Rb. 's-Hertogenbosch, 05-09-2007, nr. 01/855225-06
ECLI:NL:RBSHE:2007:BB2861, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
05-09-2007
- Zaaknummer
01/855225-06
- LJN
BB2861
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2007:BB2861, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 05‑09‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2008:BC5734, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 05‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Een gevangenisstraf voor de tijd van negen jaar voor doodslag op echtgenote. Rechtbank acht opleggen van TBS met dwangverpleging in deze zaak niet noodzakelijk.
Partij(en)
verkort vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/855225-06
Datum uitspraak: 05 september 2007
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaak [verdachte]]
geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] 1957,
wonende te [adres]
thans gedetineerd te: PI Vught - Nw Vosseveld 2 IBA/FSU.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 mei 2007 en 22 augustus 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 februari 2007.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 november 2006 te Wilbertoord, gemeente Mill en Sint
Hubert, in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade
(zijn echtgenote) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij,
verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer]
- (meermalen)
met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp, in haar
hals/nek en/of polsen en/of borst, in elk geval in haar lichaam, gestoken
en/of gesneden, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden;
[Sr art. 289/287]
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Overwegingen omtrent het bewijs.
Op het moment van het delict waren behalve het slachtoffer en verdachte hun twee jonge kinderen [namen kinderen] aanwezig. Beide kinderen hebben in een aangepaste setting hun verklaring afgelegd. Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd. Verdachte heeft tevens verklaard, nadat hij werd geconfronteerd met bepaalde onderdelen van de verklaringen van zijn kinderen, dat zij niet liegen, maar dat hij, verdachte, zich die feiten en/of omstandigheden niet meer kan herinneren.
Op grond van de verklaringen van beide kinderen en die van verdachte, aangevuld met de bevindingen van de sectie gaat de rechtbank uit van de navolgende gang van zaken. Verdachte heeft, uiterlijk kort nadat het slachtoffer van de trap was gevallen, het slachtoffer een aantal maal hard met het hoofd tegen de muur en of de trap geslagen/gestoten. Onmiddellijk aansluitend heeft hij haar bij de keel gepakt en heeft hij deze dichtgedrukt en enige tijd dichtgedrukt gehouden. Verdachte is kort daarna naar de keuken gelopen en heeft daar een mes gepakt. Met dit mes heeft hij stekend en/of snijdend geweld uitgeoefend, onder meer op de hals/keel van het slachtoffer. Enige tijd daarna heeft verdachte een tweede mes gepakt in de keuken. Ook met dit mes heeft hij soortgelijk geweld uitgeoefend.
De rechtbank kan op basis van de beschikbare bewijsmiddelen niet vaststellen of het slachtoffer nog leefde ten tijde van de hernieuwde geweldstoepassing met het (tweede) mes.
De rechtbank zal er bij haar beoordeling van uit moeten gaan dat het slachtoffer is komen te overlijden als gevolg van de eerste messteken en doorsnijdingen van het hals/keelgebied.
Het delict moord onderscheidt zich van de doodslag door de omstandigheid dat de dader tenminste een reëel moment van bezinning op zijn (voorgenomen) strafbare handelen moet hebben gehad. Indien de verdachte ontkent, dient de rechtbank na te gaan of uit de uiterlijke verschijningsvorm van vaststaande gedragingen van verdachte en (mogelijk) andere feiten en omstandigheden volgt dat verdachte een dergelijke bezinningsmogelijkheid moet hebben gehad.
Uit de verklaring van de beide kinderen volgt dat verdachte kort na de eerste geweldstoepassing (slaan op/met hoofd en verwurging) een mes heeft gepakt uit de keuken en met dit mes (waarschijnlijk) dodelijk geweld heeft uitgeoefend op het slachtoffer. In beginsel zou uit een dergelijke handeling afgeleid kunnen worden dat er bij een verdachte tijd en gelegenheid voor bezinning is geweest in die (korte) periode. De rechtbank dient echter ook acht te slaan op hetgeen bekend is geworden omtrent verdachte uit de rapportages van de deskundigen J.C. Zwemstra [psychiater], drs. A.F.J.M. Zwegers (psycholoog) en prof. dr. C. Jonker (gedragsneuroloog). Uit deze rapporten komt naar voren dat er bij verdachte door en vanuit zijn beperkingen en stoornis waarschijnlijk sprake is geweest van een onverwacht hevige reactie van de verdachte op ruzie over geld en hetgeen daarop is gevolgd. Ook de verklaringen van de beide kinderen (o.a. over het uiterlijk van verdachte en diens (niet)reactie op de pogingen van [één van de kinderen] om verdachte te laten stoppen) wijzen in de richting van een voortdurende geweldsexplosie zonder momenten van bezinning. Om die reden acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad, en zal hij worden vrijgesproken van die bij de doodslag ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht derhalve, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 23 november 2006 te Wilbertoord, gemeente Mill en Sint Hubert, opzettelijk (zijn echtgenote) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet [slachtoffer] meermalen met een mes, in haar hals/nek gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
- *
Bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit (moord);
- *
Gevangenisstraf van 8 jaar met aftrek van voorarrest;
- *
Terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
- a.
de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
- b.
