Rb. Zutphen, 29-01-2010, nr. 109742 - KG ZA 10-12
ECLI:NL:RBZUT:2010:BL1734
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
29-01-2010
- Zaaknummer
109742 - KG ZA 10-12
- LJN
BL1734
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2010:BL1734, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 29‑01‑2010; (Kort geding)
- Wetingang
art. 35 Wet bescherming persoonsgegevens
- Vindplaatsen
JA 2010/85 met annotatie van mr. A. Wilken
Uitspraak 29‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Executiegeschil. wet bescherming persoonsgegevens. Uitleg van veroordeling die ertoe strekt dat de verzekeraar aan de wederpartij opgave moet doen van elke verwerking van persoonsgegevens die wederpartij betreffend en afschrift moet verstrekken van stukken, met uitzondering van in de beschikking genoemde stukken. Veroordeling ziet niet uitsluitend op het medisch dossier, zoals verzekeraar stelt en wederpartij weerspreekt.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 109742 / KG ZA 10-12
Vonnis in kort geding van 29 januari 2010
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERING N.V., handelende onder de naam
Centraal Beheer Achmea,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaten mr. H.W. Wefers Bettink en mr. A.C. de Hartog, beiden te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats], met bekende verblijfplaats te [plaats, land],
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna Centraal Beheer en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
Bij dagvaarding van 11 januari 2010 heeft Centraal Beheer [gedaagde] opgeroepen om te verschijnen ter terechtzitting van de voorzieningenrechter te Zutphen van 15 januari 2010. Op de dienende dag is namens Centraal Beheer verschenen [naam manager], manager claim centrum van Centraal Beheer, vergezeld van mr. Wefers Bettink. [gedaagde] is ter terechtzitting in persoon verschenen, vergezeld van mr. P. van der Nat als rechtshelper. Partijen hebben over en weer aan de hand van pleitnota’s hun standpunten nader toegelicht, waarna vonnis is bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 25 september 1989 heeft [gedaagde] een medische ingreep ondergaan in het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis te Amsterdam, hierna: het SLAZ. De ingreep werd verricht door [naam arts], hierna: [arts].
2.2.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [arts] ten opzichte van haar een medische fout heeft gemaakt waardoor zij onder meer arbeidsongeschikt is geraakt. [gedaagde] heeft [arts] aansprakelijk gesteld voor de door haar ten gevolge van deze fout geleden schade en nog te lijden schade.
2.3.
[arts] is als arts (mede-)verzekerde onder de aansprakelijkheidsverzekering die het SLAZ destijds bij Centraal Beheer heeft afgesloten.
2.4.
[gedaagde] heeft [arts] gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam. [arts] heeft in deze procedure verweer gevoerd en op 17 januari 2007 is vonnis gewezen. [gedaagde] heeft tegen dit vonnis appel aangetekend, omdat zij het onder meer niet eens is met het oordeel van de rechtbank over haar hypothetisch inkomen zonder medische fout. In de procedure in hoger beroep is nog niet beslist.
2.5.
[gedaagde] heeft Centraal Beheer bij brief van 17 februari 2009 verzocht en zonodig gesommeerd haar op de voet van artikel 35 Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp) een volledig overzicht te sturen van de haar betreffende persoonsgegevens, in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
2.6.
Bij brief van 24 maart 2009 heeft [gedaagde] Centraal Beheer meegedeeld dat de door Centraal Beheer op 16 maart 2009 verstrekte opgave te globaal en incompleet is en niet voldoet aan de eiser van artikel 35 lid 2 Wbp en dat zij inzage wenst van haar volledige medisch dossier, overeenkomstig artikel 6.1.1. van de Gedragscode Verwerking Persoongegevens Financiële Instellingen (hierna ook: de Gedragscode).
2.7.
Nadat de echtgenoot en tevens gemachtigde van [gedaagde] op 8 april 2009 op het kantoor van de door Centraal Beheer aangestelde medisch adviseur J.M.W.N. Derks het zich daar bevindende medisch dossier over [gedaagde] heeft ingezien, heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat dit dossier verre van compleet is.
2.8.
Bij op 16 april 2009 bij de griffie van deze rechtbank binnengekomen verzoekschrift heeft [gedaagde] de rechtbank verzocht Centraal Beheer onder meer te bevelen alsnog te voldoen aan het verzoek ex artikel 35 lid 2 Wbp, in die zin dat Centraal Beheer opgave doet van elke verwerking van haar betreffende persoonsgegevens en bijzondere persoonsgegevens door primair een lijst te verstrekken van alle informatiedragers (brieven, rapporten, overzichten, notities, deskundigenberichten, telefoonnotities, e-mailberichten enzovoorts, ongeacht of deze in papieren of in andere vorm beschikbaar zijn) en voorts om aan [gedaagde] kopieën, afschriften of uittreksels hiervan te verstrekken van daartoe door [gedaagde] uit de bedoelde lijst geselecteerde informatiedragers, een ander op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag.
2.9.
