Hof Arnhem-Leeuwarden, 15-03-2016, nr. 200.179.716/01
ECLI:NL:GHARL:2016:2460
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
15-03-2016
- Zaaknummer
200.179.716/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:2460, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 15‑03‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 15‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Machtiging uithuisplaatsing.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.179.716/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/174616 / JE RK 15-1257)
beschikking van de familiekamer van 15 maart 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. Vahl, kantoorhoudend te Barneveld,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming Zwolle,
kantoorhoudend te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [moeder1] ,
wonende te [A] ,
hierna te noemen: de moeder van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] of de moeder,
advocaat: mr. H.M.A. Breuls, kantoorhoudende te Nieuw-Amsterdam,
2. Jeugdbescherming Overijssel,
kantoorhoudend te Zwolle,
hierna te noemen: de GI,
3. [moeder2],
wonende te [B] ,
hierna te noemen: de moeder van [de minderjarige1].
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 27 juli 2015 en 4 augustus 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 oktober 2015, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en zo nodig de verzoeken tot uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die het hof mocht vermenen te behoren.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 december 2015, heeft de raad het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden.
2.3
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 4 december 2015, heeft de moeder van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden.
2.4
De GI en de moeder van [de minderjarige1] hebben binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.5
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 29 januari 2016 een journaalbericht van 28 januari 2016 namens de vader met bijlagen;
- op 29 januari 2016 een brief van 29 januari 2016 namens de vader met bijlage.
2.6
Op 1 februari 2016 is de minderjarige [de minderjarige1] (hierna te noemen [de minderjarige1] ) gehoord door een raadsheer-commissaris.
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2016 plaatsgevonden. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de raad is de heer [C] verschenen. Namens de moeder van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] is verschenen mr. Breuls. Namens de GI is verschenen mevrouw [D] . De moeder van [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld ter zitting te verschijnen maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
3. De vaststaande feiten
3.1
De vader en de moeder van [de minderjarige1] , geboren [in] 2003, hebben samen het ouderlijk gezag over hem.
3.2
[de minderjarige2] is geboren [in] 2013 en [de minderjarige3] [in] 2014. De vader heeft [de minderjarige2] en [de minderjarige3] erkend. De vader en de moeder zijn gezamenlijk met het gezag over hen belast.
3.3
De moeder van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] heeft nog een kind uit een vorige relatie: [de minderjarige4] , geboren [in] 2004. Het gezag over [de minderjarige4] berust bij de moeder.
3.4
Bij de bestreden beschikking van de kinderrechter in voornoemde rechtbank van 27 juli 2015 zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige4] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] met ingang van 26 juli 2015 tot 9 augustus 2015 voorlopig onder toezicht gesteld van de GI.
De kinderrechter in die rechtbank heeft bij die beschikking tevens een machtiging verleend tot uithuisplaatsing [de minderjarige1] in een voorziening voor crisisopvang, met ingang van 26 juli 2015 voor de duur van twee weken, en tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een voorziening voor crisisopvang, waarbij zij bij de moeder zullen verblijven, in die zin dat zij 24 uren per dag onder toezicht staan, met ingang van 26 juli 2015 voor de duur van twee weken.
3.5
Bij vonnis in kort geding van 31 juli 2015 tussen de moeder en de GI heeft de voorzieningenrechter in voornoemde rechtbank de GI veroordeeld om uiterlijk op 31 juli 2015 uitvoering te geven aan voornoemde beslissing van de kinderrechter van 27 juli 2015 en [de minderjarige2] en [de minderjarige3] uit huis te plaatsen bij de moeder in de crisisopvang.
3.6
Bij de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 4 augustus 2015 zijn [de minderjarige4] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] met ingang van 9 augustus tot 26 oktober 2015 voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een voorziening voor crisisopvang, waarbij zij bij de moeder zullen verblijven, in die zin dat zij 24 uren per dag onder toezicht staan, tot uiterlijk 26 oktober 2015.
3.7
Bij beschikking van 15 oktober 2015 heeft de kinderrechter [de minderjarige4] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 15 oktober 2015 tot 15 oktober 2016. Bij beschikking van 12 november 2015 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige4] op het adres van de (stief)vader, met ingang van 13 november 2015 tot uiterlijk 13 februari 2016. Die machtiging is inmiddels verlengd.
