Einde inhoudsopgave
Regeling indienststelling spoorvoertuigen 2020
Bijlage 2
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2024
- Bronpublicatie:
20-06-2024, Stcrt. 2024, 20128 (uitgifte: 27-06-2024, regelingnummer: IENW/BSK-2024/179356)
- Inwerkingtreding
01-08-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-06-2024, Stcrt. 2024, 20128 (uitgifte: 27-06-2024, regelingnummer: IENW/BSK-2024/179356)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Railvervoer
behorende bij artikel 3, eerste lid, onderdelen b, c, d en e
Hoofdstuk 1. Verwerking van het ATBEG baansignaal
Het geïnstalleerde systeem van automatische treinbeïnvloeding is in staat het ATBEG-baansignaal te verwerken zoals gespecificeerd in tabel 1.
Nr. | Aspect |
---|---|
1. | De ATB-code wordt gevormd door een amplitude gemoduleerde 75 Hz stroom die voor de eerste as van de trein door de spoorstaven loopt. De stroomrichting in de linker spoorstaaf is tegengesteld aan de stroomrichting in de rechter spoorstaaf (figuur 1). |
2. | De draaggolffrequentie is 75 Hz +/- 3 Hz. |
3. | Deze draaggolf wordt gemoduleerd. Daarbij wordt het niveau van de draaggolf geschakeld tussen een hoog niveau en een laag niveau. De frequentie waarmee dat gebeurt (de modulatiefrequentie) staat voor de ‘code’. Deze code representeert het seinbeeld van de seinen (en/of borden) langs de baan. |
4. | De modulatiefrequenties zijn: 75 pulsen/minuut (code75) 96 pulsen/minuut (code96) 120 pulsen/minuut (code120) 147 pulsen/minuut (code147) 180 pulsen/minuut (code180) 220 pulsen/minuut (code220) |
allen +/- 3 pulsen/minuut | |
(+/- 2 pulsen/minuut kan worden geaccepteerd voor de modulatiefrequenties 75 en 96 pulsen/minuut) | |
5. | Het niveau van de draaggolf bedraagt tussen 6,5 A en 25 A. Ook wanneer de draaggolf is uitgeschakeld, kan tot maximaal 3 A stroom met de draaggolf frequentie door de spoorstaven lopen. |
6. | Het niveauverschil tussen de ATB-stroom door de linker- en rechterspoorstaaf kan verschillen. Dit verschil bedraagt maximaal ca. 3,5 A. |
7. | Voor het bepalen van de storingsgevoeligheid van de decodering kan voor de duty cycle het volgende worden aangenomen: duty cycle tussen 40/60 en 60/40: 99% duty cycle tussen 30/70 en 70/30: 99,9% duty cycle tussen 20/80 en 80/20: 99,99% duty cycle buiten 20/80 en 80/20 mogen worden verworpen (kan worden geaccepteerd als de ATBEG baancode niet afkomstig is van transiënten). |
8. | De ATB-infrastructuur is verdeeld in secties: Deze zijn minimaal zo lang dat een trein bij de ter plaatse geldende maximumsnelheid altijd ten minste 4 perioden van de ATB-code ontvangt. In geval van inschakelsecties is dat ten minste 10 s, in geval van code96 en 8 s in geval van andere codes. In geval van een uitschakelsectie is de code (code75) minimaal 12 s aanwezig. Deze minimumtijden worden gevormd door een minimumafstand waarover de code aanwezig is en een maximumsnelheid waarmee het materieel passeert. Na het passeren van een ‘sectiescheiding’ kan gedurende 1,4 s geen code aanwezig zijn (inschakelen van de code) De fase van de draaggolf kan op de sectiescheidingen 180 graden draaien. De fase van het gemoduleerde signaal kan op de sectiescheidingen tussen –180 en +180 graden draaien. Bij codeveranderingen is de start fase van de nieuwe code onafhankelijk van de eindfase van de oude code. Bij het passeren van een sectiescheiding is iedere willekeurige overgang tussen ‘codes’ (modulatiefrequenties) mogelijk. De veranderingen van de baancode bij sectiescheidingen kunnen gelijktijdig met andere verstoringen optreden. Daarnaast kan de baancode op ieder moment veranderen. Incidenteel is de afstand tussen sectiescheidingen korter dan nodig om 4 gehele perioden ATB-code te ontvangen. In die gevallen zijn meestal maatregelen genomen om een inschakelvertraging te voorkomen (‘voorcodering’). Fasedraaiingen in draaggolf en code zijn in die gevallen echter wel mogelijk. |