Bij beschikking van 8 oktober 2009 (productie 10 van Centraal Beheer) heeft de rechtbank Centraal Beheer bevolen alsnog te voldoen aan het verzoek ex artikel 35 lid 2 Wbp van [gedaagde], in die zin dat zij opgave doet van elke verwerking van [gedaagde] betreffende persoonsgegevens door primair een lijst te verstrekken van alle informatiedragers en voorts aan [gedaagde] kopieën, afschriften of uittreksels te verstrekken van daartoe door [gedaagde] uit de bedoelde lijst geselecteerde informatiedragers, met dien verstande dat Centraal Beheer [gedaagde] geen inzage behoeft te verschaffen in de werkaantekeningen van de medisch adviseur(s) van Centraal Beheer, in de interne notities die persoonlijke gedachten van leden van de Functionele eenheid bevatten en uitsluitend bedoeld zijn voor intern overleg en beraad en in de correspondentie tussen Centraal Beheer en haar advocaat, met uitzondering van de aanbiedingsbrief/brieven waarin Centraal Beheer aan deze advocaat persoonsgegevens van [gedaagde] heeft verstrekt. Aan dit bevel heeft de rechtbank een dwangsom verbonden van € 100,-- voor iedere dag dat zij na de zevende dag na betekening van deze beschikking in gebreke blijft met de verstrekking van deze opgave en/of het verstrekken van de door [gedaagde] gevraagde kopieën, afschriften of uittreksels, zulks tot een maximum van
€ 5.000,--.
2.10.
Nadat deze beschikking op 14 oktober 2009 aan Centraal Beheer was betekend, is namens [gedaagde] aan Centraal Beheer verzocht haar een lijst met opgave van elke verwerking van persoonsgegevens van [gedaagde] te verstrekken en daarop aan te geven ten aanzien van welke brieven aan de advocaat van Centraal Beheer een beroep wordt gedaan op de door de rechtbank toegestane uitzondering. Voorts is op voorhand verzocht om kopieën, afschriften of uittreksels van alle brieven, rapporten, overzichten, notities, deskundigenberichten, telefoonnotities, e-mailberichten enzovoorts, ongeacht of deze in papieren of in andere vorm beschikbaar zijn, die zijn gericht aan of ontvangen van andere advocaten dan de advocaten van Centraal Beheer.
2.11.
Centraal Beheer heeft bij brief van 21 oktober 2009 de rechtbank verzocht de beschikking aan te vullen c.q. te verbeteren in die zin dat duidelijk wordt gemaakt dat zij uitsluitend opgave dient te doen van de verwerkte persoonsgegevens die zich bevinden in het medische dossier van [gedaagde]. De rechtbank heeft bij brief van 9 november 2009 Centraal Beheer meegedeeld geen reden voor verbetering of aanvulling van de beschikking te zien.
2.12.
Nadat Centraal Beheer bij brief van 12 november 2009 [gedaagde] heeft laten weten dat zij niet zal voldoen aan de beschikking van de rechtbank omdat partijen het volgens Centraal Beheer niet op voorhand eens zijn over de uitleg en reikwijdte van de beschikking, heeft [gedaagde] een kort geding bij de voorzieningenrechter te Zutphen aanhangig gemaakt, waarbij zij primair gevorderd heeft aan de nakoming van de veroordeling zoals deze blijkt uit de beschikking van 8 oktober 2009 een dwangsom te verbinden van € 10.000,-- per dag of gedeelte van een dag gedurende welke Centraal Beheer in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen. In reconventie heeft Centraal Beheer in die procedure -kort gezegd- gevorderd dat de tenuitvoerlegging van de beschikking van 8 oktober 2009 geschorst wordt totdat het gerechtshof te Arnhem heeft beslist op het incidentele verzoek tot schorsing dat Centraal Beheer in hoger beroep zal indienen.
2.13.
De voorzieningenrechter heeft in voormeld kort geding bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 24 december 2009 (productie 2 van Centraal Beheer) de primaire vordering van [gedaagde] toegewezen en aan de eventueel te verbeuren dwangsommen een maximum van € 500.000,-- gesteld. De reconventionele vordering van Centraal Beheer is afgewezen. Dit kort gedingvonnis is diezelfde dag nog aan Centraal Beheer betekend. (productie 3 van Centraal Beheer)
2.14.
Bij e-mail van 29 december 2009 (productie 4 van Centraal Beheer) heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan mr. Den Hartog geschreven:
“(…) Vanzelfsprekend kan uw cliënte erop rekenen dat wij er dezerzijds alles aan zullen doen om te helpen bewerkstelligen dat tijdig aan het rechterlijk bevel kan worden voldaan. Wellicht kunt u mij mededelen wanneer de lijst van alle informatiedragers door mij ontvangen zal zijn, zodat wij uw cliënte -opdat deze met de verstrekking daarvan niet in tijdnood komt- tijdig opgave kunnen doen van de stukken waarvan wij kopieën, afschriften of uittreksels wensen te ontvangen. (…)”
2.15.
Bij e-mail van 4 januari 2010 (productie 5 van Centraal Beheer) heeft mr. Den Hartog daarop geantwoord:
“(...) Naar aanleiding van uw email van 29 december jl. bericht ik u dat Centraal Beheer in staat is de lijst met documenten uiterlijk 7 januari 2010 aan u te leveren. Op die lijst zal per document worden aangegeven welke documenten vallen onder de uitzonderingen genoemd onder 6.1. van de beschikking van 8 oktober 2009. Tegelijkertijd ontvangt u een afschrift van de documenten die niet onder deze uitzonderingen vallen. Centraal Beheer is van mening dat zij hiermee voldoet aan de beschikking van 8 oktober 2009 en dat zij door deze handelwijze redelijkerwijs geen dwangsommen kan verbeuren. (…)”
2.16.
