Hof Amsterdam, 19-06-2018, nr. 200.225.175/01
ECLI:NL:GHAMS:2018:2218
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
19-06-2018
- Zaaknummer
200.225.175/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:2218, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑06‑2018; (Hoger beroep, Beschikking)
- Vindplaatsen
JPF 2018/114
Uitspraak 19‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Moeder behoudt het gezag met vader ook al is het kind klem en verloren geraakt.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.225.175/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/15/247935 / FA RK 16-5212
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 juni 2018 inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M. Bisram te Lelystad,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
Als informanten zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI);
- de zorgverlenende instantie het Middelpunt / Omega Groep BV (hierna te noemen: Omega Zorg).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 5 juli 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De moeder is op 18 september 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 5 juli 2017.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder van 25 september 2017 met bijlagen, ingekomen op 27 september 2017;
- een brief van de zijde van de vader van 2 april 2018 met bijlagen, ingekomen op 4 april 2018.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 mei 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [X] ;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;
- Omega Zorg, vertegenwoordigd door mevrouw [Y] .
De vader is behoorlijk opgeroepen en met kennisgeving niet verschenen.
3. De feiten
3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de ouders is [de minderjarige] geboren [in] 2010. [de minderjarige] verblijft bij de vader. Tot de bestreden beschikking oefenden de moeder en de vader gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Bij (tussen)beschikking van de rechtbank van 21 december 2016 is het verzoek van de moeder om een opbouwregeling van de geldende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) toegewezen, in zoverre dat er een tijdelijke zorgregeling is vastgesteld waarbij [de minderjarige] eens per drie weken op zaterdag van 10:30 uur tot 17:30 uur bij de moeder verblijft, waarbij de moeder [de minderjarige] ophaalt bij de vader en de vader [de minderjarige] ophaalt bij de moeder, met aanhouding van de definitieve beslissing over de zorgregeling. De GI is verzocht te rapporteren over het verloop van de tijdelijke zorgregeling. Bij de bestreden beschikking is vervolgens bepaald dat de definitieve zorgregeling dezelfde is als de tijdelijke zorgregeling, met dien verstande dat deze wordt begeleid door Omega Zorg.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 24 mei 2011 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI namens Bureau Jeugdzorg Flevoland voor de duur van een jaar. Deze ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van 2 mei 2017 voor de duur van een jaar, te weten tot 24 mei 2018. De GI heeft inmiddels om verdere verlenging verzocht.
3.4
Bij beschikking van 6 september 2011 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een crisispleeggezin verleend voor de duur van twee weken. Bij beschikking van 15 september 2011 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 24 mei 2012. Bij beschikking van 15 mei 2014 is de machtiging verlengd van 24 mei 2014 tot 24 mei 2015.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, het (zelfstandig) verzoek van de vader om hem te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [de minderjarige] toegewezen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de vader om hem te belasten met het eenhoofdig gezag alsnog af te wijzen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag van de ouders over hun kind het uitgangspunt is van de wetgever. Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over de kinderen aan één van hen toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
5.2
De moeder stelt dat de vader ten onrechte belast is met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . De moeder erkent dat de communicatie tussen partijen te wensen overlaat. De moeder heeft de vader meermaals benaderd om hun onderlinge verhouding te verbeteren, maar de vader wenst geen contact meer met haar. De moeder stelt dat de communicatie met de vader beter verliep toen zijn nieuwe partner en de gezinsvoogd nog niet betrokken waren. De moeder zou maandelijks geïnformeerd moeten worden over [de minderjarige] door de vader, maar dit gebeurt sinds enige tijd niet meer. Wanneer de moeder in het geheel niet geïnformeerd wordt over [de minderjarige] , noch door de vader noch door de GI, kan zij geen weloverwogen toestemming geven voor gezagsbeslissingen. Vandaar dat zij bijvoorbeeld niet direct toestemming heeft gegeven voor behandeling van [de minderjarige] bij Lucertis. Op het moment dat ze wel geïnformeerd was, heeft ze direct ingestemd. Haar toestemming voor het paspoort van [de minderjarige] wilde ze wel verlenen, maar door handelen van de GI is dat belemmerd. De houding van de vader maakte het voor de moeder onmogelijk om invulling te geven aan haar gezag en de vader is daarvoor ten onrechte beloond met het eenhoofdig gezag. De moeder erkent dat [de minderjarige] op dit moment klem en verloren zit tussen zijn beide ouders. Zij betwist echter dat daarin geen verbetering meer mogelijk is. Het beëindigen van haar gezag over [de minderjarige] heeft er in ieder geval niet toe geleid dat hij niet langer klem en verloren zit, aldus de moeder.
5.3
De vader heeft geen verweerschrift ingediend, maar het hof schriftelijk laten weten dat hij niet aanwezig zal zijn ter zitting in hoger beroep en erop vertrouwt dat het hof de juiste beslissing zal nemen in het belang van [de minderjarige] .
5.4
De GI stelt dat de communicatie tussen partijen al lange tijd verstoord is. De GI ervaart niet dat de moeder de hulpverlening vanuit de GI belemmert. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank is dat niet goed aan bod gekomen. Ook anderszins is bij de GI niet gebleken dat de moeder voorafgaand aan de bestreden beschikking haar gezag heeft misbruikt. De GI erkent dat het mede aan de GI te wijten was dat de toestemming voor het paspoort van [de minderjarige] niet direct gegeven werd. In sommige gevallen kan het toewijzen van eenhoofdig gezag aan één ouder leiden tot rust; in het onderhavige geval is dat echter niet het gevolg geweest. De omgang tussen de moeder en [de minderjarige] gaat op dit moment in beginsel goed en de GI wil in overleg met de vader toewerken naar uitbreiding van de omgang en de begeleiding bij de omgang afbouwen.