9. | Via materieel en onderstations kunnen ATB-codestromen uit andere secties door de spoorstaven lopen (parallel of in één spoorstaaf). De grootte van deze stromen is maximaal 3,5 A en kan ATB-code bevatten. |
10. | Door de spoorstaven lopen behalve ATB-codestromen ook tractieretourstromen. Deze stromen zijn verdeeld tussen de beide spoorstaven of lopen (in geval van enkelbenige isolatie) in één spoorstaaf. Opmerking: het doel is om ervoor te zorgen dat de ATB immuun is voor stoorstromen afkomstig van het spoorvoertuig. Als sommige van onderstaande eisen niet kunnen worden aangetoond moet specifieke integratie worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de ATB immuun is voor stromen die afkomstig zijn van het spoorvoertuig. |
De tractie retourstroom door de spoorstaven kan de volgende componenten bevatten: • een DC component tot 4.000 A; • een 50 Hz component tot 250 A (parallel loop 25 kV); • weerstand tractie-installaties: deze produceren harmonischen van de motorfrequentie met een grootte van max. 3A; • chopper tractie-installaties: deze produceren harmonischen van de motorfrequentie met een grootte van max. 1A. Daarnaast produceren deze installaties een stroom met de schakelfrequentie van de chopper. Voorkomende frequenties zijn: 66⅔ Hz, 100 Hz, 300 Hz, ca. 315 Hz, 400 Hz en 450 Hz. De stromen bij deze frequenties bedragen maximaal 5 A; • invertorinstallaties: deze produceren een breed spectrum aan harmonischen van de motor/invertor frequentie en mengfrequenties van deze harmonische met de schakelfrequenties van de halfgeleiders. In het frequentiegebied tussen 68 en 82 Hz is deze stroom maximaal 2 A per trein. Naast deze door het spoorvoertuig veroorzaakte componenten zijn in eventuele tractie retourstromen altijd harmonischen van de gelijkrichters aanwezig: • 50 en 100 Hz bij asymmetrie van de gelijkrichter. • 300 Hz bij 6 pulsige en semi 12 pulsige gelijkrichting • 600 Hz bij 12 pulsige en semi 24 pulsige gelijkrichting | |
De ATB dient immuun te zijn voor door het spoorvoertuig zelf gegenereerde stoorstromen, de minimale waarden voor deze immuniteit is aangegeven in figuur 1 en tabel 1 van bijlage 5. Voor ATB treinapparatuur geldt dat deze moet blijven functioneren bij stoorstromen onder of op de curve ‘normaal’ in figuur 1 van bijlage 5. Tussen de curven ‘normaal’ en ‘zelden’ moet de ATB treinapparatuur blijven functioneren of een veilige systeemreactie geven. | |
Daarnaast kunnen in het spoor de volgende frequenties worden aangetroffen: 1145 Hz.+/- 0,2 Hz met een minimale veldsterkte van 4,75 A/m +/-10% en 1445 Hz, 1744,5 Hz, 2353 Hz en 2670,5 Hz +/- 0,2% met een minimale veldsterkte van 15,75 A/m +/-10%. | |
11. | De kleinst voorkomende boogstralen zijn: • in bogen: 350 m; • in wissels: 460 m. |
Hoofdstuk 2. ATBEG-functies
2.1. Definities
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
adequaat handelen: het verlagen van de snelheid door de machinist bij een remopdracht.
stand-by: in het spoorvoertuig wordt geen cabine bediend. De snelheidsbewaking indien geen enkele cabine wordt bediend, is geen ATB-functie;
uitgeschakeld: het spoorvoertuig wordt bediend, maar er is geen snelheidsbewaking mogelijk omdat het initiëren van een remming door de ATB onmogelijk is of is gemaakt. Bij ATBEG (fase3), ATBEG (fase4), ATBNG en ATBL-NL gebeurt dit door het sluiten van de remafsluitkraan;
BD: ATBEG bewaakt de snelheid niet (buiten dienst);
I: ATBEG initieert een remming (interventie);
Const: bewaking van een constante snelheid (door in de baan aanwezige ATB code aangegeven);
REM’: bewaking van de door in de baan aanwezige ATB-code aangegeven snelheid na een codewisseling.
