Rb. Rotterdam, 13-03-2020, nr. 10/730222-19
ECLI:NL:RBROT:2020:2414
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
13-03-2020
- Zaaknummer
10/730222-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2020:2414, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 13‑03‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 13‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Rechtmatige doorzoeking voertuig naar aanleiding van ANPR-hit over aanwezigheid van verborgen ruimte in dat voertuig. Bewezenverklaring voorhanden hebben twee vuurwapens, waarvan één volautomatisch, met bijbehorende munitie en ruim 60 gram cocaïne. Veroordeling tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaar.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/730222-19
Datum uitspraak: 13 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] te ( [postcode] ) [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn,
raadsman mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen.
1. Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2020.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3. Eis officier van justitie
De officier van justitie, mr. K. Pieters, heeft gevorderd:
- -
bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is vrijspraak bepleit, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Hiertoe is primair aangevoerd dat de doorzoeking van het voertuig van de verdachte onrechtmatig is, wegens het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld bij de politie. Een onrechtmatige doorzoeking van het voertuig levert een onherstelbaar vormverzuim op zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Dit dient tot gevolg te hebben dat al het bewijs dat is voortgevloeid uit het onherstelbare vormverzuim van het bewijs wordt uitgesloten. Het bewijsmateriaal is immers door het vormverzuim verkregen en door de onrechtmatige bewijsgaring is een belangrijk voorschrift, te weten het recht op privacy, in aanzienlijke mate geschonden.
Hiertoe is subsidiair aangevoerd dat bij de verdachte de wetenschap ontbreekt van de aanwezigheid van de vuurwapens en de aangetroffen verdovende middelen. De verdachte was immers niet op de hoogte van de aanwezigheid van de verborgen ruimte. Bij de verdachte is ook geen magneet aangetroffen die noodzakelijk is om de verborgen ruimte te kunnen openen. Ten slotte heeft de verdachte een verklaring voor de aangetroffen sporen op de doos en het patroonmagazijn.
4.1.2.
Beoordeling
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
(On)rechtmatige doorzoeking voertuig
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verbalisanten de doorzoeking van het voertuig van de verdachte op grond van artikel 96b Sv rechtmatig hebben verricht. De rechtbank stelt hierbij voorop dat voornoemde doorzoeking gerechtvaardigd is indien sprake is van een ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit dan wel in geval van een verdenking van een misdrijf waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv.
In het onderhavige geval ontvingen de verbalisanten, die belast waren met opvallende surveillance op en rond de rijkswegen A20 en A13, een melding over een zogenoemde Automatic Numberplate Recognition-hit (ANPR-hit) met betrekking tot het voertuig met kenteken [kentekennummer] . In dit voertuig zou een verborgen ruimte aanwezig zijn die te bereiken is via een luik onder de bijrijdersstoel. De verbalisanten hebben het betreffende voertuig gesignaleerd en de bestuurder daarvan, de verdachte, staande gehouden. Verbalisant [naam verbalisant 1] heeft de verdachte meegedeeld dat hij zijn voertuig ging doorzoeken. Bij deze doorzoeking trof de verbalisant de verborgen ruimte aan. Hierin bevond zich een parfumdoos met daarin twee vuurwapens en ruim 60 gram cocaïne.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Voertuigen die worden aangeboden op de consumentenmarkt, waaronder de auto waarin de verdachte reed, bevatten niet standaard een verborgen, geprepareerde ruimte. Dergelijke geprepareerde ruimtes moeten nadat de voertuigen uit de fabriek komen, speciaal worden ingebouwd. De ervaring leert dat wanneer personen dit (laten) doen, dit is bedoeld om goederen aan het zicht te onttrekken. In de afgelopen jaren is voldoende gebleken dat in dergelijke verborgen ruimtes veelvuldig drugs, geld en/of vuurwapens worden aangetroffen. De rechtbank is daarom van oordeel dat inmiddels als feit van algemene bekendheid mag worden aangenomen dat dergelijke verborgen ruimtes doorgaans gebruikt worden voor criminele doeleinden en dat de wetenschap van de aanwezigheid van dergelijke ruimtes een verdenking kan opleveren van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv.
De rechtbank acht de doorzoeking van het voertuig, nadat de politie de ANPR-melding met die concrete kennis over dit voertuig had ontvangen, in dit geval derhalve rechtmatig. Het verweer wordt (dus) verworpen.
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten
Op 20 november 2019 rijdt de verdachte in Schiedam in een Smart met kenteken
[kentekennummer] . Omdat dit voertuig al eerder in het referentiebestand van het ANPR is geplaatst met de melding dat het voertuig een verborgen ruimte bevindt, wordt de verdachte staande gehouden. Door verbalisant [naam verbalisant 1] wordt het voertuig doorzocht en wordt een verborgen ruimte aangetroffen onder de bijrijdersstoel. In deze verborgen ruimte wordt een parfumdoos aangetroffen met daarin twee vuurwapens. Naast de doos wordt een gele verpakking van M&M aangetroffen. Ook wordt in de verborgen ruimte een transparante zak aangetroffen. In genoemde verpakking en de zak zit een witte, poedervormige substantie.
