Hof Amsterdam, 28-10-2014, nr. 200.114.552-01
ECLI:NL:GHAMS:2014:4594
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
28-10-2014
- Zaaknummer
200.114.552-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:4594, Uitspraak, Hof Amsterdam, 28‑10‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Geschil betreffende de betaling van facturen uhv een overeenkomst van (onder)aanneming. Is sprake van een redelijke prijs ex artikel 7:752 lid 1 BW?
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.114.552/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 428376/HA ZA 09-1595
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 oktober 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WEDRU MONTAGE B.V.,
gevestigd te Voorthuizen, gemeente Barneveld,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. E.R. Jonker te Leusden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X]B.V.,
gevestigd te [plaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. P.J.A.M. Voeten te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Wedru en [X] genoemd.
Wedru is bij dagvaarding van 30 juli 2012 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2010, 28 april 2010 en 18 juli 2012, die zijn gewezen tussen Wedru als eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie en [X] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie. Wedru heeft daarbij incidenteel gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep op de voet van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zal schorsen totdat het hof eindarrest heeft gewezen, uitvoerbaar bij voorraad.
Bij exploot van 26 september 2012 heeft [X] de in de appeldagvaarding genoemde rechtsdag vervroegd. De zaak is vervolgens aangebracht op 9 oktober 2012.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven in het principaal appel;
- memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van antwoord in het incident tevens memorie van grieven in het incidenteel appel, met één productie;
- memorie van antwoord in het incidenteel appel.
Wedru heeft vijf grieven aangevoerd met conclusie dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van Wedru in conventie zal toewijzen en de vorderingen van [X] in reconventie zal afwijzen, met veroordeling van [X] tot terugbetaling van al hetgeen Wedru reeds in het kader van de tenuitvoerlegging van het bestreden eindvonnis heeft voldaan, een en ander met veroordeling [X] in de kosten van het geding in conventie en in reconventie in beide instanties.
[X] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof Wedru niet-ontvankelijk zal verklaren in het principaal appel, althans de vorderingen van Wedru in conventie zal afwijzen, met veroordeling van Wedru in de proceskosten van het principaal appel.
[X] heeft in het incidenteel appel twaalf grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof - uitvoerbaar bij voorraad - Wedru alsnog in reconventie zal veroordelen tot betaling aan [X] van: € 46.394,07 vermeerderd met de wettelijke handelsrente, alsmede de betaling van € 7.015,45 (bestaande uit bankschade ad € 4.500,- en € 235,- en € 2.280,45 aan kosten voor een eigen deskundigenrapport) vermeerderd met de wettelijke handelsrente, alsmede de (volledige) kosten van de door de rechtbank benoemde deskundige ad € 7.735,-, een en ander met veroordeling van Wedru in de proceskosten van het incidenteel appel en met bekrachtiging van het eindvonnis voor het overige.
In het incident heeft [X] geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering.
Wedru heeft geconcludeerd dat het hof [X] niet-ontvankelijk zal verklaren in het incidenteel appel, althans de vorderingen van [X] in reconventie zal afwijzen, met veroordeling van [X] in de proceskosten van het incidenteel appel.
Vervolgens is arrest gevraagd.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis van 3 februari 2010 onder 2.1. tot en met 2.6. een aantal feiten vermeld die tot uitgangspunt zijn genomen. Omdat deze feiten niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Partijen doen al ruim 18 jaar zaken met elkaar. De huidige bestuurder van Wedru, [A] jr., heeft de onderneming in augustus 2007 na het overlijden van zijn vader, [B] sr., voortgezet.
2.2.
Wedru heeft in opdracht van [X] in onderaanneming montagewerkzaamheden verricht ten behoeve van woningen (blok 17) te IJburg in Amsterdam (hierna: het werk) in de periode van november 2007 tot en met week 12 van 2009. Het werk bestond uit twee delen: montage van staalconstructies enerzijds en montage van trappen, balustrades, leuningen en privacyschermen anderzijds.
2.3.
In een faxbericht van 22 november 2006 opgesteld door [X], bestuurder van [X], gericht aan [B] sr. staat onder meer:
“(..)
Betreft: [adres]
datum: 22 november 2006
[voornaam],
Hierbij bevestigen wij jouw mondelinge opgave voor het monteren van de staalconstructie als met je besproken.
Kraan en Hoogwerker door ons te verzorgen.
