Rb. Noord-Holland, 10-07-2019, nr. 7379439 CV EXPL 19-8208
ECLI:NL:RBNHO:2019:6389
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
10-07-2019
- Zaaknummer
7379439 CV EXPL 19-8208
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2019:6389, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 10‑07‑2019; (Op tegenspraak)
Uitspraak 10‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Q-Park, ‘treintje rijden’
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 7379439 \ CV EXPL 18-8208 (PA)
Uitspraakdatum: 10 juli 2019
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap Q-Park Operations Netherlands B.V.
gevestigd te Maastricht
eiseres
verder te noemen: Q-Park
gemachtigde: mr. C.F.P.M. Spreksel
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. J.G. Borgesius
1. Het procesverloop
1.1.
Q-Park heeft bij dagvaarding van 13 november 2018 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Q-Park heeft hierop schriftelijk gereageerd en heeft bij brief van 13 maart 2019 een DVD gedeponeerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.
2. De feiten
2.1.
Q-Park exploiteert meerdere parkeergarages, waaronder de parkeergarage te Amsterdam - Amsterdamse Poort P22 (hierna: de parkeergarage). Bezoekers die hun auto in deze garage willen parkeren, moeten een slagboom passeren en rijden langs een bord waarop informatie wordt vermeld over onder meer de tarieven en over de toepasselijkheid van algemene voorwaarden. Op dit bord staat onder meer vermeld:
“Toegang en gebruik van Q-Park services uitsluitend onder toepassing van de Algemene Voorwaarden Parkeren op te vragen via www.q-park.nl/algemenevoorwaardenparkeren of Q-Park Customer Desk (…). Bij doorrijden zonder betalen is het tarief verloren kaart, schadevergoeding ad €300,- en overige overige geleden (gevolg-)schade verschuldigd. (…)”
2.2.
Voor het gebruik van de parkeergarage is een parkeervergoeding verschuldigd, waarbij een maximaal dagtarief geldt. Betaling hiervan vindt plaats op het moment dat de bezoeker de parkeergarage verlaat.
2.3.
Op 23 april 2018 om 15:27 uur is een auto (van het merk en type Audi A3) met kenteken [kenteken] de parkeergarage uitgereden zonder te betalen, door vlak achter een voorganger aan te rijden, het zogenoemde ‘treintje rijden’. Het kenteken van de auto staat geregistreerd op naam van [gedaagde] .
2.4.
Q-Park heeft in haar algemene voorwaarden, de Algemene Voorwaarden Parkeren, voorschriften opgenomen over de betaling van parkeergeld en over een boete in geval van ‘treintje rijden’.
2.5.
In artikel 2.2. van de Algemene Voorwaarden Parkeren staat onder meer: ‘Indien geen gebruik wordt gemaakt van een parkeerbewijs dat behoort bij een abonnement, wordt een parkeerovereenkomst geacht tot stand te zijn gekomen (…) door het enkele feit van het gebruik van de parkeerfaciliteit. Bij onenigheid over de vraag of er gebruik wordt of reeds is gemaakt van de parkeerfaciliteit zal bepalend zijn het feit dat de parkeerder zich op het tot de parkeerfaciliteit behorende terrein achter de slagboom bevindt of heeft bevonden (…).’
2.6.
In artikel 5.9. van de Algemene Voorwaarden Parkeren staat onder meer:
‘De parkeerder en zijn voertuig dienen de parkeerfaciliteit uitsluitend te verlaten met gebruikmaking van een geldig, door Q-Park geaccepteerd parkeerbewijs of middel. Het zonder gebruikmaking van een geldig door Q-Park geaccepteerd parkeerbewijs of middel verlaten van de parkeerfaciliteit is onder geen beding toegestaan. De parkeerder is in dat geval het door Q-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief), vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,- en zulks onverminderd de rechten van Q-Park tot het vorderen van overige daadwerkelijk geleden (gevolg-)schade. Het hiervoor genoemde tarief “verloren kaart” laat onverlet het recht van Q-Park om de parkeerder de werkelijke parkeerkosten in rekening te brengen mochten die hoger zijn dan het tarief “verloren kaart”.’
2.7.