De cijfers in de tabel verwijzen naar de transitienummers in paragraaf 2.2 van deze bijlage. De prioriteit van de transities wordt bepaald door de nummering (een lager nummer betekent een hogere prioriteit). De transitie naar ‘uitgeschakeld’ heeft als cijfer 1.2.
Bij transitie geldt verder het volgende:
- 1.
alle tijden die worden gemeten voor het activeren van een functie worden op nul gezet (resetten van alle timers). Dat betekent ook dat functies die op het moment van de transitie nog niet door het aflopen van een gespecificeerde tijd zijn gestart, niet meer op grond van de oude voorwaarden worden gestart (timers worden onderbroken door een toestandsovergang);
- 2.
het weergeven van een incidenteel akoestisch signaal met een gespecificeerde lengte (‘gong’, ‘losbel’ en ‘BD-signaal’) wordt niet door transities of welke verandering dan ook onderbroken. Continue auditieve signalen (‘rembel’) worden afgebroken zodra de voorwaarden vervallen.
2.2. Functies
Het geïnstalleerde systeem van automatische treinbeïnvloeding vervult ATB-functies die verschillen per functionele toestand. Een tabel met functies per functionele toestand is opgenomen in paragraaf 2.2.9.
2.2.1. Meerdere toestanden
Eis nr. | Beschrijving |
---|---|
1.1 | In de bediendecabine moet de treinsnelheid worden getoond. De weergegeven actuele treinsnelheid mag niet meer dan 3 km/uur afwijken van de bewaakte snelheid. |
Transitie | Beschrijving |
---|---|
1.2 | Als de ATB-functie wordt uitgeschakeld m.b.v. het bedieningsmiddel ‘ATB uit’ als bedoeld in paragraaf 2.8 dan wordt overgegaan naar de toestand ‘uitgeschakeld’. Dit mag alleen mogelijk zijn bij stilstand. Het buiten bedrijf zetten van de ATB met het bedieningsmiddel ‘ATB uit’ moet ook na inschakelen nog herkenbaar zijn voor onderhoudspersoneel. Dit kan onder meer worden gerealiseerd door af te dwingen dat een zegel wordt verbroken of digitale registratie. Voor de machinist moet herkenbaar zijn dat geen ATB beschikbaar is. Dit kan onder meer worden gerealiseerd door het tonen van een (rode) lamp of een melding op een display, zoals het diagnosedisplay of het ETCS-display. |
1.3 | Als in de trein geen cabine is bediend, dan moet worden overgegaan naar de toestand ‘stand-by’. Deze eis is geldig in de toestanden CONST, REM en BD. Het voorkomen van rijden en rollen, indien de trein niet of niet op juiste wijze wordt bediend, is geen ATBEG- functie. Rijdend wegnemen van de cabine selectie moet leiden tot een veilige toestand. Dit is echter geen ATB-functie. |
2.2.2. Stand-by
Eis nr. | Beschrijving |
---|---|
2.1 | Er worden geen ATB-cabineseinen in getoond. |
2.2 | Er wordt geen snelremming geïnitieerd en tractie is vrijgegeven. |
Transitie | Beschrijving |
---|---|
2.3 | Als een cabine wordt bediend, dan wordt overgegaan naar de toestand ‘CONST’. |
2.2.3. Uitgeschakeld
Eis nr. | Beschrijving |
---|---|
3.1 | Er worden geen ATB-cabineseinen in getoond. |
3.2 | Er wordt geen snelremming geïnitieerd en tractie is vrijgegeven. |
Transitie | Beschrijving |
---|---|
3.3 | Als de ATB-functie bij stilstand wordt ingeschakeld en er is een cabine bediend, dan wordt overgegaan naar de toestand ‘CONST’. |
3.4 | Als de ATB-functie bij stilstand wordt ingeschakeld en er is geen cabine bediend, dan wordt overgegaan naar de toestand ‘stand-by’. |
3.5 | Als de ATB-functie wordt ingeschakeld terwijl de trein niet stilstaat, dan wordt overgegaan naar de toestand ‘I’. |
2.2.4. Buiten dienst
Eis nr. | Beschrijving |
---|---|
4.1 | Er worden geen ATB cabineseinen in getoond. |
4.2 | In de bediende cabine wordt aan de machinist getoond dat de snelheidsbewaking niet actief is (optische signaleringen, ‘blauwe lamp’), dit tot het moment dat de attentieknop wordt bediend. |
4.3 | Er wordt geen snelremming geïnitieerd en tractie is vrijgegeven. |
Transitie | Beschrijving |