Uit onderzoek is gebleken dat deze substantie, een hoeveelheid van in totaal ruim 60 gram cocaïne betreft. Voorts is uit onderzoek gebleken dat aan de zijkant en in de binnenkant van de doos vingerafdrukken van de verdachte zitten en dat op het patroonmagazijn van één van de vuurwapens zijn DNA zit.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het voertuig dat hij bestuurde een aantal maanden vóór de staandehouding ter beschikking heeft gekregen door een persoon van wie hij de naam niet durft te noemen. Volgens de verdachte stond hier zijnerzijds geen tegenprestatie tegenover. Hij heeft ook verklaard dat hij er wel enigszins van op de hoogte was dat deze persoon niet volledig zuiver op de graat was. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn vingerafdrukken mogelijk op de parfumdoos zijn gekomen, omdat hij de parfum cadeau heeft gekregen. Voorts heeft hij verklaard dat zijn DNA op het patroonmagazijn zit, doordat hij dit misschien op een eerder moment aangereikt heeft gekregen door iemand. De verdachte moet dit patroonmagazijn toen weer direct aan diegene hebben teruggegeven. Tijdens zijn staandehouding op 2 september 2019 heeft de verdachte tegen verbalisant [naam verbalisant 2] verklaard dat hij bij een garage van een vriend werkt in Huizen.
Om de verdachte verantwoordelijk te kunnen houden voor de aanwezigheid van de vuurwapens en de aangetroffen verdovende middelen in het voertuig, is vereist dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid daarvan en voorts dat hij beschikkingsmacht daarover heeft gehad. De rechtbank overweegt in dit kader het volgende.
Voorop staat dat de goederen zijn aangetroffen in het voertuig waarvan de verdachte in ieder geval al enige maanden gebruik maakte. Het is een feit van algemene bekendheid dat een langdurige gebruiker van een voertuig in beginsel geacht wordt bekend te zijn met datgene wat zich in het voertuig bevindt. Dit geldt temeer nu de verdachte het voertuig van een - naar eigen zeggen - onbekend persoon zomaar en zonder enige tegenprestatie verschuldigd te zijn ter beschikking zou hebben gekregen, een persoon waarvan hij weigert de naam te noemen. In dat geval had een nader onderzoek van de auto nog eens extra in de rede gelegen, een onderzoek waartoe hij ook in staat moet worden geacht omdat hij nota bene in een garagebedrijf werkt of heeft gewerkt.
Dat de verdachte ook op de hoogte moet zijn geweest van de verborgen ruimte, blijkt volgens de rechtbank uit het feit dat in die ruimte de doos met inhoud is aangetroffen, waarop zijn vingersporen en DNA. Zijn vingerafdrukken zijn op en in de parfumdoos aangetroffen en zijn DNA is aangetroffen op het patroonmagazijn van één van de vuurwapens, die zich weer in die doos bevonden.
De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte niet enkel de beschikking heeft gehad over de verborgen ruimte, maar dat hij deze ruimte ook daadwerkelijk heeft gebruikt om daarin deze goederen te bewaren. Dat bij de verdachte ten tijde van zijn arrestatie geen magneet is aangetroffen waarmee hij de verborgen ruimte had kunnen openen, doet daar niet aan af. Mogelijk heeft de politie niet (goed) gezocht of had hij deze op dat moment niet bij zich.
De kans dat, zoals de verdachte stelt, het DNA van de verdachte enkel bij toeval op het patroonmagazijn terecht is gekomen, dat magazijn vervolgens toevallig met twee vuurwapens is geplaatst in een doos, waarop en waarin zich eveneens zijn vingersporen bevinden en die doos bovendien bij toeval en zonder zijn medeweten is geplaatst in de niet eenvoudig te bereiken verborgen ruimte van een voertuig waarover de verdachte al langere tijd de beschikking heeft, acht de rechtbank dermate klein dat deze als denkbeeldig te verwaarlozen moet worden aangemerkt. De rechtbank acht dit in het licht van het voorgaande dus volstrekt onaannemelijk.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte zowel wetenschap als de beschikkingsmacht heeft gehad over de vuurwapens, evenals over de verdovende middelen die zich in het voertuig bevonden.
4.1.3.
