Rb. Gelderland, 05-11-2015, nr. 4439972 CV 15-6194
ECLI:NL:RBGEL:2015:6830
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
05-11-2015
- Zaaknummer
4439972 CV 15-6194
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2015:6830, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 05‑11‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2016:8599, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2015/2117
JAR 2015/286 met annotatie van mr. dr. E.J.A. Franssen
AR-Updates.nl 2015-1087
Brightmine 2015-414468
VAAN-AR-Updates.nl 2015-1087
Uitspraak 05‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Arbeidsmigranten. Uitleg artikel 55 CAO Bouwnijverheid
Partij(en)
Rechtbank GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: 4439972 CV 15-6194
Afschrift aan: mrs. Postma en Lagarrigue
Verzonden d.d. 5 november 2015
vonnis d.d. 5 november 2015 van de kantonrechter
in de zaak ex artikel 96 Rv
van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Federatie Nederlandse Vakbeweging “FNV”,
gevestigd te Amsterdam,
gemachtigde: mr. N. Ruiter
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[uitzendonderneming] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
gemachtigde: mr. D.A.M. Lagarrigue,
beide verzoekers.
Partijen zullen hieronder ook FNV en [uitzendonderneming] worden genoemd.
1. Het procesverloop
Dit blijkt uit:
- het verzoek van FNV;
- het verzoek van [uitzendonderneming] ;
- de aanvullende productie 20 van FNV;
- de aanvullende producties 7 t/m 9 van [uitzendonderneming] ;
- de brief van de gemachtigde van FNV d.d. 8 oktober 2015, waarbij FNV haar verzoek heeft gewijzigd;
- de op 22 oktober 2015 gehouden mondelinge behandeling, waarvan aantekeningen zijn gemaakt door de griffier.
Hierna is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
2.1
FNV is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die zich krachtens haar statuten ten doel stelt de belangen te behartigen van werknemers.
[uitzendonderneming] is een uitzendonderneming. Zij stelt uitzendkrachten ter beschikking aan vooral bouwondernemingen. [uitzendonderneming] werft haar werknemers in Nederland, maar ook onder meer in Polen en Duitsland. Zij stelt aan de werknemers in Nederland huisvesting ter beschikking, in de buurt van de (bouw-)plaats waar de werknemers moeten werken.
2.2
[uitzendonderneming] maakt bij de beloning van haar werknemers gebruik van de zgn ET-regeling. Zij ruilt een deel van het bruto loon uit met onder meer de kosten voor de huisvesting in Nederland en reiskosten van en naar het land van herkomst, de extraterritoriale kosten. Deze kosten worden dus onbelast verstrekt met als gevolg dat de werknemers een hoger netto loon ontvangen en [uitzendonderneming] een lager bruto loon behoeft te betalen.
2.3
[uitzendonderneming] is als lid aangesloten bij de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (hierna: NBBU). De NBBU heeft met de Landelijke Belangenvereniging een CAO afgesloten voor de periode 1 juni 2014 tot 1 juni 2019. [uitzendonderneming] valt onder de werkingssfeer van deze CAO en op de uitzendovereenkomsten van [uitzendonderneming] met haar werknemers zijn de bepalingen van de CAO NBBU van toepassing.
2.4
Artikel 22 van deze CAO luidt:
“1. Het loon en de vergoedingen van de uitzendkracht zijn gelijk aan het loon en
vergoedingen die worden toegekend aan werknemers, werkzaam in gelijkwaardige
functies in dienst van de inlener. Dit loonverhoudingsvoorschrift dient ter
bescherming van de rust op de arbeidsmarkt en is opgenomen in artikel 8 Wet
allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi).
