
In de aanhef van de Overeenkomst staat vermeld: “Between [X] Gmbh ( [nummer] ) (hereinafter referred as “PRODUCER”), furnishing the services of the artist(s) professionally known as [X] (hereinafter referred to as “Artist”) and Alda Events BV (hereinafter referred as “PURCHASER”). It is mutually agreed upon between the parties as follows: The PURCHASER hereby engages the PRODUCER and the PRODUCER hereby agrees to furnish the entertainment presentation hereinafter described, upon all terms and conditions herein set forth, including those attached hereto entitled “Additional Terms and Conditions”. Onderaan de Overeenkomst zijn twee handtekeningen geplaatst. De ene handtekening is gezet namens Alda , waarbij het volgende is vermeld: “Signed [plaats voor vermelding van de handtekening, toevoeging hof], waaronder staat gedrukt: ‘PURCHASER: ALDA Events BV – Amsterdam by [C] (PURCHASER).” De andere handtekening, geplaatst door [D] , is daarboven geplaatst in een ruimte waar het volgende is vermeld: “Signed [plaats voor vermelding van de handtekening, toevoeging hof], waaronder staat gedrukt: ‘PRODUCER: [X] Gmbh ( [nummer] ) (ARTIST/PRODUCER).” Schuin over deze gedeelten en de daarboven geplaatste tekst is een stempel geplaatst, met in grotere letters gedrukt ‘ [X] ’ en iets kleinere letters ‘ [X] GMBH’ met daaronder een adres in [plaats] .
2.3
De Overeenkomst heeft betrekking op een door [X] te verzorgen optreden tijdens een evenement in de Jaarbeurs te Utrecht in de nacht van 27 op 28 september 2016 (hierna ook: ‘het Optreden’).
2.4
Op de overeenkomst zijn van toepassing de hierboven al genoemde “Additional Terms and Conditions” (verder: Terms and conditions).
Artikel 12 van deze Terms and conditions houdt, voor zover in deze zaak van belang, het volgende in: “In the event that PURCHASER fails or refuses fully to perform any of its obligations hereunder, including but not limited to timely making any of the payments required by this Agreement a. (…) e. PRODUCER and/or Artist will be entitled to assert all claims and to exercise all rights and remedies available, whether at law or in equity.”
Artikel 16 van de Terms and conditions luidt, voor zover in deze zaak van belang: “Insurance. a. PURCHASER agrees to provide public and general liability insurance coverage (…) in an amount not less than US 5.000.000 per occurrence to protect against any claim for personal injury or property damage otherwise brought by or on behalf of any third party, person, firm or corporation as a result of or in connection with the Performance(s). The policy shall name PRODUCER, Artist, each individual member of Artist and their respective agents, employees, directors, officers, principals, representatives, and shareholders as additional insured’s (…).”
Artikel 17 van de Terms and conditions luidt, voor zover in deze zaak van belang: “Indemnification. a. PURCHASER shall indemnify, protect, and hold PRODUCER, Artist, the individual performing members of Artist, Artist’s managers, accountants, attorneys, agents, (…) (collectively, the “Indemnified Parties”) harmless, from and against any claim, demand, action, loss, cost, damage, or expense whatsoever (…)
2. Any and all loss, damage, and/or destruction occurring to PRODUCER’s, Artist’s, and/or their respective employees’, contractors’, or agents’ instruments and equipment at the place of the Performance (…)”
Artikel 24 van de Terms and conditions luidt, voor zover in deze zaak van belang: “This agreement shall be construed in accordance with the laws of the State of California without regard to its application of choice of laws. Any claim or dispute arising out or relating to this Agreement or the breach thereof shall be settled by arbitration in Los Angeles, California in accordance with the commercial rules and regulations then in effect of the American Arbitration Association. The parties hereto agree to be bound by the award of such arbitration and judgment upon the award may be entered in any court having jurisdiction thereof. (…)”.
2.5
Tijdens het optreden is [verzoeker] in de vroege ochtend van 28 februari 2016 een ernstig ongeval overkomen. [verzoeker] is tijdens het door hem verzorgde optreden op de DJ tafel geklommen en heeft enkele stappen richting het publiek gezet. Hij is daarbij door een aldaar gespannen zwart doek gezakt en is enkele meters naar beneden gevallen. [verzoeker] verloor als gevolg hiervan zijn bewustzijn. Hij is naar het Universitair Medisch Centrum Utrecht gebracht waar hij verbleef tot 8 maart 2016, per welke datum hij naar een ziekenhuis in Berlijn is overgebracht.
2.6
[verzoeker] en Gmbh zijn op 7 maart 2017 een arbitrale procedure tegen Alda gestart bij het International Centre for Dispute Resolution van de American Arbitration Association. Alda heeft op 25 oktober 2017 een bevoegdheids- en ontvankelijkheidsverweer gevoerd, stellend, kort samengevat, primair dat zowel ten aanzien van [verzoeker] als Gmbh geen geldige arbitrageovereenkomst was gesloten, subsidiair dat ten aanzien van [verzoeker] geen geldige arbitrageovereenkomst was gesloten. Ten aanzien van het primaire verweer voerde Alda kort samengevat aan dat niet alle pagina’s van de Overeenkomst en van de Terms and conditions door [verzoeker] en namens Gmbh door een daartoe bevoegde persoon waren geparafeerd of ondertekend. Ten aanzien van het subsidiaire verweer voerde Alda kort samengevat aan dat [verzoeker] geen partij was bij de Overeenkomst, en het in artikel 24 van de Terms and conditions opgenomen arbitraal beding (daarom) op hem niet van toepassing was.
2.7
Arbiter Jeffrey G. Benz heeft op 2 september 2018 een Final Award gegeven (hierna ook genoemd: het arbitraal vonnis). In dit arbitraal vonnis overweegt de arbiter, onder verwijzing naar het recht van de staat California, dat zowel Gmbh als [verzoeker] partij zijn bij de Overeenkomst (met Alda ), en dat ten aanzien van hen beiden een geldig arbitraal beding is overeengekomen. De arbiter refereert er aan dat Alda , na het preliminair verweer, ondanks herhaalde uitnodiging geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd. De arbiter beschrijft het ongeval op 28 februari 2016, oordeelt dat Alda nalatig is geweest een veilige werkomgeving voor [verzoeker] te creëren, en Alda dientengevolge aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval. Aan het toekennen van de door [verzoeker] and Gmbh gevorderde ‘punitive damages’ komt de arbiter niet toe, aangezien de toepasselijke ICDR regels toekennen van een dergelijke vergoedingen niet mogelijk maken tenzij partijen dat overeenkomen. De arbiter kent ten laste van Alda en ten gunste van [verzoeker] en Gmbh de volgende bedragen toe: gemaakte en te maken medische kosten USD 2.153.837,63; gederfd en te derven inkomen USD 3.387.173,-; andere materiële schade USD 193.453,37. Aldus is aan materiële schade aan [verzoeker] en Gmbh een totaalbedrag toegekend van USD 5.734.464,- Aan vergoeding van immateriële schade kent de arbiter aan [verzoeker] ten laste van Alda een bedrag toe van USD 5.500.000,-. Aan rente wordt aan [verzoeker] en Gmbh ten laste van Alda een bedrag toegekend van USD 105.388,67, aan juridische kosten USD 996.673,- aan niet-juridische kosten USD 148.217,61, en aan proceskosten USD 103.900,17, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde.
2.8
Het arbitraal vonnis is onherroepelijk geworden.
3. Beoordeling
3.1
Het verzoek van [verzoeker] en Gmbh is primair gebaseerd op het bepaalde in artikel 1076 Rv, subsidiair op het bepaalde in artikel 1075 Rv in samenhang met het Verdrag over de Erkenning en Tenuitvoerlegging van Buitenlandse Scheidsrechterlijke Uitspraken van 10 juni 1958 (Trb. 1959, 58) (verder: het Verdrag van New York). [verzoeker] en GmbH stellen, kort samengevat, dat zich geen van de in artikel 1076 Rv genoemde weigeringsgronden voordoet.