De gemachtigde van [gedaagde] heeft hierop bij e-mail van 5 januari 2010 (productie 12 van Centraal Beheer) als volgt gereageerd:
“(…) ik neem kennis van uw mededeling dat uw cliënte verwacht uiterlijk 7 januari 2010 aan haar inzageverplichting te voldoen door een volledige lijst van alle verwerkingen ter beschikking te stellen en tegelijkertijd een kopie, afschrift of uittreksel van alle informatiedragers die niet onder de door de rechtbank in rechtsoverweging 6.1 van de beschikking geformuleerde uitzonderingen vallen. (...)
Vanzelfsprekend kan ik niet op voorhand beoordelen of al dan niet dwangsommen verbeurd zullen worden. Mijn echtgenote heeft recht op inzage; de constatering dat haar privacy meermalen ernstig is geschonden maakt eens te meer dat zij de juistheid en rechtmatigheid van de verwerking van haar gegevens wenst controleren en waar nodig wenst te corrigeren.
- U.
deelt mee dat uw cliënte door de wijze waarop zij aan haar verplichtingen voldoet verwacht "redelijkerwijze" geen dwangsommen te verbeuren. Gezien de standpunten die uw cliënte met betrekking tot haar inzageverplichting, ook na de beschikking van 8 oktober 2009, heeft ingenomen ben ik daar niet gerust op. Tot nu toe heeft uw cliënte (ook na het rechterlijk bevel) zich immers op standpunt gesteld dat er in feite geen recht op inzage is, danwel dat dit recht zodanig zou kunnen worden uitgehold dat van verwezenlijking van het bovengenoemde fundamentele recht in feite geen sprake meer is.
Ik herhaal nog maar eens dat we steeds tot overleg voorafgaande aan de verstrekking van de stukken bereid zijn, opdat de kans op conflicten wordt gereduceerd. Nu uw cliënte daar kennelijk wederom niet voor kiest laat zij ons geen keuze dan af te wachten tot na de verstrekking van de gegevens. Het inzagerecht heeft in beginsel betrekking op elke verwerking (...), de door de rechtbank toegelaten uitzonderingen (...) kunnen daarom niet extensief worden geïnterpreteerd (...)
Het inzagerecht heeft betrekking op het volledige dossier, het medisch dossier en eventuele andere subdossiers inbegrepen, over de periode vanaf 1994 tot heden. (...)"
2.17.
Bij e-mail van 7 januari 2010, verzonden om 14.55 uur, (productie 6 van Centraal Beheer) heeft mr. Den Hartog aan de gemachtigde van [gedaagde] geschreven:
“(…) Conform het bepaalde in het vonnis van de rechtbank Zutphen d.d. 24 december 2009 stuur ik u bijgaand een vijftal lijsten van alle informatiedragers uit de dossiers van Centraal Beheer, Raasveld, Veduma en NRL. Onder protest van gehoudenheid daartoe verstrekt Centraal Beheer daarbij tevens een aantal kopieën van brieven waartoe zij op grond van de beslissing van de rechtbank op 8 oktober 2009 in r.o. 6.1. gehouden zou zijn. (…)
De stukken zal ik u tevens per koerier doen toekomen.
Centraal Beheer meent aldus te handelen overeenkomstig het in r.o. 6.1. bepaalde in de beschikking van de Rechtbank Zutphen van 8 oktober 2009. Graag verneem ik morgen, 8 januari 2010 vóór 13.00 uur, met een enkel bericht van u dat u voorgaande mening met Centraal Beheer deelt. Mocht ik niet op 8 januari 2010 van u hebben vernomen, dan gaat Centraal Beheer ervan uit dat mevrouw [gedaagde] zich niet met de door haar gedane opgave kunt verenigen en dat mevrouw [gedaagde] aanspraak maakt op verbeurde dwangsommen en tot executie van het kort geding vonnis zal overgaan.
In dat geval zal Centraal Beheer opnieuw een executiegeschil aanhangig maken bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen en op de kortst mogelijke termijn een dag voor de zitting vragen. Ook zal zij spoedappel instellen tegen het vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen van 24 december jl. (…)”.
2.18.
Bij e-mail van 8 januari 2010, verzonden om 11.37 uur, (productie 7 van Centraal Beheer) heeft de gemachtigde van [gedaagde] mr. Den Hartog bericht:
"(...) u deelt mij mede dat u mij stukken per koerier deed toekomen. Die stukken heb ik nog niet ontvangen. (...)
Bij de mij gemailde stukken heb ik geen toelichting aangetroffen op de bij de selectie kennelijk gemaakte keuze. (...)
Ik stel u het volgende tijdschema voor:
- 1.
Voor de vergelijking van de door uw cliënte gezonden stukken met stukken in mijn dossier zal ik enkele dagen nodig hebben. (...)
- 2.
(...)
- 3.
(…)
4 ik zeg u toe dat ik in de loop van volgende week ons antwoord op uw vraag zal zenden. (...)"
2.19.
Bij e-mail van 8 januari 2010, verzonden om 13.09 uur, (productie 8 van Centraal Beheer) heeft mr. Wefers Bettink aan de gemachtigde van [gedaagde] meegedeeld:
“(…)De deadline van vandaag 13.00 uur is ingegeven door de termijn die de Voorzieningenrechter heeft gesteld en die inhoudt dat Centraal Beheer vanaf heden in beginsel dwangsommen kan verbeuren.
Centraal Beheer is alleen bereid het aanspannen van een executiegeschil uit te stellen, indien uw echtgenote geen aanspraak maakt op dwangsommen in de tussenliggende periode en op voorhand toezegt vrijwillig te verschijnen indien het toch tot een executie kort geding komt. (…)”
2.20.
