Hof Den Haag, 02-10-2018, nr. 22-000759-15, nr. 10-996578-11
ECLI:NL:GHDHA:2017:1395
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
02-10-2018
- Zaaknummer
22-000759-15
10-996578-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:1395, Uitspraak, Hof Den Haag, 09‑03‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1826, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 09‑03‑2017
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie die zich bezig hield met oplichting van de Belastingdienst en witwassen van de daaruit verkregen geldbedragen. De verdachte en zijn mededaders hebben hiertoe de burgerservicenummers, DigiD-gebruikersnamen en –wachtwoorden, bankpasjes en pincodes van (vaak onwetende) personen verkregen en hebben hiermee –langs digitale weg- aanvragen dan wel wijzigingen ten behoeve van toeslagen doorgevoerd en het hieruit verkregen geld van de Belastingdienst doorgestort op (andere) bankrekeningen en/of contant opgenomen. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast veroordeelt het hof de verdachte tot een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis.
Rolnummer: 22-000759-15
Parketnummer: 10-996578-11
Datum uitspraak: 9 maart 2017
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 31 juli 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1989,
door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 23 februari 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis. Voorts is een beslissing genomen omtrent het inbeslaggenomen voorwerp, zoals nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij op één of meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 1 november 2011, te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of en/of [medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven, te weten (onder meer):
- valsheid in geschrift (artikel 225 Sr) en/of
- ( gewoonte) witwassen (artikel 420bis jo 420ter Sr) en/of
- oplichting van de Belastingdienst/toeslagen en/of (een of meer) ander(en) (artikel 326 Sr) en/of
- het opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van aangiften Inkomstenbelasting (artikel 69 lid 2 AWR);
2.hij op één of meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 1 november 2011, te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een (of meer) geldbedrag(en), tot een totaal van (ongeveer) euro 124.432,05 (euro 14.409,00 en/of euro 14.922,00 en/of euro 485,00 en/of euro 50.408,00 en/of euro 4.229,00 en/of euro 39.979,00), althans enig(e) geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven voorwerp(en) en/of geldbedrag(en)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan
8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op één of meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober november 2010 tot en met 1 november 2011, te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of en/of [medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven, te weten (onder meer):
- valsheid in geschrift (artikel 225 Sr) en/of
- (gewoonte) witwassen (artikel 420bis jo 420ter Sr) en/of
- oplichting van de Belastingdienst/toeslagen en/of (een of meer) ander(en) (artikel 326 Sr) en/of
- het opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van aangiften Inkomstenbelasting (artikel 69 lid 2 AWR);
2. hij op één of meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober november 2010 tot en met 1 november 2011, te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een (of meer) geldbedrag(en), tot een totaal van (ongeveer) euro 124.432,05 74.019,00 (euro 14.409,00 en/of euro 14.922,00 en/of euro 485,00 480,00 en/of euro 50.408,00 en/of euro 4.229,00 en/of euro 39.979,00), althans enig(e) geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven voorwerp(en) en/of geldbedrag(en)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting heeft de raadsman bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu er –kort gezegd- geen sprake is van (deelneming aan) een criminele organisatie.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Onder een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht wordt verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Voor duurzaamheid of bestendigheid is het tijdsverloop van het samenwerkingsverband een aanwijzing. Voor structuur is een hiërarchie geen vereiste. Om van deelnemen in de zin van bovengenoemd wetsartikel te spreken dient men te behoren tot het samenwerkingsverband en een aandeel te hebben in of ondersteuning te bieden aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van deze organisatie. Het hebben van een aandeel in en het ondersteuning geven aan die gedragingen veronderstellen opzet.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De omstandigheid dat tussen de verdachte en de andere(n) ook sprake was van een vriendschappelijk verband, maakt dit niet anders. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich in de periode van 1 november 2010 tot en met 1 november 2011 schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie die zich bezig hield met oplichting van de Belastingdienst en witwassen van de daaruit verkregen geldbedragen. De verdachte en zijn mededaders hebben hiertoe de burgerservicenummers, DigiD-gebruikersnamen en
–wachtwoorden, bankpasjes en pincodes van (vaak onwetende) personen verkregen en hebben hiermee –langs digitale weg- aanvragen dan wel wijzigingen ten behoeve van toeslagen doorgevoerd en het hieruit verkregen geld van de Belastingdienst doorgestort op (andere) bankrekeningen en/of contant opgenomen.
De verdachte heeft zich op bovengenoemde wijze aanzienlijke geldbedragen toegeëigend, waarbij hij naast de Belastingdienst ook onwetende derden heeft benadeeld. Immers, zij wisten niet van de aanvragen en wijzigingen en werden plotseling geconfronteerd met het niet meer ontvangen van voor hen vaak essentiële toeslagen of met een naheffing van de Belastingdienst wegens onterecht uitgekeerde toeslagen. Hij heeft zich daarbij kennelijk uitsluitend laten leiden door het streven naar eigen financieel gewin.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
7 februari 2017. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder (nl. in 2007) onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat, gelet op de aard en omvang van de door de verdachte gepleegde misdrijven zowel een deels voorwaardelijke gevangenisstraf als een geheel onvoorwaardelijke en substantiële geldboete een passende en geboden reactie vormen.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, nu de berechting in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaren, gelet op het feit dat de verdachte op 10 mei 2011 voor het eerst in het deelonderzoek Zuidema I en op 1 november 2011 voor het eerst in het deelonderzoek Nesselanden is gehoord en het eindvonnis op 31 juli 2014 – te weten meer dan twee jaren later - is gewezen. Voorts heeft de berechting in hoger beroep niet plaatsgevonden binnen twee jaren, nu op 19 februari 2015 hoger beroep is ingesteld en het eindarrest op 9 maart 2017 is gewezen, te weten meer dan twee jaren later. In het licht hiervan zal het hof volstaan met het opleggen van de in eerste aanleg opgelegde en thans gevorderde geldboete en afzien van het opleggen van een overwogen hogere geldboete.
Beslag
Ter zake van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een Blackberry zaktelefoon, zal het hof –overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal- de verbeurdverklaring gelasten, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 1 en 2 bewezen verklaarde is begaan en voorbereid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van
€ 10.000,- (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 (vijfentachtig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een Blackberry zaktelefoon.
Dit arrest is gewezen door H.C. Plugge,
mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. E. van Die, in bijzijn van de griffier mr. J. van der Vegte.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 maart 2017.