---|---|
4.4 | Indien de attentieknop of -knoppen in de bediende cabine wordt ingedrukt terwijl de trein rijdt, dan wordt zodra een baancode anders dan code75 is gesignaleerd de snelheidsbewaking ingeschakeld. Overgang naar de toestand ‘CONST’. |
4.5 | In de toestand ‘BD’ moet een tijd Tinschakel nadat de attentieknop of -knoppen in de bediende cabine wordt ingedrukt terwijl de trein rijdt, worden ingegrepen, tenzij de toestand binnen een tijd Tinschakel na het bedienen van de knop is veranderd in ‘CONST’. Overgang naar toestand ‘I’. |
4.6 | In de toestand ‘BD’ moet indien voor de eerste as van de trein een tijd Ton onafgebroken code, anders dan code75, aanwezig is, een snelremming worden ingezet, tenzij de toestand binnen een tijd Tinschakel na het bedienen van de knop is veranderd in ‘CONST’. Overgang naar toestand ‘I’. |
4.7 | Indien bij stilstand a. de attentieknop of -knoppen in de bediende cabine een tijd ‘Tbd’ (constanten) wordt ingedrukt; of b. indien code wordt ontvangen wordt de snelheidsbewaking ingeschakeld. Overgang naar de toestand ‘CONST’. |
Toelichting:
De functies 4.4 t/m 4.6 zorgen samen voor het gecontroleerd inschakelen van ATBEG indien rijdend code wordt gevonden en het bewaken op de aanwezigheid van code en antennes. De functies hangen in die zin samen, maar kunnen onafhankelijk van elkaar worden gerealiseerd.
2.2.5. Interventie (‘I’)
Eis nr. | Beschrijving |
---|---|
5.1 | Er wordt een snelremming geïnitieerd. |
5.2 | De tractie wordt afgeschakeld. |
5.3 | In de bediende cabine wordt met een rode lamp aan de machinist getoond dat het ATB-systeem heeft ingegrepen. |
Transitie | Beschrijving |
---|---|
5.4 | Indien in de bediendecabine bij stilstand van de trein de ontgrendelknop of -knoppen wordt bediend of worden bediend, wordt de snelremming ongedaan gemaakt, de rode lamp gedoofd en de tractie vrijgegeven. |
2.2.6. Functies en toestandsovergangen in de toestanden Const en REM
Eis nr. | Beschrijving |
---|---|
6.1 | Indien ten opzichte van de bediendecabine vooruit wordt gereden, wordt in die cabine het in paragraaf 2.7 bedoelde cabinesein behorend bij de voor de eerste as aanwezige baancode weergegeven. Indien achteruit wordt gereden, wordt 40 km/uur als maximumsnelheid getoond en bewaakt. |
6.2 | Indien de machinist adequaat handelt, is dat voor de machinist herkenbaar middels een witte lamp. |
6.3 | Bij wijziging van het cabinesein wordt in de bediendecabine een akoestisch signaal (‘gong’, auditieve signaleringen) gegeven op zodanige wijze dat de machinist de wijziging van het cabinesein en het klinken van de ‘gong’ als gelijktijdig ervaart. Dit betekent dat de ‘gong’ maximaal een tijd ‘Tgong’ voorafgaand aan of later dan de wijziging van het ‘cabinesein’ mag worden gegeven. |
Transitie | Beschrijving |
---|---|
6.4 | Indien gedurende een aaneengesloten periode Tblauw, de baancode code75 wordt ontvangen, dan wordt de ATB-snelheidsbewaking beëindigd, en wordt een akoestisch uitschakelsignaal gegeven. (Overgang naar de functionele toestand ‘BD’) |
6.5 | Indien de ‘BD-knop’ in de bediende cabine bij stilstand en met de rem bediend, een tijd ‘Tbd’ wordt ingedrukt, terwijl geen baancode of code75 aanwezig is, dan wordt de ATB snelheidsbewaking beëindigd. (Overgang naar de functionele toestand ‘BD’) |
2.2.7. Functies en toestandsovergangen tijdens constante snelheidsbewaking (CONST)
Eis nr. | Beschrijving |
---|---|
7.1 | Indien de treinsnelheid hoger is dan de snelheid die correspondeert met de baancode (‘VcodeX’, paragraaf 2.4) plus ‘V_marge’, en de machinist handelt niet adequaat, dan klinkt de ‘rembel’ in de bediende cabine (auditieve signaleringen). |
7.2 | Als de treinsnelheid daalt tot de snelheid die correspondeert met de baancode (‘VcodeX’, paragraaf 2.4) plus ‘V_marge’, terwijl de machinist adequaat handelt in de bediendecabine een ‘losindicatie’ gegeven (auditieve signaleringen). |