5.5
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te vernietigen. De raad stelt dat de rechtbank te snel heeft beslist. In eerste aanleg was op zijn minst een raadsonderzoek noodzakelijk geweest om tot een dergelijke ingrijpende beslissing te komen. Als [de minderjarige] klem en verloren zit tussen de ouders, dan lost het toewijzen van het eenhoofdig gezag aan de vader dat in deze zaak niet op. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het eenhoofdig gezag tot op heden geen positief effect heeft gehad. De raad krijgt de indruk dat de vader zich - sinds hij het eenhoofdig gezag heeft - juist meer beperkend gedraagt richting de moeder. Onder de gegeven omstandigheden is wat de raad betreft op dit moment een raadsonderzoek niet (langer) noodzakelijk. Uit hetgeen naar voren is gekomen over de periode sinds de bestreden beschikking is de raad voldoende gebleken welke gevolgen het eenhoofdig gezag heeft gehad. Een raadsonderzoek zal vermoedelijk weinig aanvullende informatie opleveren, aldus de raad.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Er is sprake van een ernstige conflictsituatie tussen partijen sinds hun uiteengaan omstreeks november 2010. Zowel de vader als de moeder verkeerden destijds in een onstabiele woonsituatie. Tot september 2011 woonde [de minderjarige] bij de moeder, daarna is [de minderjarige] met een machtiging uithuisplaatsing bij de vader geplaatst. Er is lange tijd gewerkt aan totstandkoming van een stabiele zorgregeling en sinds de (tussen)beschikking van 21 december 2016 geldt de onder 3.2 genoemde regeling, die volgens de omgangsbegeleiding en de GI goed verloopt. [de minderjarige] heeft in 2015 vanwege gedragsproblemen therapie gevolgd bij het KJTC. Daaruit bleek dat hij op sociaal en emotioneel gebied een achterstand heeft. [de minderjarige] en de vader hebben in 2016 therapie gevolgd om de interactie tussen hen te verbeteren. [de minderjarige] gaat binnenkort starten met behandeling via Lucertis.
5.7
Ter onderbouwing van zijn verzoek om eenhoofdig gezag heeft de vader betoogd dat de moeder het nemen van gezamenlijke gezagsbeslissingen over [de minderjarige] belemmert. De moeder erkent dat zij haar toestemming voor gezagsbeslissingen niet altijd direct heeft verleend. Naar het oordeel van het hof heeft zij echter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij aanvankelijk onvoldoende geïnformeerd was om weloverwogen beslissingen te kunnen nemen over de school of de behandeling van [de minderjarige] . Op het moment dat de moeder wel voldoende geïnformeerd was, heeft zij haar toestemming verleend. Gebleken is verder dat de vertraging in de toestemming voor het paspoort voor [de minderjarige] mede aan de GI te wijten was. De vader heeft, gelet op de gemotiveerde betwisting door de moeder, overigens onvoldoende onderbouwd dat de moeder de invulling van het gezamenlijk gezag onmogelijk heeft gemaakt dan wel heeft belemmerd. Ook anderszins is het hof niet gebleken dat de moeder zich nu of in het verleden onredelijk, weigerachtig of belemmerend heeft opgesteld in de uitoefening van het gezamenlijk gezag. De rechtbank legt aan zijn beslissing om de vader te belasten met het eenhoofdig gezag onder meer ten grondslag dat de behandeling van [de minderjarige] niet mag vertragen door het handelen van de moeder. Nu niet is gebleken dat de houding van de moeder daarin een onredelijke vertraging heeft veroorzaakt, kan dit naar het oordeel van het hof geen grond voor beëindiging van het gezamenlijk gezag vormen.
5.8
Vanwege hun zeer moeizame communicatie erkennen de ouders dat [de minderjarige] klem en verloren is geraakt tussen hen. De ouders communiceren nagenoeg niet met elkaar, ook niet tijdens overdrachtsmomenten. Zij kunnen slechts via de GI afspraken met elkaar maken, maar ook dat verloopt niet zonder problemen. Desondanks overweegt het hof dat niet is uitgesloten dat de communicatie tussen partijen in de toekomst nog verbetert. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij bereid is zich in te zetten voor verbetering van de communicatie. De GI stelt eveneens dat dit één van de doelen is van de hulpverlening, waarbij zij ook de nieuwe partner van de vader kunnen betrekken. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat door de GI, ongeacht de gezagssituatie, uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] wordt beoogd. Het hof benadrukt dat het in die omstandigheden van groot belang is dat de ouders hun communicatie verbeteren.
5.9
Gebleken is dat de huidige klem en verloren situatie van [de minderjarige] niet wordt opgelost door de vader met het eenhoofdig gezag te belasten. Gelet op hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht, is voldoende duidelijk dat het eenhoofdig gezag van de vader niet het beoogde doel heeft bereikt: de conflicten tussen de ouders zijn niet verminderd en er is niet meer rust gekomen voor [de minderjarige] . Het hof is, met de GI en de raad, van oordeel dat na de bestreden beschikking de situatie tussen de ouders zelfs is verslechterd, aangezien de vader, sinds hij alleen met het gezag is belast, zich formeler en weigerachtig opstelt jegens de moeder met betrekking tot haar contacten met [de minderjarige] , hetgeen niet in het belang van [de minderjarige] is.
5.10
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan de gronden voor toewijzing van het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en beslissen als volgt.
6. De beslissing
Het hof,
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende,
wijst af het inleidende verzoek van de man om hem met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.G.H. Beckers, C.E. Buitendijk en A.G. van Wieren, bijgestaan door mr. Y. ten Kate als griffier, en is op 19 juni 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.