In artikel 6.4. van de Algemene Voorwaarden Parkeren staat onder meer:
‘Het zonder voorafgaande betaling van het verschuldigde parkeergeld met het voertuig verlaten van de parkeerfaciliteit, bijvoorbeeld door middel van het zogenoemde “treintje rijden” waarbij de parkeerder direct achter zijn voorganger onder de slagboom doorrijdt, is onder geen beding toegestaan. De parkeerder is in dat geval het door Q-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief), vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,- en zulks onverminderd de rechten van Q-Park tot het vorderen van overige daadwerkelijk geleden (gevolg-)schade.’
2.8.
Bij brief van 25 mei 2018 heeft Q-Park [gedaagde] als kentekenhouder van de hiervoor genoemde auto gesommeerd binnen 16 dagen na bezorging van de brief een bedrag van € 340,50 te betalen, waarbij incassokosten van € 51,08 zijn aangezegd. Bij brief van 19 juli 2018 is [gedaagde] wederom tot betaling gemaand.
3. De vordering
3.1.
Q-Park vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 391,58.
3.2.
Q-Park legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van de tussen partijen gesloten (parkeer-)overeenkomst, doordat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan ‘treintje rijden’ en de parkeergarage zonder te betalen heeft verlaten. [gedaagde] is volgens Q-Park op grond van de Algemene Voorwaarden Parkeren een bedrag van € 40,50 aan tarief verloren kaart verschuldigd en een boete van € 300,00. Q-Park maakt voorts aanspraak op een bedrag van € 51,08 aan buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
4. Het verweer
4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij heeft de kantonrechter in de eerste plaats verzocht om, wegens tegenstrijdige jurisprudentie van kantonrechters en met het oog op de rechtszekerheid en rechtseenheid, prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen ex artikel 392 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarnaast voert [gedaagde] aan – samengevat – dat tussen hem en Q-Park geen overeenkomst tot stand is gekomen, omdat hij niet de wil heeft gehad om een overeenkomst te sluiten met Q-Park en de parkeergarage in te rijden. [gedaagde] reed verkeerd en kon niet anders handelen dan de parkeergarage inrijden en vervolgens direct zonder parkeren weer verlaten. Voor het geval de kantonrechter oordeelt dat wel sprake zou zijn van een overeenkomst tussen [gedaagde] en Q-Park, stelt [gedaagde] dat de Algemene Parkeervoorwaarden moeten worden vernietigd, omdat de daarin neergelegde boete onredelijk bezwarend is. Daarnaast heeft [gedaagde] geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, omdat Q-Park de schade niet specificeert.
5. De beoordeling
5.1.
Vast staat dat [gedaagde] de parkeergarage is ingereden, naar eigen zeggen om deze direct, zonder te parkeren, weer te verlaten. Eveneens staat vast dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan ‘treintje rijden’. Door zich achter de slagboom te begeven heeft [gedaagde] op grond van artikel 2.2. van de Algemene Voorwaarden Parkeren gebruik gemaakt van de parkeerfaciliteit en wordt een overeenkomst geacht tot stand te zijn gekomen tussen partijen. Volgens [gedaagde] is deze overeenkomst niet tot stand gekomen, omdat geen sprake was van wilsovereenstemming. Hij stelt dat hij alleen de parkeergarage gebruikte om veilig te kunnen keren, omdat hij een verkeerde afslag had genomen. Q-Park betwist dat [gedaagde] per abuis de parkeergarage is ingereden.
5.2.
In het midden kan blijven of sprake is van een ontbreken van wil bij [gedaagde] , nu Q-Park zich terecht beroept op artikel 3:35 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hierbij is van belang dat [gedaagde] nimmer op de bij de garage aanwezige help-knop heeft gedrukt om zodoende Q-Park op de hoogte te stellen om geen gebruik te maken van de parkeerfaciliteit. [gedaagde] stelt weliswaar dat bij het inrijden geen help-knop aanwezig is, maar uit de door Q-Park overgelegde productie 7 blijkt duidelijk dat er wel een help-knop op de inritterminal aanwezig is. Ook bij het uitrijden heeft [gedaagde] geen gebruik gemaakt van de help-knop, waarmee hij in verbinding kon worden gesteld met de Q-Park Control Room. Verder heeft [gedaagde] er niet voor gekozen om later zelf contact op te nemen met Q-Park om de situatie uit te leggen. Dit had wel op zijn weg gelegen. Verder volgt uit de overlegde foto’s dat de ingang van de parkeergarage duidelijk wordt aangegeven. Hier kan niet per abuis worden ingereden. [gedaagde] heeft verder geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit voor Q-Park zou moeten blijken dat de wil van [gedaagde] niet gericht was om gebruik te maken van de parkeerfaciliteit. Dit betekent dat Q-Park erop mocht vertrouwen dat de wil van [gedaagde] was gericht om te parkeren in de desbetreffende parkeergarage.