2. Onder het loonverhoudingsvoorschrift vallen de volgende componenten:
> Uitsluitend het geldende periodeloon in de schaal;
(…)
> Onbelaste kostenvergoedingen: reiskosten, pensionkosten en andere kosten noodzakelijk wegens de uitoefening van de functie;
(…)
4. De uitzendonderneming en de uitzendkracht kunnen schriftelijk overeenkomen dat een deel van het loon als bedoeld in lid 1, (…) wordt uitgeruild voor vrije vergoedingen of vrije verstrekkingen in verband met extraterritoriale kosten (‘doelen’). De uitruil (…) is toegestaan met inachtneming van de volgende beperkingen en voorwaarden:
a. Uitruil van loon voor vrije vergoedingen of vrije verstrekkingen in verband met extraterritoriale kosten is uitsluitend toegestaan voor dubbele huisvestingskostsen, vervoerskosten van en naar de woonplaats in het land van herkomst van de uitzendkracht en extra uitgaven van levensonderhoud.
(…)
e. De uitruil van loon voor vrije vergoedingen of vrije verstrekkingen wordt vooraf met de uitzendkracht overeengekomen en vastgelegd in (een aanvulling op) de uitzendovereenkomst. In de (aanvulling op de) uitzendovereenkomst wordt onder andere opgenomen voor welke vrije vergoedingen of vrije verstrekkingen de uitzendkracht loon uitruilt en voor welke periode dit wordt afgesproken.
(…)”
2.5
De voor deze procedure relevante bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Bouwnijverheid zijn op 17 juni 2014 algemeen verbindend verklaard tot en met december 2014. Ingevolge voormeld in de CAO NBBU opgenomen loonverhoudingsvoorschrift, moet [uitzendonderneming] haar uitgezonden bouwplaatswerknemers belonen conform deze CAO.
2.6
Artikel 50 van de CAO Bouwnijverheid luidt als volgt:
“ (…)
5. De werknemer als bedoeld in artikel 55 lid 1, zal – naast het reguliere
woon-werkverkeer – als regel tussendoor eenmaal per week naar huis mogen gaan. De daaruit voortvloeiende reiskosten komen voor rekening van de werkgever.”
In artikel 51 van deze CAO is onder meer het volgende bepaald:
“1. Onder reisuren worden verstaan de uren gedurende welke gereisd wordt van de woning tot het werk en terug. Zij moeten worden vergoed indien de arbeid in een andere dan de woongemeente van de werknemer plaatsvindt. Daarbij dienen de volgende bepalingen van dit artikel in acht te worden genomen.
2. De duur van de reis (reistijd) (…) zal – met uitzondering van de eerste zestig minuten per dag – door de werkgever aan de werknemer worden vergoed tegen het voor die werknemer geldende garantie-uurloon.
(…)”
Het eerste lid van artikel 55 van deze CAO luidt:
“Indien het werk zo ver van de woning van de werknemer gelegen is dat dagelijks huiswaarts keren van de werknemer onredelijk zou zijn, zal zijn voeding, behoorlijke huisvesting en een vergoeding voor de verdere noodzakelijke verblijfkosten tijdens de daardoor ontstane afwezigheid van huis voor rekening komen van de werkgever, tenzij de werkgeven een naar behoorlijke maatstaven uitgeruste verblijfsgelegenheid ter beschikking stelt en ter tegemoetkoming in de kosten voor voeding een toelage van € 6,65 per dag verstrekt. Het recht op vergoeding voor de verdere noodzakelijke verblijfkosten komt te vervallen als de zaken waarop deze kosten betrekking hebben in natura worden verstrekt.
(…)”
In Bijlage 2 van deze CAO is vastgelegd dat de ten deze relevante onderdelen van de artikelen 50, 51 en 55 van toepassing zijn op uitzendkrachten in een bouwplaatsfunctie. Ten aanzien van de reiskostenvergoeding als bedoeld in artikel 50 is bepaald dat (enkel) het belastingvrije deel van € 0,19 per km wordt verstrekt.
3. Het verzoek
3.1
Partijen hebben zich op de voet van artikel 96 Rv samen tot deze kantonrechter gewend.
Zij hebben beide een verzoekschrift ingediend en verzocht deze beide verzoeken als één verzoek te behandelen.
Partijen hebben zich de mogelijkheid van hoger beroep uitdrukkelijk voorbehouden.