Productie 6/ton -> 3 man/dag
(..)”
2.4.
Wedru heeft voor het werk in totaal € 271.984,39 aan [X] gefactureerd. [X] heeft de wekelijkse facturen van Wedru vanaf de start van het werk in november 2007 tot week 2 van 2009 betaald. De facturen die betrekking hebben op de periode vanaf week 2 van 2009 tot en met week 12 van 2009 heeft [X] ondanks aanmaningen van de Wedru niet betaald. In totaal gaat het om een bedrag van € 33.487,50.
2.5.
Op de facturen van de Wedru is vermeld dat op alle overeenkomsten de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn.
2.6.
[X] heeft in week 33 van 2008 bij Wedru geklaagd over het in haar visie te geringe aantal productieve uren van het personeel van Wedru.
2.7.
Wedru heeft op 20 april 2009 na verkregen verlof conservatoir derdenbeslag ten laste van [X] laten leggen onder de ING Bank.
2.8.
[X] heeft een deskundige (T. Schoeman van BAZ Bouwkundig Advies, hierna: BAZ) ingeschakeld, die de redelijke kosten voor het werk heeft begroot op € 130.194,80.
3. Beoordeling
3.1.
Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Wedru in
conventie - tot, kort gezegd, betaling van de facturen voor het werk in de weken 2 tot en met 12 van 2009 - afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank Wedru - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld tot betaling aan [X] van € 8.602,50 (zijnde de helft van de door [X] bij voorschot betaalde kosten van in totaal € 7.735,- voor het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige A.B. Martens verbonden aan ARCADIS Nederland B.V. (hierna: Martens), vermeerderd met € 4.735,- aan schadevergoeding wegens gelegd beslag), vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.735,- vanaf 30 september 2009 tot de gehele betaling. Voor het overige heeft de rechtbank de vordering van [X] in reconventie afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten in conventie en in reconventie gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen Wedru en [X] met hun grieven in principaal appel respectievelijk incidenteel appel op.
3.2.
In principaal appel vordert Wedru alsnog betaling van de facturen voor het werk
in de weken 2 tot en met 12 van 2009, met rente en kosten.
3.3.
[X] vordert in incidenteel appel terugbetaling van het volgens haar
onverschuldigd betaalde bedrag voor het werk in de periode van week 34 van 2008 tot week 2 van 2009, met - kennelijk - verrekening van de redelijke prijs die zij aan Wedru verschuldigd is voor het werk in de weken 2 tot en met 12 van 2009, in totaal € 46.394,07.
3.4.
[X] heeft haar vordering aldus beperkt tot de periode van week 34 van 2008
tot en met week 12 van 2009 en heeft daartoe aangevoerd (in grief 12 in het incidenteel appel, onder punt 33 van haar memorie, verwijzend naar punt 9 van haar akte na deskundigenbericht in eerste aanleg) dat zij om proceseconomische redenen slechts een beroep doet op de door de deskundige Martens berekende redelijke prijs die - anders dan hem door de rechtbank was opgedragen - een berekening heeft gemaakt vanaf week 34 van 2008 tot het einde van het werk. Het hof laat grief 12 in het incidenteel appel (derhalve) in zoverre buiten beschouwing, omdat die grief (onder meer) ziet op de facturen van november 2007 tot week 34 van 2008 en [X] (ook in de toelichting op die grief) heeft gesteld dat zij daarop niet langer een beroep doet. Het hof laat tevens grief 4 in het incidenteel appel buiten beschouwing omdat die grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat op basis van het rapport van de deskundige van BAZ geen redelijke prijs kon worden vastgesteld, maar [X] zich thans om proceseconomische redenen alleen nog beroept op het deskundigenrapport van Martens.
3.5.
Het hof neemt tot uitgangspunt dat partijen geen vaste prijsafspraak hebben
gemaakt. [X] heeft weliswaar een grief gericht tegen de overweging van de rechtbank in het tussenvonnis van 3 februari 2010 dat [X] niet duidelijk heeft gemaakt waarom de gestelde prijsafspraak ook voor de montage van trappen, balustraden etc. gold (grief 1 in het incidenteel appel), maar heeft vervolgens in de toelichting op die grief gesteld dat zij niet langer een beroep zal doen op de prijsvaststelling naar de door [B] sr. (zie 2.3.) aangegeven maatstaven. Het hof begrijpt deze opmerking aldus dat [X] zich niet langer beroept op het bestaan van een vaste prijsafspraak, temeer nu geen grief is gericht tegen de rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4 van voornoemd tussenvonnis. Nu niet is in te zien welk belang [X] nog heeft bij grief 1 in het incidenteel appel, gaat het hof voorbij aan die grief.