Bij e-mail van 8 januari 2009, verzonden om 19.31 uur, (productie 9 van Centraal Beheer) heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan mr. Den Hartog geschreven:
“(…) Voor de goede orde bevestig ik u dat de koerier uw zending aan het einde van de middag heeft bezorgd. (…)
Ik heb de lijsten globaal bekeken. Het eerste wat opvalt is, dat u vrijwel alle stukken onderbrengt in de uitzonderingscategorie. (…)
Het tweede dat opvalt, is dat de stukken niet in chronologische volgorde op de lijsten zijn vermeld. Dat is erg rommelig en maakt het erg lastig om de lijsten en ons dossier naast elkaar te leggen. Ik heb de indruk dat de lijst in Excel is aangemaakt, waardoor herschikking in chronologische vorm wellicht erg eenvoudig is. Kunt u regelen dat ik zo snel mogelijk een chronologisch gerangschikte lijst krijg? Ik kan dan sneller reageren dan wanneer ik de lijst eerst zelf nog moet aanpassen.
Mr. Wefers Bettink reageerde vanmiddag tijdens uw afwezigheid afwijzend op het door mij voorgestelde tijdschema. Zijn mail zag ik eerst nadat de door hem gestelde, ook wel erg krappe, termijn al was verstreken. De gegeven reactie biedt mij geen basis voor een andere beoordeling dan ik u vanmorgen mededeelde: het is mij onmogelijk binnen enkele uren te reageren op de (door ons niet voorziene) wijze waarop uw cliënte stelt aan haar inzageverplichting te hebben voldaan. Het antwoord op mijn vanmorgen gestelde vraag naar de motivering van de gemaakte keuzen zal ik kennelijk moeten vinden in het zeer omvangrijke beroepsschrift; ook de bestudering daarvan vergt tijd. (…)”
2.21.
Centraal Beheer heeft [gedaagde] vijf lijsten gezonden van de stukken die zij heeft aangetroffen in de over [gedaagde] aangelegde dossiers, te weten een lijst Veduma (niet-medische informatie), een lijst Veduma (medische informatie), een lijst NRL, een lijst Raasveld en een lijst Centraal Beheer. Volgens Centraal Beheer is het inzagerecht van [gedaagde] beperkt tot 13 van de 668 op deze lijsten vermelde stukken en vallen alle overige stukken onder de door de rechtbank in de beschikking van 8 oktober 2009 geformuleerde uitzonderingen op het inzagerecht. Deze 13 stukken heeft zij met de lijsten aan [gedaagde] gestuurd.
3. Het geschil
3.1.
Centraal Beheer vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bevoorraad,
primair [gedaagde] de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 december 2009 zal ontzeggen, met bepaling dat Centraal Beheer aan het vonnis naar haar voorlopig oordeel heeft voldaan, althans subsidiair [gedaagde] met ingang van de datum van dit vonnis zal gebieden de executie te staken en gestaakt houden, dan wel de uitvoerbaarheid bij voorraad zal schorsen, een en ander totdat in het door Centraal Beheer ingestelde hoger beroep door het Gerechtshof Arnhem eindarrest zal zijn gewezen, althans totdat het Gerechtshof Arnhem definitief heeft beslist op de door Centraal Beheer ingestelde incidentele vordering als bedoeld in artikel 360 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag, met een maximum van € 500.000,-- en veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
In een executiegeschil waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming niet of onvoldoende is nageleefd, heeft de voorzieningenrechter niet tot taak de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient hij zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
4.2.
Centraal Beheer baseert haar primaire vordering op de stelling dat zij door toezending van een vijftal lijsten met kopieën van een (klein) aantal documenten heeft voldaan aan datgene waartoe zij bij beschikking van 8 oktober 2009 (hierna ook: de beschikking) en nadien in het kort geding vonnis van 24 december 2009 is veroordeeld. Zij stelt zich op het standpunt dat het bevel van de rechtbank uitsluitend betrekking heeft op het medisch dossier van [gedaagde], hetgeen [gedaagde] weerspreekt. Dit brengt met zich dat de inhoud van de veroordeling door uitleg moet worden vastgesteld.
4.3.
Daarbij is van belang dat de Gedragscode waar de beschikking mede op gebaseerd is de betrokkene in beginsel het recht geeft haar medisch dossier volledig in te zien en daarvan kopieën te ontvangen.
In tegenstelling tot de Gedragscode kent de Wbp het begrip “medisch dossier” niet. Deze wet spreekt slechts over bijzondere persoonsgegevens als het gaat om persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid. Hoewel psychologische gegevens daar niet zonder meer onder vallen, moet het begrip ‘gezondheid’ ruim worden opgevat; het omvat alle gegevens die de geestelijke of lichamelijke gezondheid van een persoon betreffen.
Het bepaalde in artikel 35 tweede lid Wbp ziet op iedere verwerking van persoonsgegevens en moet aldus worden begrepen dat het verschaffen van alle relevante informatie over de verwerking van die persoonsgegevens zal kunnen en zonodig op aanwijzing van de rechter zal moeten gebeuren door het verstrekken van afschriften, kopieën of uittreksels (HR 29 juni 2007, LJN AZ4664 en MvT TK 1997-1998, 25892, nr. 3 blz. 157-158). De Wbp verschaft een betrokkene derhalve het mogelijkheid aan de verantwoordelijke voor de verwerking van zijn of haar persoonsgegevens te verzoeken om afschriften, kopieën en uittreksels te verstrekken waaruit iedere verwerking van persoonsgegevens -dus niet beperkt tot de gegevens betreffende de gezondheid- blijkt.