3.2
FNV verzoekt de kantonrechter - na wijziging van het verzoek bij brief van 8 oktober 2015 - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, uitspraak te doen over de volgende vragen en dit vast te leggen in een verklaring voor recht:
1) Is de vergoeding van kosten van huisvesting van uitzendkrachten uit het buitenland, de werknemers die zij in het buitenland heeft geworven, die zij in Nederland te werk stelt en voor wie de afstand tussen hun woning in het land van herkomst en de werkplek zodanig is dat redelijkerwijs van hen niet verlangd kan worden dat zij dagelijks na werk huiswaarts keren een onbelaste kostenvergoeding als bedoeld in artikel 22 lid 2 CAO NBBU?
2) Brengt het loonverhoudingsvoorschrift van artikel 22 lid 1 en 2 CAO NBBU mee dat [uitzendonderneming] ten aanzien van werknemers die zij in het buitenland heeft geworven, die zij in Nederland te werk stelt en voor wie de afstand tussen hun woning in het land van herkomst en de werkplek zodanig is dat redelijkerwijs van hen niet verlangd kan worden dat zij dagelijks na werk huiswaarts keren, artikel 55 CAO Bouw moet toepassen?
3) Brengt artikel 8 Waadi mee dat [uitzendonderneming] ten aanzien van werknemers die zij in het buitenland heeft geworven, die zij in Nederland te werk stelt en voor wie de afstand tussen hun woning in het land van herkomst en de werkplek zodanig is dat redelijkerwijs van hen niet verlangd kan worden dat zij dagelijks na werk huiswaarts keren, artikel 55 CAO Bouw moet toepassen?
4) Dient [uitzendonderneming] aan de werknemers die zij in het buitenland heeft geworven, die zij in Nederland te werk stelt en voor wie de afstand tussen hun woning in het land van herkomst en de werkplek zodanig is dat redelijkerwijs van hen niet verlangd kan worden dat zij dagelijks na werk huiswaarts keren, de kosten van huisvesting in Nederland te vergoeden?
5) Indien [uitzendonderneming] aan de werknemers die zij in het buitenland heeft geworven, die zij in Nederland te werk stelt en voor wie de afstand tussen hun woning in het land van herkomst en de werkplek zodanig is dat redelijkerwijs van hen niet verlangd kan worden dat zij dagelijks na werk huiswaarts keren een behoorlijke huisvesting in Nederland verstrekt, mag ze dan de kosten ervan geheel of gedeeltelijk op de werknemers verhalen?
6) Gesteld dat [uitzendonderneming] de kosten van huisvesting van de in vraag 1 en 2 bedoelde uitzendkrachten moet vergoeden dan wel kosteloos moet verstrekken op de voet van artikel 55 CAO Bouw, is dan uitruil toegestaan?
3.3
[uitzendonderneming] heeft de kantonrechter verzocht een oordeel te geven over de volgende vragen:
1. Acht U het aannemelijk dat bij het redigeren van artikel 55 CAO Bouwnijverheid
(voormalige artikel 40, maar tekstueel gelijk) rekening is gehouden met de
(grootschalige) inzet van arbeidsmigranten zoals deze heden plaats vindt?
2. Het staat vast dat de uitleg van FNV leidt tot een veel hogere kostprijs van de
arbeidsmigrant. Direct gevolg hiervan is dat indien deze uitleg wordt gevolgd
bouwbedrijven eerder zullen kiezen voor Nederlandse werknemers dan voor
arbeidsmigranten aangezien dit duizenden euro’s per maand zal schelen. Hoe
verhoudt deze uitleg zich met het Europees recht, in het bijzonder het vrij verkeer
van werknemers? Is de uitleg van FNV over artikel 55 CAO Bouwnijverheid in strijd
met Europees recht?
3. Wat wordt bedoeld met het woord “onredelijk” in de zin “... huiswaarts keren van de
werknemer onredelijk zou zijn ...“ zoals beschreven in artikel 55 lid 1 CAO
Bouwnijverheid.
Anders geformuleerd: wanneer is het redelijk dat in geval van een arbeidsmigrant
een vergoeding voor huisvesting en reiskosten naar het land van herkomst
redelijkerwijs verschuldigd is in het kader van de CAO Bouwnijverheid?
