Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen
Artikel 25 Regeling voor onderling overleg
Geldend
Geldend vanaf 30-07-1994
- Redactionele toelichting
Zie voor de partijgegevens van deze wijziging het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen.
- Bronpublicatie:
04-03-1993, Trb. 1993, 52 (uitgifte: 26-03-1993, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
30-07-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-07-1994, Trb. 1994, 154 (uitgifte: 01-01-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht (V)
Internationaal belastingrecht / Voorkoming van dubbele belasting
Internationaal belastingrecht / Belastingverdragen
1.
Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een van de Staten of van beide Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze Overeenkomst, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, schriftelijk een met redenen omkleed verzoek om herziening van die belastingheffing richten tot de bevoegde autoriteit van de Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder het eerste lid van artikel 24, aan die van de Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen twee jaren nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de Overeenkomst, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
2.
De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de Overeenkomst, te vermijden.
3.
Een Staat mag niet na het verstrijken van de verjaringstermijnen waarin zijn nationale wetgeving voorziet, en in ieder geval niet na zes jaren na het einde van het belastingtijdvak waarin het betreffende inkomen is behaald, de belastinggrondslag van een inwoner van een van de beide Staten verhogen door daarin bestanddelen van het inkomen te begrijpen waarover ook in de andere Staat belasting is geheven. Dit lid is niet van toepassing in het geval van fraude of moedwillig verzuim.
4.
De bevoegde autoriteiten van de Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van de Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen. In het bijzonder kunnen de bevoegde autoriteiten trachten tot overeenstemming te komen over dezelfde toerekening van inkomsten, aftrekposten, verrekeningen of kortingen van een onderneming van een van de Staten aan zijn vaste inrichting in de andere Staat of tussen gelieerde ondernemingen als voorzien in artikel 9. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in de Overeenkomst geen voorziening is getroffen.
5.
Indien enige moeilijkheid of enig twijfelpunt dat mocht rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van de Overeenkomst niet kan worden opgelost door de bevoegde autoriteiten kan die moeilijkheid of dit twijfelpunt, indien beide autoriteiten daarmee instemmen, worden onderworpen aan arbitrage. De procedures voor arbitrage worden door de bevoegde autoriteiten vastgesteld.