4. De motivering van de beslissing
4.1
De vader heeft ter zitting aangegeven dat zijn hoger beroep niet gericht is tegen de (voorlopige) ondertoezichtstelling in de bestreden beschikkingen maar tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De periode waarvoor die machtiging is verleend, is inmiddels verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van zijn gezinsleven, heeft de vader een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van die machtiging te laten toetsen en behoort aan hem niet zijn procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken. Het hof zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing hierna beoordelen.
4.2
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.3
De vader kan zich met de verlening van de uithuisplaatsing van de kinderen in de bestreden beschikkingen niet verenigen. Hij stelt daartoe dat de kinderen bij hem veilig waren en er hoor en wederhoor toegepast had moeten worden. Er had niet afgegaan mogen worden op de beschuldigingen van de moeder die ze kennelijk in haar paniek over de verdere status van haar verblijf in Nederland heeft geuit, aldus de vader.
4.4
De raad persisteert in zijn inleidend verzoek tot uithuisplaatsing. De moeder van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] heeft verzocht de bestreden beschikkingen te bekrachtigen. De GI heeft het verzoek tot spoeduithuisplaatsing ondersteund.
4.5
Niet bestreden is dat de ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk is (geweest) en dat de kinderen ten tijde van de bestreden beschikkingen ernstig bedreigd werden in hun ontwikkeling.
4.6
Voorafgaand aan het verzoek van de raad tot uithuisplaatsing was er strijd tussen de vader en de moeder van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Uit het verslag van het Multi Disciplinair Overleg van 11 mei 2015 - de vader had er zelf voor gekozen aan dit overleg niet deel te nemen - blijkt dat er sprake was van aanhoudende zorgsignalen. Tussen de vader en de moeder waren er problemen in de communicatie en heftige ruzies. De vader heeft laten merken dat de moeder afhankelijk van hem was voor haar verblijfsvergunning. Voorts was zij in een afhankelijke positie door haar taalbarrière. Er was geen onderling vertrouwen, hetgeen steun vindt in de brief van 10 juni 2015 van de vader waarin hij op het verslag heeft gereageerd. Ter zitting van het hof is gebleken dat dat (nog) niet veranderd is.
Vóór genoemd overleg is de situatie tweemaal geëscaleerd toen de moeder buitengesloten werd van de woning, in bijzijn van de kinderen, en waarbij politie-inzet noodzakelijk is geweest. In het verslag is vermeld dat als er weer een melding van politie of Centrum voor Jeugd en Gezin over buitensluiting van de moeder komt, de raad met spoed een voorlopige uitspraak van een rechter zal aanvragen.
De vader heeft de moeder op zondag 26 juli 2015 wederom buitengesloten. De moeder heeft toen de politie verzocht om haar bijstand te verlenen bij het ophalen van haar kinderen. Op dat moment was [de minderjarige3] een baby van nog maar negen maanden oud en ook [de minderjarige2] was erg jong, te weten 2,5 jaar oud. Ook als de vader mogelijk redenen heeft gehad voor zijn onenigheid met de moeder en de vader nog niet vertrokken was toen de raad zijn verzoek op 26 juli 2015 deed, neemt dat niet weg dat de vader die dag niet heeft willen praten over de problemen met de moeder en een mogelijke (tijdelijke) oplossing, dat hij die dag en de dagen daarna niet heeft willen samenwerken met de instanties (ook al heeft hij wel regelmatig contact gehouden) en dat hij [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige4] onttrokken heeft (gehouden) aan het ouderlijk gezag van de moeder. Daarom heeft de kinderrechter in de bestreden beschikking van 27 juli 2015 terecht kunnen oordelen dat er ernstige zorgen waren over de kinderen en dat een uithuisplaatsing van de kinderen (zonder de vader in de gelegenheid te stellen te worden gehoord) dringend en onverwijld noodzakelijk was, gelijk de kinderrechter dat, gehoord de belanghebbenden waaronder de vader, ook op 4 augustus 2015 met recht kon beschikken. Dat daarna andere afwegingen zijn gemaakt door de GI en dat er later een zorgverdeling tussen de ouders is afgesproken, doet daaraan niet af.
4.7
De vader heeft betoogd dat de situatie niet werkelijk als te onveilig werd beschouwd, omdat [de minderjarige1] gewoon bij de vader mocht blijven. Anders dan de vader stelt is [de minderjarige1] evenwel ook uit huis geplaatst geweest en wel bij zijn moeder. Het betoog faalt dan ook.
4.8
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikkingen, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, dient te bekrachtigen.
5. De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 27 juli 2015 en 4 augustus 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr. I.A. Vermeulen en mr. A.R. van der Winkel, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 maart 2016.