4.4.
Centraal Beheer stelt wel dat de beschikking uitsluitend ziet op het medisch dossier van [gedaagde], maar laat in het midden wat volgens haar tot het medisch dossier van [gedaagde] behoort. Gelet op de systematiek van de wet moet deze term aldus worden verstaan dat zij slechts betrekking kan hebben op de (verwerking van) persoonsgegevens die de geestelijke of lichamelijke gezondheid van [gedaagde] betreffen. Gegevens over haar inkomen of loopbaan behoren derhalve niet tot het medische dossier.
4.5.
Zou Centraal Beheer gevolgd worden in haar stelling dat de veroordeling in de beschikking alleen betrekking heeft op de stukken die zich in het medisch dossier van [gedaagde] bevinden, dan geldt het volgende.
Centraal Beheer betoogt in haar als productie 10 in het geding gebrachte beroepschrift en ook in de onderhavige procedure dat als leden van de Functionele eenheid onder meer kunnen worden aangemerkt of daarmee op een lijn gesteld de advocaat van Centraal Beheer, de ingeschakelde deskundigen, Raasveld Expertise B.V. en het Nederlands Rekencentrum Letselschade (NRL), alsmede het SLAZ als verzekeringnemer en [arts] als verzekerde.
De term Functionele eenheid is afkomstig uit de Gedragscode en wordt daarin als volgt gedefinieerd:
“De functionele eenheid bestaat uit personen die noodzakelijkerwijs betrokken zijn bij het doel waarvoor de medische gegevens zijn gevraagd c.q. verstrekt en die onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur gerechtigd zijn bepaalde gegevens omtrent de gezondheidstoestand te ontvangen.”
Centraal Beheer schrijft zelf in haar toelichting bij een aan [gedaagde] rond oktober 1994 ter ondertekening gezonden machtiging (productie 7 van de producties bij het kort geding van 11 december 2009, welke producties op uitdrukkelijk verzoek van Centraal Beheer deel zijn gaan uitmaken van het onderhavige dossier):
“(…) Voor de verdere beoordeling en afhandeling van uw schadeclaim is het echter nodig dat ook anderen -niet artsen- kennis hebben van de inhoud van de medische gegevens; dit ter bepaling van aansprakelijkheid en omvang van de door u geleden schade. De medisch adviseur bepaalt welke gegevens voor deze personen van belang zijn.
Deze personen kunnen zijn:
- -
directe medewerkers
- -
schaderegelaars
- -
arbeidsdeskundigen
en soms
- -
juridisch adviseurs
- -
de Commissie van Advies Medisch Aansprakelijkheid (alleen voor claims tegen artsen en/of ziekenhuizen)
Zij vormen met de medisch adviseur bij de behandeling van uw schadeclaim een zogenaamde functionele eenheid (…).”
4.6.
Hieruit volgt dat alleen in het geval er sprake is van verwerking van medische persoonsgegevens, de term Functionele eenheid wordt gehanteerd. Uit de stelling van Centraal Beheer dat de advocaat van Centraal Beheer, de ingeschakelde deskundigen, Raasveld, het NRL, het SLAZ en diens advocaten alsmede [arts] moeten worden aangemerkt als lid van de Functionele eenheid en dat hun gedachtewisseling voor zover deze op wat voor manier dan ook is vastgelegd een interne notitie als bedoeld in de beschikking is, kan op z’n minst worden afgeleid dat Centraal Beheer ook aan deze personen en/of organisaties medische persoonsgegevens van [gedaagde] heeft verstrekt en daarover met hen van gedachten heeft gewisseld, hetgeen ook blijkt uit het beroepschrift van Centraal Beheer.
[gedaagde] heeft onweersproken verklaard dat zij onder meer de door de rechtbank in de beschikking expliciet als vallend onder haar inzagerecht vermelde aanbiedingsbrieven aan advocaten niet heeft aangetroffen in de opgave van Centraal Beheer van de inhoud van de dossiers. Voorts is onbetwist gebleven haar stelling dat op de lijsten slechts één machtiging staat vermeld, terwijl [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat zij vanaf 1994 tot heden meerdere machtigingen heeft afgegeven en de rechtbank heeft geoordeeld dat de machtigingen tot het medisch dossier van [gedaagde] behoren. Voorts wordt in de lijsten geen melding gemaakt van de verdere correspondentie met het voor het SLAZ optredende advocatenkantoor DLA Piper, met het SLAZ zelf en met [arts], van welke correspondentie Centraal Beheer in de bodemprocedure wel melding maakt.
4.7.
Ingevolge het eerste deel van de veroordeling is Centraal Beheer gehouden opgave te doen van elke verwerking van persoonsgegevens van [gedaagde]. De door de rechtbank gemaakte uitzonderingen hebben uitsluitend betrekking op het verschaffen van kopieën, afschriften of uittreksels van die stukken. Doel en strekking van dat eerste deel van die veroordeling is dat [gedaagde] in staat gesteld wordt te controleren welke persoonsgegevens Centraal Beheer heeft verzameld en verwerkt (5.9 van de beschikking) en of haar persoonsgegevens door Centraal Beheer dan wel de medisch adviseur van Centraal Beheer op de door de wet en Gedragscode voorgeschreven wijze zijn verwerkt (5.12 van de beschikking).