Transitie | Beschrijving |
---|---|
7.3 | Indien de treinsnelheid gedurende ‘Twarning’ hoger is dan de snelheid die correspondeert met de baancode als bedoeld in paragraaf 2.4 plus ‘V_marge’, terwijl de machinist niet of niet adequaat handelt, dan wordt een snelremming ingezet (overgang naar de toestand ‘I’). |
7.4 | Indien de treinsnelheid bij wijziging van het cabinesein in de cabine hoger is dan de snelheid die correspondeert met de nieuwe code plus ‘V_marge’, dan wordt overgegaan naar de subtoestand ‘REM’. |
2.2.8. Snelheidsbewaking na een codewisseling (REM)
Eis nr. | Beschrijving |
---|---|
8.1 | Indien a. na de overgang naar de toestand ‘REM’ een tijd langer dan ‘Trembel’ (constanten) is verstreken; b. de machinist niet adequaat handelt als bedoeld in paragraaf 2.1; en c. de treinsnelheid hoger is dan de snelheid die correspondeert met de baancode (‘VcodeX’, paragraaf 2.4) plus ‘Vlos’ (constanten), klinkt de ‘rembel’ (auditieve signaleringen) in de bediendecabine. |
8.2 | Na het klinken van de rembel heeft de machinist nog een tijd ‘Treactie’ beschikbaar om adequaat te reageren en daarmee een ingreep te voorkomen. |
8.3 | Als de treinsnelheid daalt tot de snelheid die correspondeert met de baancode plus Vlos, terwijl de machinist adequaat handelt, wordt in de bediende cabine een ‘losindicatie’ gegeven. |
Transitie | Beschrijving |
---|---|
8.4 | Indien de machinist niet adequaat handelt, wordt uiterlijk ‘Tintervention_yellow’ (timing requirements) na het wegvallen van de baancode, of ‘Tintervention’ (timing requirements) na het veranderen van de baancode naar een baancode, die correspondeert met een snelheid lager dan de huidige snelheid plus V_marge, een snelremming ingezet. (overgang naar de functionele toestand ‘I’) |
8.5 | Indien de treinsnelheid lager is dan de snelheid die correspondeert met de baancode (‘VcodeX’, paragraaf 2.4) plus ‘V_marge’, wordt overgegaan naar de toestand ‘CONST’. |
8.6 | Indien de treinsnelheid na de overgang naar de toestand ‘REM’ gedurende een tijd ‘Tlos’ (constanten) lager is dan de snelheid die correspondeert met de baancode (‘VcodeX’, paragraaf 2.4) plus ‘Vlos’ (constanten), wordt overgegaan naar de toestand ‘CONST’. |
2.2.9. Functies per functionele toestand
In onderstaande tabel worden de functies per functionele toestand gegeven. Een ‘J’ betekent dat de functie in die toestand gerealiseerd moet zijn; een ‘N’ betekent dat de functie niet gerealiseerd mag zijn; en een ‘O’ betekent dat de eis optioneel is, dus dat de functie gerealiseerd mag zijn.
Eis | Uitgeschakeld | Stand-by | REM | CONST | I | |
---|---|---|---|---|---|---|
2.1/3.1/4.1 | J | J | N | N | N | J |
3.3 | J | N | N | N | N | N |
3.4 | J | N | N | N | N | N |
1.1 | J | O | J | J | J | J |
2.2/3.2/4.3 | J | J | N | N | N | J |
2.3 | N | J | N | N | N | J |
1.2 | N | J | J | J | J | J |
1.3 | N | N | J | J | N | J |
6.1 | N | N | J | J | O | N |
6.2 | N | N | J | J | N | N |
6.3 | N | N | J | J | O | N |
8.1 | N | N | J | N | N | N |
8.2 | N | N | J | N | N | N |
8.4 | N | N | J | N | N | N |
8.3 | N | N | J | N | N | N |
8.5 | N | N | J | N | N | N |
8.6 | N | N | J | N | N | N |
7.1 | N | N | N | J | N | N |
7.2 | N | N | N | J | N | N |
7.3 | N | N | N | J | N | N |
7.4 | N | N | N | J | N | N |
6.4 | N | N | J | J | N | N |
6.5 | N | N | N | J | N | N |
5.1 | N | N | N | N | J | N |
5.2 | N | N | N | N | J | N |
5.3 | N | N | N | N | J | N |
5.4 | N | N | N | N | J | N |
4.2 | N | N | N | N | N | J |
4.4 | N | N | N | N | N | J |
4.5 | N | N | N | N | N | J |
4.6 | N | N | N | N | N | J |
4.7 | N | N | N | N | N | J |
2.3. Timing requirements
Het geïnstalleerde systeem van automatische treinbeïnvloeding voldoet aan de onderstaande timing requirements.