3.6.
[X] heeft - kort gezegd - aangevoerd dat zij, omdat partijen geen vaste
aanneemsom zijn overeengekomen, een redelijke prijs voor het werk aan Wedru is verschuldigd maar dat de door Wedru gefactureerde prijs niet redelijk is.
3.7.
Wedru heeft hiertegenover in de eerste plaats gesteld dat [X] niet tijdig
binnen twee weken na ontvangst van de facturen (voor week 34 van 2008 tot en met week 12 van 2009) heeft geklaagd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:89 BW, 7:761 BW en artikel 15 van de algemene voorwaarden. Naar het oordeel van het hof is de in voornoemde artikelen vervatte klachtplicht hier niet van toepassing, omdat geen sprake is van een klacht over een gebrek in het door Wedru opgeleverde werk. Het gaat (slechts) om een klacht over de hoogte van de facturen en bedoelde klachtplicht is immers niet van toepassing indien uitsluitend wordt geprotesteerd tegen de facturen zelf (vgl. HR 11 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1565). Om dezelfde reden - het gaat niet om een vermeend gebrek maar om de betwisting van facturen - faalt ook het beroep van Wedru op artikel 15 van de Metaalunievoorwaarden (veronderstellenderwijs aangenomen dat deze van toepassing zijn). Dit betekent dat grief 2 in het incidenteel appel slaagt. Anders dan Wedru heeft aangevoerd is van verjaring op grond van artikel 7:761 lid 1 BW evenmin sprake, omdat de vordering van [X] niet ziet op een gebrek in het opgeleverde werk als in dat artikel(lid) bedoeld.
3.8.
Wedru heeft nog betoogd dat [X] haar recht om te protesteren tegen de
bedoelde facturen heeft verwerkt omdat zij daarover pas heeft geklaagd toen het werk nagenoeg was voltooid, en dat Wedru daardoor in haar bewijspositie is geschaad. Naar ’s hofs oordeel is van rechtsverwerking als bedoeld in artikel 6:2 lid 1 BW in dit geval echter geen sprake. Voorop staat dat enkel tijdsverloop of stilzitten daarvoor onvoldoende is (bijv. HR 26 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC3206). Wedru heeft ook niet betwist dat [X] in week 33 van 2008 bij Wedru heeft geklaagd over het in haar visie te geringe aantal productieve uren van het personeel van Wedru. Vervolgens heeft [X] de facturen van week 2 tot en met 12 van 2009 onbetaald gelaten omdat - volgens [X] - door Wedru teveel uren in rekening waren gebracht. Naar het oordeel van het hof heeft [X] aldus voldoende tijdig kenbaar gemaakt dat zij het met de door Wedru gefactureerde uren voor het werk in week 34 van 2008 tot en met week 12 van 2009 niet eens was. Dit betekent dat grieven 1 en 3 in het principaal appel falen.
3.9.
Beide partijen hebben grieven gericht tegen de bewijslastverdeling van de
rechtbank. Ten aanzien van de vordering van Wedru overweegt het hof in dat verband als volgt. Op grond van artikel 7:752 lid 1 BW is de opdrachtgever, indien de prijs bij het sluiten van een overeenkomst van (onder)aanneming niet is bepaald, een redelijke prijs verschuldigd aan de aannemer. De aannemer dient op grond van voornoemd artikel, als grondslag van zijn eis te stellen en zo nodig te bewijzen dat de door haar gevorderde prijs redelijk is en aan haar toekomt. Bij het bepalen van de redelijke prijs dient rekening te worden gehouden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen. Dit betekent dat het aan Wedru is om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat de door haar gefactureerde prijs voor het werk in de weken 2 tot en met 12 van 2009 redelijk is.
3.10.