Dit alles leidt al tot de conclusie dat, zelfs in de beperkte uitleg die Centraal Beheer zelf aan de veroordeling geeft, niet binnen de eerst in de beschikking en daarna in het kort geding vonnis van 24 december gestelde termijnen is voldaan aan de veroordeling om opgave te doen van elke verwerking van [gedaagde] betreffende persoonsgegevens, nu de door Centraal Beheer verstrekte opgave niet volledig is.
4.8.
Het verweer van Centraal Beheer dat zij te weinig tijd heeft gehad om aan die veroordeling te voldoen, kan haar niet baten. Na het wijzen van de beschikking van 8 oktober 2009 moest zij er rekening mee houden dat zij die opgave diende te verstrekken. De beslissing om in plaats van de door de rechtbank bevolen opgave te vervaardigen, haar tijd te besteden aan het formuleren van een betwisting van het recht van [gedaagde] op een dergelijke opgave moet voor rekening en risico van Centraal Beheer komen. Dat geldt ook voor het feit dat zij het herhaalde aanbod van [gedaagde] om voorafgaande aan de verstrekking van de stukken overleg te plegen, steeds van de hand heeft gewezen.
4.9.
Ook ten aanzien van de veroordeling [gedaagde] kopieën, afschriften of uittreksels van door haar geselecteerde stukken uit de lijst van informatiedragers te verschaffen moet vooralsnog geoordeeld worden dat Centraal Beheer niet aan die veroordeling heeft voldaan.
De stelling van Centraal Beheer dat het SLAZ als verzekeringnemer en [arts] als verzekerde tot de Functionele eenheid gerekend moeten worden, dan wel daarmee op een lijn staan, is niet te verenigen met de hiervoor geciteerde beschrijvingen van de Functionele eenheid. Dit betekent dat Centraal Beheer ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens van [gedaagde] door bijvoorbeeld doorzending aan het SLAZ, het voor het SLAZ optredende advocatenkantoor en [arts] zich niet kan beroepen op de door de rechtbank bepaalde uitzondering, ook niet als die stukken via de advocaat van Centraal Beheer aan deze personen of organisaties zijn toegezonden. De door Centraal Beheer in het beroepschrift onder 34 en verder vermelde feiten en omstandigheden maken dit niet anders. Zo zij al de doorzending van medische gegevens van [gedaagde] aan deze personen en organisaties rechtvaardigen, zoals Centraal Beheer in dat beroepschrift aanvoert, dan rechtvaardigen die feiten en omstandigheden nog niet de weigering van Centraal Beheer om [gedaagde] inzage in te geven in de daarop betrekking hebbende stukken.
Ten aanzien van het advocatenkantoor dat het SLAZ bijstaat kan evenmin een beroep worden gedaan op de uitzondering die de rechtbank maakt voor de correspondentie tussen Centraal Beheer en haar advocaat. Die uitzondering ziet immers uitdrukkelijk alleen op correspondentie tussen Centraal Beheer en haar eigen advocaat.
Uit het beroepschrift blijkt voorts dat het NRL niet door de medisch adviseur van Centraal Beheer, maar door het door Centraal Beheer in de arm genomen schaderegelingsbureau Raasveld Expertise B.V. (Raasveld) is ingeschakeld om scenario’s door te rekenen van de mogelijke schade wegens verlies aan arbeidsvermogen van [gedaagde]. Zowel de aard van de door het NRL te leveren (reken)diensten als het feit dat het NRL niet door de medisch adviseur maar door een derde is ingeschakeld staan eraan in de weg het NRL aan te merken als lid van de Functionele eenheid. Het enkele feit dat het NRL als verwerker van (financiële) persoonsgegevens kan worden aangemerkt maakt dat niet anders. Ook ten aanzien van de met het NRL gewisselde stukken geldt daarom de uitzondering op het inzagerecht van [gedaagde] niet.
4.10.
Uit de rechtsoverwegingen 5.15 en verder van de beschikking blijkt dat de rechtbank met de door haar gemaakte uitzonderingen op het inzagerecht van [gedaagde] heeft beoogd te voorkomen dat op onaanvaardbare wijze afbreuk wordt gedaan aan de vertrouwelijke relatie tussen cliënt en advocaat en voorts onder ogen heeft gezien dat notities bedoeld voor intern overleg en beraad in beginsel niet zijn bedoeld deel uit te maken van het schadedossier. Gelet op dit doel van de uitzonderingen moet het ervoor gehouden worden dat de uitzondering niet alleen geldt voor de correspondentie tussen Centraal Beheer en haar advocaat, maar ook voor de interne correspondentie tussen Centraal Beheer en de leden van de Functionele eenheid, onder wie de advocaat van Centraal Beheer, onderling.
Voor zover de stelling van Centraal Beheer dat de ingeschakelde deskundigen ook tot de Functionele eenheid behoren aldus moet worden begrepen dat de door hen uitgebrachte adviezen ook onder de uitzonderingen op het inzagerecht vallen, geldt dat deze uitleg haaks staat op hetgeen de rechtbank onder 5.18 en verder van de beschikking heeft overwogen.
4.11.