Vriendelijk verzoekt [uitzendonderneming] in het antwoord hierop, de meest voorkomende
situatie te betrekken dat een uitzendkracht er zelf voor kiest om voor de
uitzendkracht moverende redenen naar Nederland te migreren teneinde hier
werkzaamheden te verrichten (bijvoorbeeld geen werk in thuisland maar wel in
Nederland, betere carrière mogelijkheden etc.).
4. Is artikel 55 CAO Bouwnijverheid, meer in het bijzonder het begrip “woning” naar
Uw mening voor meerdere interpretaties vatbaar?
5. Verdient het naar Uw mening de voorkeur dat CAO-partijen opnieuw met elkaar in
onderhandeling gaan teneinde de CAO Bouwnijverheid op dit onderdeel te herijken
en/of te verduidelijken?
6. Acht U de bepaling zoals deze is opgenomen in artikel 47 van de Metaal-CAO een
rechtvaardig uitgangspunt bij de inzet van arbeidsmigranten in de bouwbranche (…)?
Naar de mening van [uitzendonderneming] is de bepaling van artikel 47 van de Metaal-CAO:
- duidelijk en transparant (het begrip “standplaats” is vele malen duidelijker dan
het begrip “woning” dat voor diverse interpretaties vatbaar is);
- toetsbaar (er kan immers eenvoudig gecontroleerd worden of de standplaats
tussen partijen is overeengekomen door deze op te nemen in de
arbeidsovereenkomst);
- redelijk (de werknemer kan immers zelf bepalen of hij akkoord gaat met de
standplaats en werkgever wordt niet “opgezadeld” met onredelijke wekelijkse
reis en verblijfskosten van een werknemer die zich zelf aanbiedt om bij haar te
komen werken);
- Het eerder besproken scenario van het tijdelijk wegvallen van werk op
bijvoorbeeld de standplaats Groningen en het aanbieden van nieuw werk in
Limburg gedurende de duur van de arbeidsovereenkomst maakt dat ook het
uitzendbureau op basis van dit artikel de kosten van huisvesting en reiskosten
terug naar de standplaats voor haar rekening dient te nemen.
7. Is de Euro 6,65 voeding toelage verschuldigd indien de werknemers
beschikken over kookgelegenheden en derhalve in staat zijn om zelf hun
maaltijden te verzorgen?
4. De beoordeling
4.1
Ten tijde van het indienen van het verzoek in deze procedure, was de CAO Bouwnijverheid zoals deze gold in het jaar 2014 geëxpireerd. Inmiddels is een akkoord bereikt over een nieuwe CAO, maar ten tijde van de zitting was de tekst van deze nieuwe CAO nog niet beschikbaar. Met partijen is afgesproken, dat bij de beoordeling van het geschil uitgegaan wordt van de regelgeving zoals deze gold tot 1 januari 2015.
4.2
Centraal in deze procedure staat de vraag, of [uitzendonderneming] aan de werknemers die zij in het buitenland heeft geworven (hierna ook kortheidshalve in navolging van partijen aan te duiden als: de arbeidsmigranten), kosten voor de door haar aan hen ter beschikking gestelde huisvesting in rekening mag brengen. Partijen verschillen van mening over de voor de beantwoording van deze vraag relevante uitleg van artikel 55 CAO Bouwnijverheid, hierna kortheidshalve als artikel 55 aangeduid.
4.2.1
Het standpunt van FNV is, dat dit niet het geval is. FNV verwijst naar het bepaalde in artikel 55, waarin is bepaald dat als het werk zo ver van de woning van de werknemer gelegen is dat dagelijks huiswaarts keren onredelijk zou zijn, de voeding en huisvesting tijdens de daardoor ontstane afwezigheid van huis, voor rekening komen van de werkgever. FNV wijst erop dat in het artikel dus het woord “woning” voorkomt, maar ook het woord “huis” in de frase “de daardoor ontstane afwezigheid van huis”. Volgens FNV kan met de bepaling gezien deze bewoordingen, niet anders zijn bedoeld dan de woonplaats van de arbeidsmigrant in het land van herkomst. De kosten van de huisvesting moeten dus worden vergoed ofwel, indien huisvesting door de werkgever ter beschikking is gesteld zoals [uitzendonderneming] doet, moet deze huisvesting kosteloos zijn, aldus FNV.
4.2.2
In de visie van [uitzendonderneming] moet onder het begrip “woning” in voormeld artikel worden verstaan, de door [uitzendonderneming] ter beschikking gestelde woonruimte in de buurt van de werkplek, dus “de tijdelijke verblijfplaats” van de werknemer, waaronder begrepen de arbeidsmigrant. [uitzendonderneming] heeft in dit verband naar voren gebracht dat dit artikel geschreven is, om de werknemer te beschermen tegen onredelijke reistijd. In het geval een werknemer dichtbij de werkplek gehuisvest is, is er geen sprake van een onredelijke reistijd, zodat geen aanspraak bestaat op vergoeding uit hoofde van dit artikel. FNV heeft voorts gewezen op de rechtsgevolgen van de door FNV voorgestane interpretatie van artikel 55.
4.2.3
Partijen gaan er beide terecht vanuit, dat voor de uitleg van CAO-bepalingen in beginsel de bewoordingen daarvan en van de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voor zover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
4.3
Toepassing van deze zogenoemde CAO-norm leidt naar het oordeel van de kantonrechter evenwel tot de door [uitzendonderneming] bepleite uitleg. Redengevend hiervoor is het volgende.
4.3.1
De letterlijke bewoordingen van het artikel laten ruimte voor de door beide partijen bepleite tekstuele interpretaties van artikel 55, zowel waar het gaat om het begrip “woning” als voor het woord “huis” in de frase “de daardoor ontstane afwezigheid van huis”. De werknemer kan een woning hebben - waar hij is ingeschreven in het bevolkingsregister - ver gelegen van de plaats waar het werk moet worden verricht, in het geval van arbeidsmigranten dus in het buitenland. Daarnaast kan deze werknemer over huisvesting elders beschikken, zoals in de onderhavige casus de door [uitzendonderneming] ter beschikking gestelde huisvesting dichter bij het werk gelegen. Niet valt in te zien waarom deze huisvesting, waarin de werknemer leeft en verblijft, niet als woning zou kunnen worden aangemerkt, al is dit slechts tijdelijk. Deze woning is gedurende de periode dat de werknemer daarvan gebruik maakt evenzeer als de andere, in het buitenland gelegen woning, het tijdelijk “huis” van de werknemer.
4.3.2
Een voor derden kenbare officiële toelichting op de CAO is niet voorhanden, zodat dat geen hulpmiddel biedt bij de uitleg van het artikel. Anders dan door FNV mogelijk bedoeld is te stellen, is de door haar overgelegde notitie van de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) niet als een dergelijke toelichting aan te merken.
4.3.3
Artikel 50 van dezelfde CAO geeft een regeling voor dezelfde werknemers als bedoeld in artikel 55, dus kort gezegd, voor de werknemers die zo ver van het werk wonen dat dagelijks huiswaarts keren onredelijk zou zijn, in de onderhavige casus de arbeidsmigranten. In artikel 50 is bepaald dat deze werknemers “als regel” een maal per week naar huis mogen gaan en dat de hiermee verband houdende reiskosten door de werkgever vergoed moeten worden. Artikel 51 van deze CAO bepaalt verder dat reisuren moeten worden vergoed indien de arbeid in een andere dan de woongemeente van de werknemer plaatsvindt. Onder reisuren moet worden verstaan de uren gedurende welke gereisd wordt van “de woning” tot het werk en weer terug.