De enkele, ongespecificeerde en niet nader toegelichte facturen en urenbriefjes
van Wedru zijn te summier om te kunnen oordelen of de door Wedru gefactureerde prijs redelijk is. Met betrekking tot de vraag of de door Wedru in rekening gebrachte uren redelijk zijn, is (daarom) door de rechtbank een deskundigenrapport gelast. In dit rapport van deskundige Martens is onder meer het volgende vermeld:
“Vanuit de ontvangen bescheiden is door getuige deskundige alleen het totaal aantal te monteren onderdelen over de gehele looptijd af te leiden. Vanuit de facturatie kan de urenbesteding goed herleid worden. Om te kunnen beoordelen of deze redelijk zijn dient echter ook inzicht te bestaan in de onderdelen welke op dit tijdstip reeds gemonteerd zijn en welke nog gemonteerd moeten worden. Deze specifieke gegevens ontbreken bij de door ons ontvangen bescheiden.
(..)
De hoogte van het totaal gefactureerd bedrag door Wedru was voor [X] tevens aanleiding om adviesbureau [BAZ, hof] te verzoeken om een calculatie te maken van de montage uren voor alle onderdelen welke door Wedru in het werk gemonteerd zijn. De bevinding van BAZ is dat het totaal te factureren montage uren 2.961 manuur mag bedragen. Dit gebaseerd op een standaard georganiseerde bouwplaats onder normale weersomstandigheden.
Op basis van de telstaten van [X] die zijn verwerkt in de begroting van BAZ, is er in totaal 211.471 kg staal verwerkt. Dat geldt echter alleen voor het balkstaal en niet voor de trappen.
Door BAZ is voor het monteren van het balkstaal 1.127,1 mu begroot. Daarnaast is een calculatie gemaakt voor het monteren van de trappen en daarmee komt het totaal aantal gecalculeerde uren op 2.961,7.
Voor het monteren van balkstaal kan een norm worden herleid door het aantal kg staal te delen door de gecalculeerde uren. Dat betekent een norm van 211.471 kg gedeeld door 1.127,1 manuur = 187,64 kg per manuur. Dat is een norm van 4,5 ton per 3 man/dag. In vergelijking met de opgeven norm van Wedru van 6 ton per 3 man/dag in de fax van 22-11-2006 is dat een 25% lager. Onlangs heeft [X] ook de gegevens over de hoeveelheden staal die gemoeid zijn met de leveranties van de trappen en hekwerken ter beschikking gesteld. Het blijkt dat er 82.347 kg staal in trappen en hekwerken is verwerkt. De totale leverantie komt daarmee op 211.471 + 46.689 = 258.160 kg.
De getuige deskundige is van mening dat de norm van 6 ton per 3 man/dag voor standaard hallenbouw een redelijke norm is. Voor klein constructiestaal is de norm veel lager. Op grond van de naar A3 verkleinde tekeningen is de getuige deskundige van mening dat de norm die BAZ opneemt in haar begroting al scherp is.
(..)
De getuige deskundige heeft op basis van de calculatie van BAZ de normering doorgevoerd zoals hij denkt dat deze redelijk en billijk is voor het monteren van een staalconstructie van een omvang zoals getekend op de A3 tekeningen van [X]. Inclusief de montage uren voor de trappen, berekent hij een benodigd aantal uren van 3.719,3. Dat is 758 uur meer dan BAZ. Dat is echter wel voor de gehele montage.
De totaal te factureren montage uren mogen 3.719 manuur bedragen. Wedru factureert totaal 7.343 manuur. Het verschil bedraagt +/+ 3.624 manuur (97%). Bij bovenstaande dient opgemerkt te worden dat uitgegaan is van de opgegeven hoeveelheden van BAZ en dat de gehele looptijd is bekeken.
De getuige deskundige is gevraagd om alleen naar de uren na week 33 van de montage te kijken. In deze periode is hoofdzakelijk gewerkt aan de montage van de trappen en de hekwerken en de balustraden.
In die periode is volgens opgave van [X] 46.689 kg staal verwerkt. Daardoor zakt de norm nog verder. In die periode zou op basis van de calculatie van de getuige deskundige de norm nog maar 583,24 kg per dag ploeg van 3 man worden gerealiseerd.
In totaal zou volgens de calculatie 1.921,2 uren moeten zijn verloond en er zijn 3.870 uur in rekening gebracht.
Conclusie:
Getuige deskundige acht de in rekening gebrachte uren voor de werkzaamheden na week 33 niet redelijk.”
3.11.
Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van het hof voldoende
gebleken dat de door Wedru gefactureerde prijs in de weken 2 tot en met 12 van 2009 niet redelijk is. Vast staat evenwel dat Wedru in die weken werk heeft verricht voor [X], waarvoor [X] betaling verschuldigd is.
3.12.