Naam | Beschrijving | Eis |
---|---|---|
Tintervention_yellow | Maximum tijd tussen wegvallen van de baancode en het inzetten van een snelremming indien de machinist niet adequaat handelt. • Ssnelrem- SATBis verkorting van de remweg door een eventueel snellere opbouw van remkracht in geval van een ATB-interventie, ten opzichte van de UIC remkrachtopbouwtijd na ontluchting van de treinleiding. • v is de maximum-ATB-snelheid (in m/s) die de trein mag rijden bij de voorgaande baancode. De nominale waarde is de gemiddelde waarde, waarbij in 80% van Timing de gevallen de afwijking ten opzichte van deze gemiddelde waarde niet meer bedraagt dan 0,1s en in 95% van de gevallen niet meer dan 0,15s. | Nominaal: 4,6 s + (Ssnelrem-SATB)/v worst case: 4,8 s + (Ssnelrem-SATB)/v |
Tintervention | Maximumtijd tussen het wijzigen van de baancode (anders dan geen code) en het inzetten van een snelremming indien de machinist niet adequaat handelt (definities) en de treinsnelheid te hoog is. • Ssnelrem-SATBis verkorting van de remweg door een eventueel snellere opbouw van remkracht in geval van een ATB-interventie, ten opzichte van de UIC remkrachtopbouwtijd na ontluchting van de treinleiding. • v is de maximum-ATB-snelheid (in m/s) die de trein mag rijden bij de voorgaande baancode. | 8,3 s + (Ssnelrem-SATB)/v |
Tblauw | Tijd dat code75 in het spoor aanwezig moet zijn voordat naar BD wordt overgegaan. | 6 s (+/-1 s) |
Tinschakel | Tijd tussen het bedienen van de attentieknop en de overgang van ‘BD’ naar ‘I’ indien geen code (anders dan ‘geen code’ en ‘code75’) voor de eerste as van de trein aanwezig is. | 5 s (+/-1 s) |
Ton | Tijd beschikbaar voor de machinist voor het bedienen van de ‘attentieknop’, nadat in de toestand ‘BD’ code (anders dan ‘geen code’ en ‘code75’) voor de eerste as van de trein aanwezig is gekomen. Opmerking: samen met Tinschakel definieert Ton het venster waarbinnen de machinist de attentieknop moet bedienen in een inschakelsectie: ‘De machinist dient de attentieknop te bedienen in het tijdvenster van Tinschakel voor het binnenrijden van de inschakelsectie tot Ton na het binnenrijden van de inschakelsectie. | 5 s (+/-1 s) |
Tgong | Maximum tijdverschil tussen de wisseling van het cabinesein en het klinken van de ‘gong’. toelichting: de gong mag zowel maximaal Tgong voor als Tgong na de cabinesein wisseling klinken. | 0,3 s |
Trembe | Tijd tussen de ‘gong’ en de ‘rembel’. toelichting: De gong dient een tijd Trembel voor de rembel te klinken. | 0,15 s–0,85 s |
Treactie | Minimale tijd die voor de reactie van de machinist beschikbaar moet zijn. | 1,7 s |
Twarning | Maximum tijd dat de maximumsnelheid (VcodeX + V_marge) tijdens constante snelheidsbewaking bij niet adequaat handelen door de machinist mag worden overschreden voordat een snelremming moet worden ingezet. | 5 s |
2.4. Configureren van de bewaakte snelheden
Het geïnstalleerde systeem van automatische treinbeïnvloeding configureert de bewaakte snelheden op onderstaande wijze.