5.3.
Overigens acht de kantonrechter in dit verband nog van belang dat [gedaagde] ook zelf achteraf wisselende verklaringen heeft afgelegd over het inrijden en gebruik van de parkeergarage. Q-Park heeft er in dit verband terecht op gewezen dat [gedaagde] in een e-mail van 24 juli 2018 heeft verklaard dat “de reden voor mijn bezoek aan die parking was voor het aflossen van een collega”, terwijl hij in een e-mail van 3 augustus 2018 heeft verklaard: “Aangekomen op de Bijlmerdreef was ik op zoek naar een geldautomaat welke bij de ING bank naast P22 aanwezig is.”
5.4.
Gelet op het voorgaande moet als vaststaand worden aangenomen dat [gedaagde] de bestuurder was van de auto die op 23 april 2018 heeft geparkeerd in de parkeergarage en dat hij daarmee een (parkeer-)overeenkomst is aangegaan met Q-Park.
5.5.
Q-Park verwijt [gedaagde] dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de artikelen 5.9 en 6.4 van de Algemene Voorwaarden Parkeren, zoals hiervoor geciteerd. Die voorwaarden waren blijkens het op het bij de ingang van de parkeeraccommodatie aanwezige informatiebord eenvoudig elektronisch toegankelijk op een door Q-Park meegedeeld adres (artikel 6:230c van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). Dit betekent dat Q-Park aan [gedaagde] een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de voorwaarden kennis te nemen (artikel 6:234 BW). [gedaagde] heeft dat ook niet dan wel onvoldoende betwist. De algemene voorwaarden, waaronder dus ook de in artikel 5.9 neergelegde (boete)clausule, maken daarmee onderdeel uit van de overeenkomst, zodat [gedaagde] daaraan is gebonden. [gedaagde] is op 23 april 2018 bumper-klevend direct achter zijn voorganger aan onder de slagboom de parkeergarage uitgereden, zonder daarbij gebruik te maken van zijn parkeerbewijs en parkeergeld te hebben voldaan. Dit betekent dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan “treintje rijden” en dat hij daardoor in strijd heeft gehandeld met de artikelen 5.9 en 6.4 van de Algemene Voorwaarden Parkeren. Deze gedraging wordt door deze bepalingen gesanctioneerd met een schadevergoeding van € 300,00.
5.6.
Aan de stelling van [gedaagde] dat de sticker die Q-Park hanteert ook een algemene voorwaarde is, gaat de kantonrechter voorbij. Anders dan de uitspraak van de kantonrechter te Groningen waarnaar [gedaagde] verwijst, staat hier vast dat [gedaagde] zich op 23 april 2018 schuldig heeft gemaakt aan ‘treintje rijden’ en dat, zoals ook door [gedaagde] zelf is gesteld, Q-Park sinds 1 december 2017 geen gebruik meer maakt van de sticker. De door Q-Park tot 1 december 2017 gebruikte sticker maakt dus geen deel uit van de overeenkomst tussen Q-Park en [gedaagde] . Daarbij merkt de kantonrechter op dat van een tegenstrijdigheid tussen de tekst op het informatiebord en de inhoud van de relevante bepalingen in de algemene voorwaarden overigens geen sprake is.
5.7.
De overeenkomst tussen Q-Park en [gedaagde] moet worden aangemerkt als een consumentenovereenkomst als bedoeld in Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn). Q-Park is immers een rechtspersoon die handelt in het kader van haar privaatrechtelijke bedrijfs- of beroepsactiviteit en [gedaagde] is een natuurlijk persoon, waarvan niet is gebleken dat hij bij het aangaan van de (parkeer-) overeenkomst met Q-Park bedrijfs- of beroepsmatig heeft gehandeld.