3.2
Alda verweert zich tegen het verzoek. Zij voert daartoe allereerst (i) aan dat ten aanzien van Gmbh en [verzoeker] , althans ten aanzien van [verzoeker] een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt en voorts (ii) dat erkenning en uitvoerbaarverklaring van het arbitraal vonnis strijdig is met de openbare orde.
3.2.1
Er is volgens Alda geen geldige arbitrageovereenkomst tussen [verzoeker] en Alda aangezien [verzoeker] geen partij is bij de Overeenkomst. De Overeenkomst is blijkens diens aanhef en het handtekeningenblok gesloten tussen Alda en Gmbh. De diensten van [verzoeker] vormen slechts het object van de door Gmbh te leveren prestatie. Dat aan [verzoeker] (en anderen) in de Overeenkomst zekere rechten worden toegekend, maakt niet dat hij partij is geworden bij de Overeenkomst, en al helemaal niet dat hij, zoals artikel 6 EVRM vereist, ondubbelzinnig met arbitrage en daarmee met afstand van het recht op toegang tot de bij de wet ingestelde gerechten heeft ingestemd. Nu ten aanzien van [verzoeker] een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt, doet zich de weigeringsgrond van artikel 1076 lid 1 onder Aa Rv dan wel die van artikel V(1)(a) van het Verdrag van New York voor, aldus Alda in haar verweerschrift. Dat de arbiter heeft geoordeeld dat [verzoeker] partij was bij de arbitrageovereenkomst hoewel hij noch de Overeenkomst noch de arbitrageovereenkomst heeft getekend, maakt de erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis tevens strijdig met de (Nederlandse) openbare orde, zo voegde Alda hier bij de (eerste) mondelinge behandeling aan toe.
3.2.2
Erkenning en uitvoerbaarverklaring van het arbitrale vonnis is volgens Alda bovendien strijdig (ook) met de Nederlandse openbare orde omdat de toegewezen schadevergoeding voor bijna de helft uit zuiver punitieve schadevergoeding bestaat, althans een excessieve vorm van immateriële schadevergoeding inhoudt. Het door de arbiter toegekende bedrag van USD 5.500.000,- , waarvan de hoogte naar zijn zeggen is bepaald door gebruik te maken van zijn ‘subjective discretion’, doet vermoeden dat overwegingen van punitieve aard een rol hebben gespeeld, niettegenstaande de overweging van de arbiter dat het geen ‘punitive damages’ betrof. Hoe dan ook is het toegewezen bedrag aan immateriële schade dermate hoog, dat dit fundamenteel in strijd is met het Nederlandse, op compensatie van daadwerkelijke schade gerichte schadevergoedingsrecht. In vergelijking met het in Nederland maximaal toegekende bedrag van € 250.000,- aan immateriële schadevergoeding is het door de arbiter toegekende bedrag van USD 5.500.000,- excessief en daarmee in strijd met de Nederlandse openbare orde, aldus nog steeds Alda .
Het hof oordeelt als volgt.