Met betrekking tot de vraag welk bedrag Wedru vanaf week 34 van 2008 tot en
met week 12 van 2009 in redelijkheid in rekening kon brengen is door de deskundige Martens het volgende gerapporteerd:
“Op basis van de volgende berekening is bij benadering vast te stellen wat Wedru redelijkerwijs zou mogen declareren:
Conform de niet betwiste uittrekstaten in totaal 258.160 kg staal geleverd voor balkstaal, trappen en hekwerken.
Dat is gemiddeld 3.971,7 kg per week. De bijbehorende gemiddelde norm bedraagt dan:
258.160 kg / 3.719 uur x 8 uur per dag x 3 personen per dag = 1.666,2 kg per ploeg per dag.
In totaal zou 65 – 32 weken = 33 weken x 3.972 kg per week = 131.076 kg gemonteerd.
Kosten van een ploeg van 3 monteurs x € 37,50 x 8 uur per dag = € 900,-- per dag.
Op basis van de norm van de door getuige deskundige gecalculeerde uren (1.666,2 kg/ploeg van 3 monteurs) is door Wedru redelijkerwijs na week 33 in rekening te brengen: 144.648 kg/ 1.896,4 kg per dag = 76,275 ploegdagen x € 900,-- = € 68.647,53 excl. btw.
(..)
Door partijen is in het gesprek van hoor en wederhoor in Amersfoort geen duidelijkheid gebracht in de verrichte werkzaamheden tijdens de montage periode. Er zijn geen afleverbonnen of andere gegevens hiervan aanwezig. Wel zijn de bestede uren goed te herleiden vanuit de facturatie en zijn de verwerkte hoeveelheden staal uit de uittrekstaten van [X] te herleiden. Deze hoeveelheden worden door Wedru niet betwist.”
3.13.
Wedru heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de door deskundige Martens
vastgestelde norm onjuist is c.q. welke norm dan moet worden gehanteerd. Wedru heeft weliswaar bezwaar gemaakt tegen de evenredige verdeling van de uren over de gehele periode (voor en na week 33 van 2008), maar heeft onvoldoende concreet onderbouwd hoe de uren dan wel verdeeld zouden moeten worden. Zonder nadere toelichting of concrete onderbouwing op grond waarvan de motivering van Martens ondeugdelijk zou zijn, zoals Wedru stelt, ziet het hof geen reden het deskundigenrapport van Martens terzijde te stellen. Ten aanzien van haar vordering heeft Wedru zelfs (desnoods) gerefereerd aan de door de deskundige Martens vastgestelde norm. Het hof zal bij de bepaling van de redelijke prijs derhalve aanknopen bij de bevindingen van de deskundige Martens. Dit betekent dat het hof de door de deskundige opgestelde norm overneemt en tot de zijne maakt, en op basis daarvan een redelijke prijs voor het werk van Wedru in de weken 2 tot en met 12 van 2009 zal vaststellen (zie hieronder 3.16.). Grief 2 in het principaal appel slaagt in zoverre.
3.14.
Ten aanzien van de vordering van [X] overweegt het hof dat het, op grond
van artikel 150 Rv, aan [X] is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij zonder rechtsgrond een betaling heeft gedaan aan Wedru zoals bedoeld in artikel 6:203 lid 1 BW. Grieven 3, 5 en 6 in het incidenteel appel falen daarom. [X] heeft ter onderbouwing van haar vordering aangevoerd dat Wedru in de periode van week 34 van 2008 tot en met week 12 van 2009 meer uren in rekening heeft gebracht dan redelijk is, dat [X] (ruimschoots) meer heeft betaald dan redelijk is en dat zij (daarom) recht heeft op ongedaanmaking, althans terugbetaling van het teveel betaalde. Daarbij heeft zij (onder meer) verwezen naar de desbetreffende facturen en urenbriefjes van Wedru en het deskundigenrapport van Martens. Het hof heeft hiervoor in 3.11. reeds geoordeeld dat Wedru in de periode van week 2 tot en met 12 van 2009 geen redelijke prijs in rekening heeft gebracht. Naar het oordeel van het hof is, gelet op het vorenstaande alsmede gezien het deskundigenrapport van Martens, voldoende concreet onderbouwd dat de door Wedru gefactureerde prijs ook in week 34 van 2008 tot week 2 van 2009 niet redelijk was.
3.15.