Conclusie
De ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 20 november 2019 te Schiedam, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2º van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Glock, type 19, kaliber 9mm
en
voor dat vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet Wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 14 kogelpatronen, kaliber 9mm Geco Kogelpatroon
en
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
pistool van het merk Smith & Wesson, type 6946, kaliber 9mm
en
voor dat vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet Wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 11 kogelpatronen, kaliber 9mm Diversen Kogelpatroon
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 20 november 2019 te Schiedam, opzettelijk heeft vervoerd, 64,2 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid feiten
De bewezen feiten leveren op:
1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
2.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
6. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering straf
7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee vuurwapens, waarvan één vol-automatisch, met bijbehorende munitie en ruim 60 gram cocaïne. Voornoemde goederen bevonden zich bij elkaar in een geprepareerde ruimte van de auto van de verdachte waarmee hij op de openbare weg reed. Het feit dat de vuurwapens in combinatie met drugs zijn aangetroffen op de openbare weg, neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Dit zijn zeer ernstige feiten. De ervaring leert dat drugs en vuurwapens vaak samen gaan. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens levert in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op, omdat het bezit van een vuurwapen maar al te gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Het is ook algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen gevaar oplevert voor de volksgezondheid en dat dit direct en indirect een oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van de hieraan verwante maatschappelijke problemen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 februari 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte vaak is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
25 februari 2020. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
Uit het onderzoek van de reclassering blijkt dat de kans op recidive door een combinatie van risicofactoren hoog is. De verdachte verkeert al vijf jaar in de vicieuze cirkel van problemen. Er is sprake van werkeloosheid en financiële problemen. Dit betekent dat er gelegenheid is tot het plegen van delicten. Daarnaast beschikt de verdachte over beperkte oplossingsvaardigheden en een groot gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel. Het lukt hem zelfstandig niet om zijn leven op orde te krijgen. Zijn problemen kan hij mentaal niet aan waardoor hij vervalt in criminele oplossingen, waarbij het specifiek gaat om makkelijke en snelle, korte termijn keuzes.
Hierbij is het de reclassering niet duidelijk of er naast een procriminele houding sprake is van een impulscontroleprobleem. Een andere factor lijkt te liggen in het ontbreken van een prosociaal kapitaal. De verdachte is niet open over zijn vrienden- en kennissenkring. Het delictverleden en het actuele delict, naast de zorgen van referenten, doet vermoeden dat de verdachte niet over een stabiel en prosociaal netwerk beschikt. Een sociaal netwerk in het criminele circuit maakt de kans op vaker recidiveren mogelijk.
Een ander probleem is het cannabisgebruik van de verdachte, maar de relatie tussen cannabisgebruik en criminaliteit lijkt meer indirect. Het gebruik van een middel dat (in het algemeen) leidt tot onverschilligheid, is niet bevorderlijk voor verandering van de leefstijl.
Alles overziend is er sprake van een verontrustende situatie.
Potentiële beschermende factoren zijn aanwezig, zoals een goede socialisatie vanuit het gezin, hechting met ouders en familieleden die prosociaal zijn. Deze hebben tot op heden echter in onvoldoende mate een preventieve werking gehad. Het is mogelijk dat de jongvolwassenheid van de verdachte een rol speelt in de problematiek en disfunctionele patronen, maar de reclassering sluit een onderliggend probleem ook niet uit.
De verdachte is echter nooit onderzocht. De mogelijkheid voor risicobeperking en gedragsbeïnvloeding is aanwezig. De verdachte wil zijn leven veranderen, maar dit komt onvoldoende naar voren doordat hij weinig lijdensdruk laat zien en hij de reclassering (en zijn familie) gedeeltelijk in het ongewisse houdt over wat er precies in zijn leven speelt. Het kan te maken heb met zijn proceshouding, het kan instrumenteel zijn of er speelt iets anders waarvan de reclassering de oorzaak niet kent.
De reclassering adviseert de rechtbank daarom bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals in het rapport vermeld.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt daarbij uit op een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis, zoals door de verdediging bepleit, doet evenmin recht aan de ernst van de feiten.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en 2 en 10 van de Opiumwet.
9. Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
10. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- -
de veroordeelde zal zich laten onderzoeken en zo nodig behandelen door de forensisch psychiatrische polikliniek van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. Dit betekent dat de veroordeelde bij start van zijn toezicht direct zal worden aangemeld. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- -
de veroordeelde zal zich inspannen tot het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding. De dagbesteding wordt eerst goedgekeurd door de reclassering. Op werk en/of de opleiding zal de veroordeelde zich houden aan afspraken en regels. Indien de veroordeelde op korte termijn geen dagbesteding heeft, zal hij meewerken aan de dagbesteding die door de reclassering wordt aangeboden;
- -
de veroordeelde zal met hulp inzicht verkrijgen in zijn financiën en zijn financiën regelen, ook als dit inhoudt budgettering via een instantie. De verdachte zal aan de reclassering openheid geven over zijn financiën, zolang dit noodzakelijk is;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering (op het adres Zwarte Woud 2, 3524 SJ te Utrecht) zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. D. Visser en A. Greve-Kortrijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 november 2019 te Schiedam, althans in Nederland, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2º van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Glock, type 19, kaliber 9mm
en/of
(voor dat vuurwapen) geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet Wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 14 kogelpatronen, kaliber 9mm Geco Kogelpatroon
en/of
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet Wapens en Munituie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
pistool van het merk Smith & Wesson, type 6946, kaliber 9mm
en/of
(voor dat vuurwapen) geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet Wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 11 kogelpatronen, kaliber 9mm Diversen Kogelpatroon voorhanden heeft gehad.
2.
hij op of omstreeks 20 november 2019 te Schiedam, althans in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 64,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.