3.3
Artikel 1076 lid 1 Aa Rv bepaalt dat erkenning of tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis achterwege blijft indien onder het op de arbitrageovereenkomst toepasselijke recht een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt. Van deze weigeringsgrond heeft degene die zich op het ontbreken ervan beroept, in casu Alda , de stelplicht en bewijslast. Alda heeft verklaard dat volgens Californisch recht, ten aanzien van Gmbh en ten aanzien van [verzoeker] een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt. Dat ten aanzien van Gmbh een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt – voor zover Alda al bedoeld heeft dat aan te voeren – is door Alda niet onderbouwd zodat het hof daaraan voorbij gaat. Ten aanzien van het verweer van Alda dat ten aanzien van [verzoeker] een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt, overweegt het hof als volgt. De arbiter heeft in het arbitraal vonnis uitvoerig betoogd, onder verwijzing naar jurisprudentie, dat op [verzoeker] , volgens Californisch recht, het arbitraal beding zoals genoemd in artikel 24 van de Terms en conditions, van toepassing was. [verzoeker] en Gmbh hebben een legal opinion ingebracht van [E] , die dit heeft bevestigd. [verzoeker] en Gmbh hebben gewezen op de beschikking van het Hanseatisches Oberlandesgericht te Hamburg van 24 mei 2019, waarin is overwogen dat volgens Californisch recht [verzoeker] partij is bij het arbitraal beding. Gelet op deze omstandigheden had naar het oordeel van het hof van Alda mogen worden verwacht haar standpunt dat volgens Californisch recht [verzoeker] niet aan het arbitraal beding gebonden was, nader te onderbouwen. Door dat niet te doen heeft Alda niet aan haar stelplicht ter zake voldaan. Aan bewijslevering komt het hof daarom niet toe. Overigens heeft het hof, gelet op de hiervoor genoemde bronnen, geen enkele aanleiding om te betwijfelen dat [verzoeker] , volgens Californisch recht, partij was bij de arbitrageovereenkomst. Het beroep op artikel 1076 lid 1 Aa Rv faalt. Het zelfde geldt ten aanzien van het – verder door Alda niet toegelichte - beroep op artikel V(1)(a) van het Verdrag van New York.
3.4
Alda heeft voorts aangevoerd dat naar Nederlandse, althans naar Europese maatstaven, [verzoeker] niet gebonden is aan het arbitraal beding, en dat erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis daarom in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde. Alda heeft daartoe – zo begrijpt het hof - aangevoerd dat volgens Californisch recht wellicht minder zware eisen aan de geldigheid van een arbitraal beding worden gesteld, doch dat een oordeel van de Nederlandse rechter tot erkenning en tenuitvoerlegging zich binnen de Nederlandse rechtssfeer afspeelt, en dat daarom ook naar Nederlandse en Europese maatstaven moet zijn voldaan aan de geldigheid van een arbitraal beding. Volgens Alda worden krachtens Nederlands en Europees recht hoge eisen gesteld aan de geldigheid van een arbitraal beding, en moet een dergelijk beding ondubbelzinnig zijn overeengekomen. Het hof oordeelt als volgt. Het begrip ‘openbare orde’ in de zin van artikel 1076 lid 1 B Rv dient restrictief te worden opgevat, zo blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van dit wetsartikel.
Het hof acht voorts van belang dat [verzoeker] door het vermelden van de term ‘Artist’ zowel in de aanhef van de Overeenkomst als in het handtekeningenblok genoemd wordt, dat de Terms en conditions aan hem ook bepaalde rechten en verplichtingen toekennen, als ook dat de vennootschap waarvan hij eigenaar en bestuurder is en waarin zijn zakelijke belangen als dj zijn ondergebracht (de Gmbh), naar tussen partijen vast staat, in ieder geval wél gebonden is aan het arbitraal beding. In het midden latend of [verzoeker] , naar Nederlands recht waarvan tussen partijen vaststaat dat het in casu niet het op de arbitrageovereenkomst toepasselijke recht is, gebonden zou zijn aan het arbitraal beding, is het hof van oordeel dat de gebondenheid van [verzoeker] aan dat arbitraal beding niet in strijd is met de openbare orde in de zin van artikel 1076 lid 1 B Rv. Bij dat oordeel acht het hof van doorslaggevend belang dat de tekst van artikel 24 van de Terms en conditions ondubbelzinnig is en bepaalt dat ieder geschil aangaande of in verband met de Overeenkomst aan arbitrage, bij een Californische arbiter, onderworpen is. Uit die bepaling, gelezen in verband met de in r.o. 2.4 gedeeltelijk geciteerde artikelen 12, 16 en 17 van de Terms and conditions, leidt het hof af dat doel en strekking van de daarin opgenomen afspraken is geweest dat alle eventuele geschillen verband houdende met het optreden van [verzoeker] onderworpen zouden worden aan arbitrage.