Centraal Beheer heeft al op voorhand met een beroep op de door de rechtbank gemaakte uitzonderingen geweigerd alle stukken aangaande de verwerking van persoonsgegevens [gedaagde] betreffende in het geding te brengen die zien op onder meer doorzending van die gegevens naar het SLAZ en haar advocatenkantoor, [arts] en het NRL. Zij heeft aan [gedaagde] alleen afschriften van enkele brieven van Centraal Beheer aan aan het SLAZ verstrekt, waaruit blijkt dat aan het SLAZ rapporten van Prof. Heintz en van dr. Van Hulst over [gedaagde] zijn toegezonden. De stelling van Centraal Beheer dat zij heeft voldaan aan de veroordelingen in de beschikking moet om die reden al worden verworpen.
Ook haar stelling dat [gedaagde] eerst moet aangeven van welke stukken zij afschriften wenst te ontvangen, voordat Centraal Beheer dwangsommen kan verbeuren, treft geen doel. Uit de door Centraal Beheer in het geding gebrachte correspondentie blijkt immers dat [gedaagde] al na het wijzen van de beschikking Centraal Beheer uitdrukkelijk heeft meegedeeld dat zij in ieder geval wenst te beschikken over kopieën, afschriften of uittreksels van alle brieven, rapporten, overzichten, notities, deskundigenberichten, telefoonnotities, e-mailberichten enzovoorts, ongeacht of deze in papieren of in andere vorm beschikbaar zijn, die zijn gericht aan of ontvangen van andere advocaten dan de advocaten van Centraal Beheer.
Onweersproken is dat Centraal Beheer na het wijzen van de beschikking noch na de betekening van het kort geding vonnis van 24 december 2009 [gedaagde] kopieën, afschriften of uittreksels van die stukken heeft verschaft.
4.12.
Nu geoordeeld moet worden dat in het geval de veroordeling uitgelegd wordt zoals Centraal Beheer dat doet, zij niet aan die veroordeling heeft voldaan, komt de grondslag van het primair door Centraal Beheer gevorderde verbod op executie van de beschikking en het kort geding vonnis te ontvallen.
4.13.
De stelling van Centraal Beheer dat de veroordeling in de beschikking alleen betrekking heeft op het medisch dossier moet echter gelet op het volgende verworpen worden.
Het verzoek van [gedaagde] aan Centraal Beheer haar een overzicht te verstrekken van haar persoonsgegevens heeft uitdrukkelijk niet alleen betrekking gehad op haar medisch dossier, maar op alle door Centraal Beheer verwerkte, [gedaagde] betreffende persoonsgegevens die Centraal Beheer in het kader van de letselschadeprocedure over [gedaagde] heeft verzameld, zoals blijkt uit de in de beschikking onder 2.8 en 2.10 weergegeven correspondentie. Uit de brief van Centraal Beheer van 16 maart 2009, zoals geciteerd in rechtsoverweging 2.9 van de beschikking blijkt dat Centraal Beheer ook heeft begrepen dat het verzoek zag op het gehele schadedossier van [gedaagde]. In die brief maakt Centraal Beheer immers onder meer melding van inkomensgegevens en informatie over de werkzaamheden van [gedaagde], gegevens die bij uitstek niet tot het medisch dossier van [gedaagde] behoren.
[gedaagde] heeft haar verzoek aan de rechtbank om Centraal Beheer te veroordelen alsnog te voldoen aan haar verzoek ex artikel 35 Wbp ook niet uitsluitend gericht op de gegevens in haar medisch dossier, maar uitdrukkelijk op elke verwerking van haar betreffende persoonsgegevens, zowel gewone als bijzondere, door Centraal Beheer. De rechtsoverwegingen waarin de rechtbank de omvang van het inzagerecht van [gedaagde] bespreekt, kunnen niet tot het oordeel leiden dat de rechtbank het verzoek van [gedaagde] aldus heeft opgevat dat dit uitsluitend betrekking had op haar medische dossier. Onder 5.5. overweegt de rechtbank dat het medisch dossier onderdeel is van het schadedossier (door Centraal Beheer steeds -zoals zij ter terechtzitting heeft erkend ten onrechte- aangeduid als procesdossier) en onder 5.8. overweegt de rechtbank dat tot het dossier van [gedaagde] behoren alle door Centraal Beheer verzamelde gegevens over [gedaagde] en alle stukken waaruit de verwerking van die persoonsgegevens blijkt.
Zou de rechtbank het verzoek van [gedaagde] aldus hebben opgevat, dat zij slechts inzage in haar medisch dossier verlangde, dan zou niet zijn toegekomen aan de vraag of het inzagerecht van [gedaagde] ook betrekking heeft op correspondentie tussen Centraal Beheer en haar advocaat. Aannemelijk is immers dat die correspondentie zich niet uitsluitend in het medisch dossier bevindt. Uit het oordeel van de rechtbank dat het inzagerecht van [gedaagde] behoudens de aanbiedingsbrieven geen betrekking heeft op de correspondentie tussen Centraal Beheer en haar advocaat, blijkt dat de rechtbank onder ogen heeft gezien dat deze correspondentie deel uitmaakt van het schadedossier van [gedaagde], waarvan de inhoud in beginsel is onderworpen aan het inzagerecht van [gedaagde].
4.14.
Uit de verklaring van Centraal Beheer dat zij geen opgave heeft gedaan van haar correspondentie met mr. Beer, de advocaat die [gedaagde] bijstaat in de letselschade-procedure, omdat zij veronderstelt dat [gedaagde] al over die correspondentie beschikt dan wel bij mr. Beer kan opvragen, kan worden afgeleid dat ook Centraal Beheer het verzoek van [gedaagde] aldus heeft begrepen dat dit betrekking heeft op het gehele schadedossier. Ten aanzien van die correspondentie met mr. Beer is immers evenmin aannemelijk dat deze zich (geheel of gedeeltelijk) alleen in het medisch dossier van [gedaagde] bevindt.