Naam | beschrijving | default waarde/range |
---|---|---|
Vcode96 | Snelheid corresponderend met code96 | 140 km/uur (140 km/uur) |
Vcode120 | Snelheid corresponderend met code120 | 130 km/uur |
Vcode147 | Snelheid corresponderend met code147 | 80 km/uur (10, 80, 100) |
Vcode180 | Snelheid corresponderend met code180 | 80 km/uur |
Vcode220 | Snelheid corresponderend met code220 | 60 km/uur |
Vgeen code | Snelheid corresponderend met geen code | 40 km/uur |
Het systeem moet ingesteld zijn op de aangegeven default-waarde en moet instelbaar zijn op alle waarden in de range. De minister kan een andere default-waarde uit de range voorschrijven en bepalen dat binnen de door hem vast te stellen termijn de default-waarde van in gebruik zijnde systemen moet worden ingesteld op die andere waarde.
2.5. Constanten
Het geïnstalleerde systeem van automatische treinbeïnvloeding voldoet aan onderstaande eisen.
Naam | beschrijving | default waarde/range |
---|---|---|
V_marge | Toegestane snelheidsmarge boven de door de baancode aangegeven snelheid. | 3 km/uur voor locomotieven 5 km/uur voor treinstellen |
Tlos | Tijd dat de hogere snelheidsmarge Vlos wordt | 20 s |
Vlos | Snelheidsmarge boven de door de baancode aangegeven snelheid waarbij tijdens remmen een losindicatie wordt gegeven. | 5 km/uur voor reizigersmaterieel 12 km/uur voor locomotieven |
Tbd | Tijd dat de attentieknop moet worden ingedrukt om van de toestand ‘BD’ naar de toestand ‘CONST’ over te gaan, en tijd dat de BD knop moet worden ingedrukt om van de toestand ‘CONST’ naar ‘BD’ te gaan. | 2 s |
2.6. Auditieve signaleringen naar de machinist
Het geïnstalleerde systeem van automatische treinbeïnvloeding is in staat om de onderstaande auditieve signaleringen naar de machinist voort te brengen.
Naam | Beschrijving* |
---|---|
‘gong’ | Signalering die aangeeft dat het in de cabine weergegeven cabinesein verandert. Specificatie: Éénmaal weergave van het geluid ‘gong’ (‘gong.wav’)**. |
‘rembel’ | Signalering die aangeeft dat de machinist dient te remmen. Specificatie: Continue weergave van het geluid ‘bel’ (‘bel.wav’)**. |
‘losindicatie’ | Signalering die aangeeft dat de machinist de remmen mag lossen. Specificatie: Drie maal weergave van het geluid ‘bel’ (‘bel.wav’): 300 ms ‘bel’, 300 ms stil, 30 0ms ‘bel’, 300 ms stil, 300 ms ‘bel’. |
‘BD-signaal’/uitschakelsignaal | Signalering die aangeeft dat verder in ATB loos gebied wordt gereden. Specificatie: Tenminste vijf maal weergave van het geluid ‘gong’ (‘gong.wav’): Tijd tussen de start van de opéénvolgende weergaven van het geluid ‘gong’ (tijd tussen de ‘gongslagen’): 800 ms. |
(*) Alle in de bovenstaande tabel genoemde tijden zijn gespecificeerd +/- 10%.
(**) De geluidsbestanden gong.wav en bel.wav worden verstrekt door de beheerder.
2.7. Optische signaleringen naar de machinist
Het geïnstalleerde systeem van automatische treinbeïnvloeding is in staat om onderstaande optische signaleringen naar de machinist voort te brengen.
Naam | Beschrijving |
---|---|
‘snelheid’ | De actuele snelheid van de trein. |
‘cabinesein’ | Seinbeeld dat aan de machinist wordt getoond. |
‘witte lamp’ | Witte indicator die aangeeft dat de rem voldoende wordt bediend om een ATB ingreep te voorkomen. |
‘rode lamp’ | Rode indicator die aangeeft dat de ATB heeft ingegrepen. |
‘blauwe lamp’ | Blauwe indicator die aangeeft dat de ATB functie niet actief is, maar dat het systeem gereed is om in te schakelen zodra code in de baan beschikbaar komt. |
Daarbij gelden de volgende eisen:
eis nr. | Beschrijving |
---|---|
4.7.1 | Bij iedere code die correspondeert met een snelheid groter of gelijk aan de maximum materieelsnelheid wordt als cabinesein ‘groen’ getoond. Bij de code die correspondeert met de hoogste gecodeerde snelheid, wordt altijd ‘groen’ getoond. Indien de trein beschikt over ERTMS/ETCS- apparatuur, dan wordt als maximum materieelsnelheid de door de machinist ingevoerde snelheid ook voor ATBEG gebruikt. In andere gevallen wordt een vaste waarde gebruikt. |
4.7.2 | Bij iedere code die correspondeert met een snelheid kleiner dan de maximum materieelsnelheid, en kleiner dan de hoogste gecodeerde snelheid (140km/uur) wordt als cabinesein ‘geel’ getoond. |
4.7.3 | Per bewaakt snelheidsniveau (het minimum van de materieelsnelheid en de snelheid die correspondeert met de ATB code), moet een apart cabinesein op fysiek verschillende plaatsen worden voorzien. Ter verduidelijking: alle codes die corresponderen met een snelheid groter of gelijk aan de maximum. materieelsnelheid, en dus allen leiden tot bewaking van dezelfde snelheid, leiden tot hetzelfde cabinesein (‘groen’) op dezelfde plaats. Bij de code die correspondeert met de hoogste gecodeerde snelheid, wordt altijd ‘groen’ getoond. |
4.7.4 | De maximum snelheid behorend bij het cabinesein, met uitzondering van het cabinesein voor 40 kilometer per uur, moet erop worden aangegeven, mits de aangegeven snelheid niet hoger is dan de maximum materieelsnelheid. |
4.7.5 | De cabineseinen dienen in oplopende snelheid (van links naar rechts, van beneden naar boven of met de snelheidsmeter mee) te worden geplaatst |
4.7.6 | De maat van de cabineseinen dient tenminste 15 mm × 12 mm (h×b) te bedragen |
4.7.7 | De op de cabineseinen gebruikte tekst om de snelheid mee aan te duiden, moet goed zichtbaar zijn. |
4.7.8 | Optische signaleringen moeten voldoen aan de eisen geformuleerd in de eisen die voor dit onderdeel zijn genoemd bij index 11.1 in bijlage 1, tenzij dit een conflict oplevert met het bovenstaande. In dat geval geldt het bovenstaande. |
2.8. Knoppen
Het geïnstalleerde systeem van automatische treinbeïnvloeding beschikt ten minste over de onderstaande knoppen.
Naam | Beschrijving |
---|---|
BD knop | Knop op de stuurtafel om te schakelen van de toestand ‘CONST’ naar de toestand ‘BD’ (te gebruiken bij stilstand). |
Ontgrendelknop | Knop op de stuurtafel om een ATB ingreep ongedaan te maken nadat de trein tot stilstand is gekomen. Deze knop mag met de snelrem bediening worden gecombineerd. Kiezen van de snelremstand geeft dan ook bediening van de ontgrendelknop. |
Attentieknop | Knop op de stuurtafel om aan te geven dat ATB gebied wordt binnengereden. Met dezelfde knop kan bij stilstand direct vanuit de toestand ‘BD’ naar de toestand ‘CONST’ worden geschakeld. |
ATB uit | Een bedieningsmiddel om de ATB functie uit te schakelen. |
De knoppen moeten voldoen aan de eisen voor dit onderdeel genoemd in bijlage 1, index 11.1.
2.9. Veiligheids- en beschikbaarheidseisen
Het geïnstalleerde systeem van automatische treinbeïnvloeding voldoet aan de onderstaande veiligheids- en beschikbaarheidseisen, waarbij de eisen, voor dit onderdeel genoemd in bijlage 1, index 13.1, 14.1, 15.1 als leidraad worden gebruikt:
- a.
De kans op een veiligheidsstoring die korter dan drie seconden duurt, is kleiner dan 2 × 10-6/uur.
- b.
De kans op een veiligheidsstoring die langer dan drie seconden duurt, is kleiner dan 2 × 10-8/uur.
- c.
De kans op storingen die uitsluitend leiden tot onveilige foutieve informatie aan de bestuurder is, indien de Driver Machine Interface (DMI) niet aan SIL 1 voldoet, kleiner dan 3 × 10-5/uur
- d.
De kans op een beschikbaarheidsstoring is kleiner dan 2,2 × 10-4/uur.
Hoofdstuk 3. Installatievoorschriften
Het ATB-systeem dient te worden geïnstalleerd conform de voorschriften van de leverancier van het systeem.