Voorts betekent de opvatting van Alda dat artikel 1076 lid 1 Aa Rv betekenisloos zou zijn, nu dat artikellid juist voorschrijft dat de geldigheid van het arbitraal beding beoordeeld moet worden naar het recht van het land dat op de arbitrageovereenkomst van toepassing is. Ook dat noopt tot een restrictieve uitleg van het begrip ‘openbare orde’ in de zin van artikel 1076 lid 1 B Rv. Het beroep van Alda op strijd met de (Nederlandse) openbare orde in dit opzicht faalt daarom.
Het tijdens de eerste mondelinge behandeling door Alda aangevoerde (nadere) verweer, dat aan Gmbh schadeposten zijn toegekend die slechts betrekking hebben op [verzoeker] , zoals ziekenhuiskosten, faalt daarmee ook, althans is – zonder nadere toelichting – niet meer van belang. Niet valt in te zien waarom het mede aan diens Gmbh toekennen van door [verzoeker] in persoon geleden schade in strijd zou zijn met de openbare orde.
3.5
Alda heeft voorts aangevoerd dat de aan [verzoeker] toegekende immateriële schade voor een bedrag van USD 5.500.000,- in strijd is met de openbare orde omdat die schadevergoeding feitelijk neerkomt op vergoeding van ‘punitive damages’ althans naar Nederlandse maatstaven excessief is. Alda heeft daarbij gesteld dat naar Nederlands recht nimmer meer dan € 250.000,- aan immateriële schadevergoeding is toegekend. Het hof stelt voorop dat, zoals in r.o. 3.4 reeds is overwogen, het begrip openbare orde in de zin van artikel 1076 lid 1 B Rv restrictief dient te worden uitgelegd. De arbiter heeft in het arbitraal vonnis uitdrukkelijk overwogen dat het voor hem, gelet op de toepasselijke regelgeving, niet mogelijk is om vergoeding van ‘punitive damages’ toe te kennen, en dat het door hem toegekende bedrag ook geen vergoeding van ‘punitive damages’ betreft. Alda heeft dit oordeel in feite niet anders bestreden dan door te stellen dat naar Nederlandse maatstaven een bedrag aan immateriële schade van USD 5.500.000,- excessief is. Naar het oordeel van het hof is daarmee niet komen vast te staan dat dit bedrag in werkelijkheid een vergoeding van ‘punitive damages’ is, dat wil zeggen een bedrag dat geheel los staat van de hoogte van de in werkelijkheid geleden (immateriële) schade. Het mag weliswaar zo zijn dat een dergelijk bedrag aan immateriële schadevergoeding naar Nederlandse maatstaven (zeer) hoog is, maar dat betekent niet dat de erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van een door een buitenlandse arbiter toegekend dergelijk bedrag uitsluitend wegens de hoogte ervan in strijd is met de openbare orde in de zin van artikel 1076 lid 1 B Rv, gelet op het restrictief karakter van dat begrip openbare orde. Het betoog van Alda faalt.
3.6
De conclusie is dat zich geen gronden voordoen om de verzochte erkenning af te wijzen. Het verzoek van Gmbh en [verzoeker] zal worden toegewezen.
3.7
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Alda in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
4. Beslissing
Het hof:
erkent het arbitraal vonnis (Final Award) van de arbiter Jeffrey G. Benz van 2 september 2018, gewezen tussen [verzoeker] p/k/a [X] en [X] GmbH als Claimant en Alda Events B.V. (thans Abo Management B.V., hof) als Respondent, onder zaaknummer ICDR Case no. 01-17-0001-3926, en verleent het verzochte verlof om dit arbitraal vonnis in Nederland ten laste van Alda ten uitvoer te leggen;
veroordeelt Alda in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] en Gmbh begroot op € 741,- aan verschotten en € 2.148,- voor salaris;
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C. Boot, J.C. Toorman en F.J. Verbeek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 november 2020.