de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank enerzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- -
de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- -
het zeer gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit, namelijk een levensdelict en dat verdachte er niet voor is teruggeschrokken om dergelijk zwaar geweld tegen zijn echtgenote te gebruiken;
- -
de jonge kinderen van verdachte en het slachtoffer van 9 en 7 jaar oud waren getuige van het door verdachte gepleegde geweld tegen hun moeder en vreesden eveneens voor hun eigen leven;
- -
verdachte heeft zich om het lot van zijn echtgenote en hun kinderen ten tijde van het door hem gepleegde delict kennelijk volstrekt niet bekommerd;
- -
verdachte heeft de nabestaanden van zijn echtgenote en met name hun kinderen, een onherstelbaar leed met blijvende gevolgen aangedaan.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden die tot matiging van de straf hebben geleid:
- -
uit de omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebrachte rapporten door blijkt, dat het door hem gepleegde strafbare feit ten hoogste in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
Het psychiatrisch rapport van J.C. Zwemstra d.d. 14 mei 2007 houdt onder meer zakelijk weergegeven in: “Enerzijds is er sprake van een autistisch spectrum stoornis (PDD-NOS, hoofddiagnose), daarnaast van zwakbegaafdheid en ook van frontale hersenorganische schade (zie beschouwing en rapportage neuroloog). Tenslotte was er sprake van een recidive depressieve stoornis. De ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzen c.q. gedragingen ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde (zodanig dat het tenlastegelegde daaruit verklaard kan worden). Dat geschiedde in zeer forse mate. Onderzochte is verminderd tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar. De recidivekans moet als laag maar weer niet uit te sluiten worden ingeschat.”
Het psychologisch rapport van drs. A.F.J.M. Zwegers d.d. 22 mei 2007 houdt onder meer zakelijk weergegegeven in: “Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Er is sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anders omschreven. Mogelijk is er tevens sprake van verstandelijke beperkingen maar het beeld daaromtrent bleek gedurende de onderzoeksperiode niet stabiel. Datzelfde geldt voor de neuropsychologische bevindingen. De pervasieve ontwikkelingsstoornis bestond evenzo ten tijde van het tenlastegelegde. De ziekelijke stoornis was van invloed op betrokkene’s gedrag ten tijde van het tenlastegelegde zodanig dat het tenlastegelegde daaruit gedeeltelijk verklaard zou kunnen worden. Het is aan te nemen dat betrokkene mede door zijn stoornis daartoe bewogen werd, meer dan bij de gemiddelde ander in vergelijkbare omstandigheden het geval geweest zou zijn. Het te adviseren het tenlastegelegde in verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen. De kans op recidive vanuit betrokkene’s stoornis is gering.”
Het (gedrags)neurlogisch rapport van prof. dr. C. Jonker d.d.14 mei 2007 houdt onder meer zakelijk weergegeven in: “Bij betrokkene is mogelijk sprake van hersenorganisch lijden in de zin van een licht frontaalsyndroom, dat naast cognitieve executieve functiestoornissen gekenmerkt wordt door verlies van impulscontrole. Voor zover een frontaalsyndroom aannemelijk is, was hiervan in elk geval reeds sprake ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Mocht uit het overig onderzoek (milieu onderzoek, psychiatrische rapportage) een frontaalsyndroom aannemelijk lijken, dan zijn de gedragskeuzen c.q. gedragingen van betrokkene ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde door dit hersenorganisch lijden beïnvloed geweest. Op grond van het frontaalsyndroom had betrokkene minder controle over zijn impulsen, was niet meer in staat om de situatie adequaat te beoordelen en kon de eenmaal ingezette handeling - het meermalen met een mes insteken op zijn echtgenote – niet meer onderbreken.”
- -
uit bovengenoemde rapporten van de deskundigen blijkt eveneens dat verdachte een
kwetsbare persoon is.
Uit de door de deskundigen opgemaakte rapporten en de door de getuige/deskundige Zwemstra gegeven toelichting ter terechtzitting blijkt niet dat sprake is van een contra-indicatie voor een langdurige gevangenisstraf.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur van 9 jaar met aftrek van voorarrest.
Het doel van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is de beveiliging van de maatschappij tegen daders die door hun ziekelijke stoornis en of gebrekkige ontwikkeling een ernstig gevaar opleveren voor nieuwe (ernstige) delicten. Dit volgt uit artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht. De rapportages van de deskundigen en de toelichting ter zitting van de psychiater dr. Zwemstra geven duidelijk aan dat er bij verdachte een beperkte kans op herhaling van een geweldsdelict van enige omvang te verwachten valt, en dan nog uitsluitend onder specifieke omstandigheden (verlating door partner na een meer omvattende relatie) waarvan allerminst vast staat dat deze zich opnieuw zullen voordoen. Daarbij is door de deskundigen tevens gewezen op omstandigheden (familie en nieuwe partner op de hoogte) die de kans op een nieuw geweldsdelict kleiner maakt. Onder deze omstandigheden zou oplegging van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging neerkomen op het afdwingen van een 100%-garantie, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank strijdig is met de juridische grondslag van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging. In positieve zin voor verdachte slaat de rechtbank acht op de omstandigheid dat hij zelf (in elk geval deels) inziet dat hij na zijn detentie gedurende langere tijd hulp en begeleiding nodig heeft en tevens dat hij in de jaren voorafgaand aan het delict hulp en steun heeft gezocht bij relatie- en gezondheidsproblemen.
De rechtbank dient vervolgens te bezien welke vrijheidsstraf zij in deze zaak passend acht. Hiervoor heeft de rechtbank overwogen dat en waarom zij een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar passend acht.
Reeds om deze reden kunnen de afdoeningsmodaliteiten TBS met voorwaarden en/of een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden niet in aanmerking komen, hoe zeer wellicht ook in het belang van verdachte en de maatschappij. Gelet op de door de deskundigen noodzakelijk geachte begeleiding van verdachte verwacht de rechtbank dat binnen de executie van de vrijheidsstraf aandacht zal bestaan voor het maatschappelijk en sociaal leven van verdachte na diens detentie.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
doodslag
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
Gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K. Visser, voorzitter,
mr. drs. W.A.F. Damen en mr. S. van Lokven, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 5 september 2007,
zijnde mr. K. Visser buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
- 4.
Parketnummer: 01/855225-06
[verdachte]