Op grond van het hiervoor in 3.12. en 3.13. overwogene zal het hof zal ten
aanzien van de vordering van [X] eveneens aanknopen bij de bevindingen van de deskundige Martens, en de door de deskundige opgestelde norm overnemen. Dit betekent dat de grieven 7 tot en met 12 in het incidenteel appel in zoverre slagen, althans geen nadere bespreking behoeven.
3.16.
Uitgaande van de door deskundige Martens vastgestelde norm, stelt het hof de
redelijke prijs voor het werk van Wedru in de periode van week 34 van 2008 tot en met week 12 van 2009 vast op € 68.647,53. Door Wedru is niet betwist dat zij in die periode € 148.529,10 heeft gefactureerd, en dat [X] dat bedrag, met uitzondering van de onbetaald gelaten facturen (€ 33.487,50), heeft voldaan, in totaal: € 115.041,60. Dit betekent dat [X] voor het werk in die periode (€ 115.041,60 - € 68.647,53 =) € 46.394,07 teveel heeft betaald. Dit bedrag heeft [X] onverschuldigd betaald. Zij heeft derhalve recht op terugbetaling van dat bedrag door Wedru. De redelijke prijs voor de weken 2 tot en met 12 van 2009 is in bovenstaand bedrag inbegrepen. De vordering van Wedru wordt derhalve in zoverre toegewezen, en verrekend met de vordering van [X].
3.17.
Het hof zal de bestreden vonnissen vernietigen en alsnog de vorderingen van
Wedru en [X] toewijzen, in zoverre dat Wedru zal worden veroordeeld tot betaling aan [X] van € 46.394,07 exclusief btw. De door [X] gevorderde wettelijke handelsrente wordt afgewezen, nu in incidenteel appel geen sprake is van een verbintenis tot betaling van een geldsom voortvloeiende uit een handelsovereenkomst als in artikel 6:119a BW bedoeld. In plaats daarvan is de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) toewijsbaar.
3.18.
[X] zal, als de in het principaal appel (grotendeels) in het ongelijk gestelde
partij, worden veroordeeld in de proceskosten van de procedure in beide instanties. Grief 4 in het principaal appel slaagt in zoverre.
3.19.
Wedru zal, als de in het incidenteel appel in het ongelijk gestelde partij, worden
veroordeeld in de proceskosten van de procedure in beide instanties.
3.20.
Wedru heeft in grief 4 in het principaal appel ook nog gegriefd tegen de
beslissing van de rechtbank om de kosten van de deskundige Martens tussen partijen te compenseren. Gezien de uitkomst in hoger beroep, acht het hof juist dat iedere partij de helft van deze kosten draagt. Deze grief faalt derhalve.
3.21.
Wedru heeft ten slotte grief 5 in het principaal appel gericht tegen de
veroordeling tot betaling van de door [X] gevorderde beslagkosten. Nu blijkt dat het beslag door [X] terecht is gelegd in verband met haar vordering in reconventie, zijn die beslagkosten terecht door de rechtbank toegewezen. De grief faalt eveneens.
In het incident
3.22.
Omdat thans eindarrest wordt gewezen, heeft Wedru geen belang (meer) bij haar
incidentele vordering. De vordering wordt daarom afgewezen. Wedru zal, als de in het incident in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de proceskosten, die worden begroot op nihil.
4. Beslissing
Het hof:
in het incident
wijst de vordering af;
veroordeelt Wedru in de proceskosten, die tot op heden aan de zijde van [X] zijn begroot op nihil;
in de hoofdzaak
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2010, 28 april 2010 en 18 juli 2012;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Wedru tot betaling aan [X] van € 46.394,07 exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2009 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Wedru tot betaling aan [X] van € 3.867,50 terzake deskundigenkosten;
veroordeelt Wedru tot betaling aan [X] van € 4.735,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2009 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [X] in de proceskosten in principaal appel, die tot op heden aan de zijde van Wedru in eerste aanleg zijn begroot op € 1.134,86 aan verschotten en € 1.737,- aan salaris en in hoger beroep op € 1.891,19 aan verschotten en € 1.158,- aan salaris;
veroordeelt Wedru in de proceskosten in incidenteel appel, die tot op heden aan de zijde van [X] in eerste aanleg zijn begroot op € 3.867,50 aan verschotten en € 2.316,- aan salaris en in hoger beroep op € 579,- aan salaris;
wijst het meer of anders gevorderde af;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, C.C. Meijer en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2014.