Zouden de begrippen “woning” en “huis” hier moeten worden begrepen in de door FNV voorgestane zin, dan zou dit betekenen dat arbeidsmigranten wekelijks naar het buitenland mogen reizen, waarbij de werkgever hen een vergoeding van € 0,19 per kilometer moet verstrekken. Voor bijvoorbeeld een werknemer uit Warschau die in Groningen werkt, betekent dit een theoretische kostenpost van (2200 km x € 0,19) € 418,- per week, waarbij overigens geldt dat, zoals [uitzendonderneming] heeft opgemerkt, een dergelijke reis gezien de tijd die daarmee gemoeid zal zijn, ook als er voor een vliegreis wordt gekozen, praktisch gezien nauwelijks mogelijk is. Bovendien heeft deze werknemer indien de uitleg van FNV wordt gevolgd, ingevolge het bepaalde in artikel 51, het recht om - behoudens het eerste uur per dag - in de tijd van de werkgever te reizen van de woning naar het werk. Ook deze bepaling geldt in die uitleg voor de arbeidsmigrant uit bijvoorbeeld Polen. Het behoeft geen verdere toelichting dat toepassing van deze bepaling praktisch gezien onmogelijk is. Volledigheidshalve wordt hier nog overwogen, dat alle hier genoemde artikelen in hetzelfde hoofdstuk zijn geplaatst en eenzelfde materie regelen, namelijk de (overige) “vergoedingen en toeslagen” en dat nergens uit blijkt of is af te leiden dat het begrip “woning” in artikel 51 anders moet worden begrepen dan hetzelfde begrip in artikel 55.
4.3.4
De door FNV bepleite uitleg leidt derhalve tot het rechtsgevolg, dat de arbeidsmigrant, uit welk land hij ook komt, wekelijks op kosten van de werkgever naar en van het buitenland mag reizen en dit zelfs dagelijks mag doen in de tijd van de werkgever.
Dit rechtsgevolg is in elk geval deels onmogelijk en voor het overige dermate ongerijmd, dat deze uitleg van FNV niet kan worden gevolgd. Dat werknemers in de praktijk slechts een maal per vier weken naar de buitenlandse woning reizen zoals door FNV aangegeven, kan hier niet aan afdoen.
De uitleg van [uitzendonderneming] , leidt tot het rechtsgevolg dat arbeidsmigranten, net als de overige werknemers, slechts recht hebben op een vergoeding voor onder meer huisvesting indien zij vanuit hun (tijdelijke) huisvesting, alsnog elders op een verafgelegen plaats aan het werk moeten. Niet ter discussie staat tussen partijen, dat de regeling van artikel 55 is geschreven om werknemers te beschermen tegen onredelijk lange reistijden en ook in de uitleg van [uitzendonderneming] wordt deze bescherming geboden.
De werknemers moeten hun huisvesting in Nederland dus zelf betalen, maar in aanmerking genomen dat de arbeidsmigrant zelf, zij het doorgaans niet uit luxe, de keuze maakt in Nederland te komen werken, is dit niet onredelijk.
Tenslotte heeft [uitzendonderneming] terecht betoogd dat bij de uitleg van een CAO-bepaling rekening gehouden kan worden met de wijze waarop het onderwerp waarop de uit te leggen bepaling betrekking heeft, in andere CAO's is geregeld. [uitzendonderneming] heeft hierbij verwezen naar de CAO’s in de sector Metaal en Techniek. Artikel 47 van deze CAO’s bepaalt dat indien de werknemer werkzaamheden moet verrichten buiten de plaats waarvoor de dienstbetrekking is aangegaan onder meer pensionkosten worden vergoed, indien een overnachting noodzakelijk is in verband met de noodzakelijk reistijd en/of moeilijke reisgelegenheid. Hier wordt dus aangesloten bij de standplaats en dus niet, zoals in de uitleg van FNV bij de woning van de arbeidsmigrant in het buitenland. Ook aan deze omstandigheid komt betekenis toe, nu deze CAO’s aan werknemerszijde door dezelfde partijen zijn gesloten als de CAO Bouwnijverheid en ook betrekking hebben op een vergelijkbare sector.
Zoals reeds aangegeven, leidt dit alles tot het oordeel dat de uitleg van [uitzendonderneming] de juiste is.
4.4
Uit het voorgaande volgt aanstonds, dat de eerste vijf van de zijde van FNV ingebrachte gevorderde verklaringen voor recht zullen worden afgewezen.
4.5
FNV heeft tenslotte een verklaring voor recht gevorderd, die volgens de kantonrechter zo moet worden begrepen, dat indien [uitzendonderneming] de kosten van huisvesting niet aan de arbeidsmigranten behoeft te vergoeden, uitruil niet is toegestaan.
4.5.1
In de CAO NBBU is in artikel 22 bepaald dat en onder welke voorwaarden uitruil voor onder meer dubbele huisvestingskosten mag plaatsvinden. FNV heeft gesteld dat, in het geval [uitzendonderneming] de kosten niet behoeft te vergoeden en de werknemers dus inderdaad dubbele huisvestingskosten hebben, heeft te gelden dat uitruil niet mag plaatsvinden omdat niet is voldaan aan de in de CAO NBBU hiervoor gestelde voorwaarden, in het bijzonder omdat niet in de uitzendovereenkomst is vermeld om welk soort vergoedingen het gaat.
Ter zitting is evenwel desgevraagd en onweersproken zijdens [uitzendonderneming] aangegeven, dat de werknemers bij het aangaan van de uitzendovereenkomst een aparte bijlage ontvangen waarin is aangegeven dat en op welke wijze uitruil plaatsvindt. Hiermee is voldaan aan de eisen die in de CAO worden gesteld aan het rechtsgeldig overeenkomen van de uitruil.
Of en in hoeverre de daadwerkelijk uitgeruilde bedragen correct zijn staat in deze procedure niet ter beoordeling, maar volledigheidshalve wordt hier overwogen dat onweersproken zijdens [uitzendonderneming] is betoogd dat zij zich aan de nadere regels voor wat betreft de maximale percentages ter zake houdt en dat de werknemers altijd in elk geval het minimumloon krijgen uitbetaald.
Ook deze gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
4.6
Van de zijde van [uitzendonderneming] is onder meer het geschilpunt omtrent de voedingstoelage aangedragen. Volgens [uitzendonderneming] is zij deze toelage niet verschuldigd aan de arbeidsmigranten. In de eerste plaats niet omdat dit uit artikel 55 volgt. Bovendien valt de toelage niet onder de definitie van inlenersbeloning van de CAO NBBU omdat de vergoeding niet onbelast kan worden verstrekt, aldus [uitzendonderneming] .
De kantonrechter begrijpt dat [uitzendonderneming] een verklaring voor recht heeft gevorderd, inhoudend dat zij de toelage niet is verschuldigd.
4.6.1
Hiervoor is reeds overwogen dat er in de onderhavige situatie geen sprake is van
– samenvattend – een zo ver van de woning van de werknemer gelegen werk dat dagelijks huiswaarts keren onredelijk zou zijn. Dit betekent dus, dat artikel 55 hier toepassing mist en [uitzendonderneming] reeds hierom de voedingstoelage niet is verschuldigd.
De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen.
4.7
De rechter kan (en moet) slechts beslissen over geschilpunten, maar is niet gehouden een slechts theoretische algemene verhandeling te geven over uitleg van begrippen of het al dan niet wenselijk of rechtvaardig zijn van bepaalde handelingen of bepalingen. De vragen die [uitzendonderneming] heeft gesteld, heeft zij - behoudens de hiervoor behandelde omtrent de voedingstoelage -, niet vertaald in een of meer concrete vorderingen. Voor zover ook deze vragen kunnen worden begrepen als een gevorderde verklaring voor recht, bijvoorbeeld de vraag of artikel 55 voor meerdere interpretaties vatbaar is, heeft zij bij een dergelijke vraag geen belang (meer). [uitzendonderneming] zal voor het overige daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1
verklaart voor recht dat [uitzendonderneming] een deel van het loon van de werknemers mag uitruilen als bedoeld in artikel 22 CAO NBBU;
5.2
verklaart voor recht dat [uitzendonderneming] de voedingstoelage als bedoeld in artikel 55 CAO Bouwnijverheid niet is verschuldigd;
5.3
wijst de zijdens de FNV ingebrachte vorderingen af;
5.4
verklaart [uitzendonderneming] voor het overige niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C.J.I.M. van Dorp en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.