5.8.
Uit de dagvaarding blijkt dat Q-Park haar vordering baseert op de Algemene Voorwaarden Parkeren en wat betreft de gevorderde boete op artikel 6.4 van die voorwaarden. Dat artikel is een beding als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de richtlijn, omdat daarover niet afzonderlijk door partijen is onderhandeld.
5.9.
De kantonrechter is verplicht om ambtshalve na te gaan of een beding in algemene voorwaarden oneerlijk is in de zin van de richtlijn, en hij moet dat beding vernietigen indien hij vaststelt dat het beding oneerlijk is. Dit is ook het geval als de consument daarover niets heeft aangevoerd (zie: Hoge Raad, 13 september 2013, ECLI:NL:HR: 2013:691).
5.10.
Het voorgaande brengt mee dat moet worden beoordeeld of artikel 6.4 van de Algemene Voorwaarden Parkeren, op grond waarvan een parkeerder in geval van ‘treintje rijden’ een boete verschuldigd is van € 300,00, een oneerlijk beding is.
5.11.
Volgens artikel 3 lid 1 van de richtlijn wordt een beding als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. In de bijlage bij de richtlijn wordt vermeld dat een beding onder meer oneerlijk kan zijn als dat beding tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen.
5.12.
Daarnaast volgt uit artikel 6:233, aanhef en onder a, BW dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is, indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij.
5.13.
In het licht van de richtlijn en artikel 6:233, aanhef en onder a, BW, zal de kantonrechter bij de beantwoording van de vraag of het boetebeding van artikel 6.4 van de Algemene Voorwaarden Parkeren oneerlijk is, als maatstaf hanteren of de boete in een redelijke verhouding staat tot de voor Q-Park te verwachten schade door de gedraging waarop de boete is gesteld, en of de boete als ‘prikkel tot nakoming’ in een redelijke verhouding staat tot het belang voor Q-Park dat met nakoming van de verplichting is gediend. Verder moet de gedraging waarop de boete is gesteld een voldoende ernstige tekortkoming in de nakoming opleveren om een boete te kunnen rechtvaardigen.
5.14.
Het ‘treintje rijden’ door [gedaagde] op 23 april 2018 levert zonder meer een ernstige tekortkoming op in de nakoming van de (parkeer-) overeenkomst die een boete rechtvaardigt. De kantonrechter is verder van oordeel dat, gelet op de toelichting van Q-Park omtrent de preventieve werking van het boetebeding, de gevaarzetting van ‘treintje rijden’ voor andere verkeersdeelnemers (en zaken) binnen en buiten de parkeergarage, de omstandigheid dat [gedaagde] er in dit geval bewust voor heeft gekozen de parkeergarage op deze ongebruikelijke en contractueel niet toegestane wijze te verlaten en de voldoende gemotiveerde onderbouwing van Q-Park van de hoogte van haar kosten en schade door dergelijk gedrag (in zijn algemeenheid), een beding wat zulk gedrag, bij wege van (afschrikwekkende) prikkel tot nakoming, sanctioneert met een boete en een verloren kaart van, in dit geval, totaal € 340,50 niet oneerlijk is.
5.15.
Het door Q-Park gevorderde bedrag wordt dan ook toegewezen. De gevorderde wettelijke rente daarover kan worden toegewezen, vanaf datum verzuim, zijnde zestien dagen na 25 mei 2018.
5.16.
Q-Park maakt tot slot aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Q-Park heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
5.17.
Het verzoek van [gedaagde] om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen wordt afgewezen. Immers, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het, om op de vordering van Q-Park te beslissen, naar het oordeel van de kantonrechter niet nodig om van de Hoge Raad, bij wijze van prejudiciële beslissing, antwoord te krijgen op de aangeduide (rechts)vragen.
5.18.
Hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden en behoeft daarom geen (nadere) bespreking.
5.19.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.
6. De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Q-Park van € 391,58, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 340,50 vanaf zestien dagen na 25 mei 2018 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Q-Park tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 84,21
griffierecht € 119,00
salaris gemachtigde € 144,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Slijkhuis en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter