CRvB, 30-10-2015, nr. 14-281 AKW
ECLI:NL:CRVB:2015:3916
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
30-10-2015
- Zaaknummer
14-281 AKW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2015:3916, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 30‑10‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 30‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Verzekering voor AKW, peildata, ingezetene. Anders dan de rechtbank, wordt geoordeeld dat bedoelde duurzame band op de peildata in geding nog niet was ontstaan. De intentie om zich definitief in Nederland te vestigen, is op zichzelf onvoldoende om een dergelijke duurzame band aan te nemen.
14/281 AKW
Datum uitspraak: 30 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 december 2013, 13/2675 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. S.J.E. Loontjens, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2015. Betrokkene heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door mr. Loontjens. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.
OVERWEGINGEN
1.1.
Betrokkene is in 1989 geboren en heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij heeft van 1999 tot 2006 in Nederland gewoond. Daarna heeft zij zich in verband met studie gevestigd in Groot-Brittannië. Zij heeft daar een relatie gekregen met [naam] en met hem een dochter gekregen, die is geboren [in] 2010. Op 31 maart 2012 is betrokkene met haar dochter naar Nederland gekomen. Haar partner is ruim een maand later gekomen. Betrokkene heeft zich aanvankelijk ingeschreven op een adres in [plaats 1] en later in [plaats 2] . Op beide adressen was zij inwonend bij familie of kennissen. Op 13 november 2012 is betrokkene met haar gezin terugverhuisd naar Groot-Brittannië, naar eigen zeggen omdat het in Nederland te lang heeft geduurd om inkomen te verwerven.
1.2.
De aanvraag van betrokkene van 14 mei 2012 om toekenning van kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), is door de Svb afgewezen bij besluit van
20 december 2012. Het namens betrokkene tegen dit besluit ingediende bezwaar heeft de Svb bij besluit van 17 april 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat ondanks dat het de intentie van betrokkene was om zich definitief in Nederland te vestigen en het feit dat zij beschikt over de Nederlandse nationaliteit, zij tussen 1 april 2012 en
13 november 2012 geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had en daarmee niet kan worden aangemerkt als ingezetene en verzekerde voor de AKW.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat betrokkene de Nederlandse nationaliteit heeft, zij een aantal jaren in Nederland heeft gewoond en hier familie heeft wonen en voorts dat de intentie van betrokkene om zich blijvend in Nederland te vestigen kan worden afgeleid uit objectieve omstandigheden. Hierbij is van belang geacht dat haar partner en kind met haar zijn meegekomen, haar partner op enig moment geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, aanmelding bij een woningbouwvereniging heeft plaatsgevonden, een WWB-uitkering is aangevraagd en haar partner zich op 1 november 2012 heeft aangemeld bij een pensioenfonds. Alles in samenhang bezien acht de rechtbank in dit geval vanaf 1 april 2012 een duurzame band van persoonlijke aard aanwezig. Het feit dat betrokkene nog niet beschikte over een zelfstandige woonruimte en dat zij op 13 november 2012 weer is vertrokken, achtte de rechtbank van minder gewicht.
3. De Svb heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van
21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285 aangevoerd dat betrokkene naar de feiten en omstandigheden beoordeeld geen ingezetene van Nederland is geweest in de periode van 1 april 2012 tot 13 november 2012. Daarbij is er
- onder meer - op gewezen dat betrokkene een periode van 5,5 jaar in Groot-Brittannië heeft gewoond en dat niet al na slechts één dag een duurzame band van persoonlijke aard tussen betrokkene en Nederland wordt aangenomen. Uit de feiten en omstandigheden moet blijken wanneer dit wel het geval is. Naar het oordeel van de Svb blijkt de duurzame band ook onvoldoende uit de intentie van betrokkene. De registratie van de partner bij de Kamer van Koophandel en de aanmelding bij het pensioenfonds zijn pas na de peildatum van het vierde kwartaal van 2012 gedaan. Ook blijkt niet van een inschrijving bij een woningbouwvereniging en een aanvraag om een WWB-uitkering. Mede gezien het feit dat betrokkene niet beschikte over een duurzame woning in Nederland en slechts zeven maanden in Nederland heeft verbleven, is geen sprake van ingezetenschap in de periode in geding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft beslist dat betrokkene op de peildata van het tweede, derde en vierde kwartaal van 2012 ingezetene was van Nederland en op die grond verzekerd was voor de AKW.
4.2.
In artikel 6 van de AKW is bepaald dat verzekerd krachtens die wet degene is die ingezetene is. Ingevolge artikel 2 van de AKW is ingezetene in de zin van die wet degene die in Nederland woont. Waar iemand woont, wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AKW naar de omstandigheden beoordeeld.
4.3.
In de hiervoor genoemde arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011 en 4 maart 2011 heeft de Hoge Raad overwogen dat het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aankomt of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Voor deze beoordeling dient acht te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval.
4.4.
In een aantal uitspraken van de Raad van 4 mei 2012 (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2012: BW5741 en BW6264) is geoordeeld dat het de exclusieve taak van de rechter is om in procedures als de onderhavige het wettelijk begrip ingezetene uit te leggen. Daarmee is niet gezegd dat de Svb geen wetsinterpreterende beleidsregels mag opstellen, maar deze regels kunnen de rechter niet binden. Zij zijn in het algemeen dus niet van doorslaggevende betekenis voor het antwoord op de vraag of een betrokkene als ingezetene moet worden aangemerkt, met dien verstande dat wel steeds beoordeeld moet worden of de Svb zijn beleidsregels ter zake, voor zover daarin sprake is van een begunstigende uitleg van de wet, ook stelselmatig heeft toegepast.
4.5.
Ten aanzien van deze beoordeling moet voorop worden gesteld dat betrokkene na haar vertrek uit Nederland in 2006, langdurig in Groot-Brittannië heeft gewoond en daar een gezin heeft gesticht. Hierdoor zijn de banden van persoonlijke aard tussen betrokkene en Nederland in ieder geval op enig moment na 2006 verbroken. Na terugkomst van betrokkene in Nederland op 31 maart 2012 dient op basis van alle relevante omstandigheden beoordeeld te worden of en wanneer - opnieuw - een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland is ontstaan.
4.6.
Anders dan door de rechtbank wordt geoordeeld dat bedoelde duurzame band op de peildata in geding nog niet was ontstaan. In dit verband is van belang dat betrokkene na binnenkomst in Nederland en de gehele periode in geding niet beschikte over zelfstandige woonruimte, maar inwoonde bij familie of kennissen. Dat betrokkene stond ingeschreven als woningzoekende is uit het dossier niet gebleken. Voor zover al een aanvraag om een
WWB-uitkering is gedaan, is deze niet toegekend. De Svb heeft er voorts terecht op gewezen dat de inschrijving bij de Kamer van Koophandel, wat daar overigens van zij, en de aanmelding bij een pensioenfonds zijn gedaan na de peildatum van het vierde kwartaal van 2012. Door het vertrek op 13 november 2012 naar Groot-Brittannië is achteraf sprake van een feitelijke verblijfsduur in Nederland van slechts ongeveer zeven maanden. Mede gezien dit relatief korte verblijf in Nederland, kan niet worden geconcludeerd dat reeds bij binnenkomst in Nederland dan wel op een later moment sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard tussen betrokkene en Nederland. De omstandigheid dat betrokkene heeft gemeld dat zij de intentie heeft zich definitief in Nederland te vestigen, is op zichzelf onvoldoende om een dergelijke duurzame band aan te nemen. Deze intentie wordt gezien het bovenstaande niet door andere objectieve factoren ondersteund en is bovendien niet gerealiseerd. De oorzaak van de korte verblijfsduur is in dit verband niet van belang.
4.7.
Betrokkene wordt niet gevolgd in de stelling dat de korte verblijfsduur geen rol mag spelen bij de beoordeling van de aanvraag, nu bij de beslissing op bezwaar alle omstandigheden dienen te worden meegewogen die van belang zijn voor de vraag of een betrokkene op de peildata in geding een duurzame band met Nederland had. Evenmin wordt de gemachtigde van betrokkene gevolgd in de stelling dat de verwijzing ter zitting door de Svb naar (gepubliceerde) rechtspraak van de Raad te laat en daarmee in strijd met de goede procesorde is gedaan.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 vloeit voort dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 april 2013 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) L.H.J. van Haarlem
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.
UM