Het feit dat de rechtbank in de beschikking met name is ingegaan op de vraag wat tot het medisch dossier van [gedaagde] behoort en wat niet, is inherent aan de bespreking van het verweer van Centraal Beheer dat [gedaagde] van Centraal Beheer én van de medisch adviseur van Centraal Beheer al een overzicht heeft gekregen van de verwerkte persoonsgegevens en dat het inzagerecht van [gedaagde] beperkt is tot die al verstrekte gegevens. Dat de discussie tussen partijen zich daarbij met name heeft toegespitst op het medisch dossier van [gedaagde] is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de veroordeling uitsluitend ziet op het medisch dossier, mede gelet op het feit dat Centraal Beheer veroordeeld is opgave te doen van elke verwerking van [gedaagde] betreffende persoonsgegevens. Dit dictum is immers uitdrukkelijk niet beperkt tot alleen de bijzondere persoonsgegevens, de gezondheid van [gedaagde] betreffend, maar strekt zich uit tot elke verwerking van persoonsgegevens van [gedaagde].
4.15.
Centraal Beheer heeft aangevoerd dat het inzagerecht van [gedaagde] gelet op het bepaalde in artikel 36 Wbp ook dient tot correctie, verwijdering of blokkering van de verwerkte gegevens. Omdat het evident is dat [gedaagde] geen correctie-, verwijderings- of blokkeringsrecht heeft ten aanzien van de stukken die zich in het procesdossier van Centraal Beheer bevinden, vindt de verplichting tot de opgave van verwerkingen van persoonsgegevens op grond van artikel 35 Wbp zijn grens daar waar deze opgave niet het doel van artikel 36 Wbp dient, noch enig ander doel dat door de Wbp wordt beschermd. De beschikking, gelezen in het licht van het doel en de strekking van artikel 35 Wbp, strekt er dus in beginsel alleen toe om [gedaagde] duidelijkheid te geven wat er is gebeurd met de gegevens die [gedaagde] ten behoeve van de letselschadeprocedure aan Centraal Beheer heeft verstrekt en de aan het medisch dossier toegevoegde stukken, maar niet meer dan dat, zo heeft Centraal Beheer betoogd.
Zou het al zo zijn dat [gedaagde] ten aanzien van de stukken in het procesdossier met betrekking tot de letselschadeprocedure geen correctie-, verwijderings- of blokkeringsrecht heeft, die rechten heeft zij ten aanzien van de (overige) stukken in haar schadedossier wel. Maar wat hier ook van zij, met haar stelling dat de verplichting tot de opgave van verwerkingen van persoonsgegevens op grond van artikel 35 Wbp zijn grens vindt daar waar deze opgave niet het doel van artikel 36 Wbp dient, geeft Centraal Beheer een te beperkte uitleg van het doel en de strekking van het in artikel 35 Wbp neergelegde recht op opgave. Zoals hiervoor al is overwogen, is doel en strekking van dat recht onder meer ook dat de betrokkene kan controleren of haar persoonsgegevens op de door wet en Gedragscode voorgeschreven wijze zijn verwerkt (artikel 6 Wbp) en niet verder zijn verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor zij zijn verkregen (artikel 9).
4.16.
Ook het beroep dat Centraal Beheer heeft gedaan op de beginselen van ‘fair trial’, ‘equality of arms’, en van de vertrouwelijkheid van correspondentie en beraadslaging kan haar niet baten, nu ook dit beroep lijkt te zijn ingegeven door het feit dat Centraal Beheer het schadedossier met het procesdossier over de letselschadeprocedure verwart. Zoals hiervoor overwogen moet de beschikking aldus worden uitgelegd dat juist de zich in het procesdossier bevindende correspondentie tussen Centraal Beheer en haar advocaat en tussen Centraal Beheer, haar advocaat en de leden van de Functionele eenheid niet onder het inzagerecht van [gedaagde] vallen.
Centraal Beheer miskent met haar beroep op de ‘equality of arms’ voorts dat zij van aanvang af een procedurele voorsprong op [gedaagde] had, doordat zij vrijelijk kon beschikken over de medische rapporten die over [gedaagde] zijn uitgebracht en dat de Wbp mede beoogt een evenwicht te brengen tussen degene die verantwoordelijk is voor de verwerking van de persoonsgegevens en de betrokkene. Het feit dat Centraal Beheer als rechtspersoon geen beroep kan doen op de Wbp, leidt derhalve niet tot het oordeel dat er sprake is van ‘inequality of arms’.
Het beroep op het bepaalde in artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering faalt omdat deze bepaling niet aan het verzoek van [gedaagde] en aan de beschikking ten grondslag heeft gelegen.
4.17.
Zo Centraal Beheer met haar onder 4.15 weergegeven stelling beoogt te betogen dat het recht op opgave slechts betrekking heeft op de door [gedaagde] aan Centraal Beheer verstrekte medische, inkomens- en loopbaangegevens en de aan het medisch dossier toegevoegde stukken, dan faalt dat betoog. Een dergelijke beperkte uitleg is niet te verenigen met het doel en de strekking van de veroordeling zoals hiervoor beschreven en evenmin met de definitie van het begrip verwerking als gegeven in artikel 1 van de Wbp. Daarin wordt ook het verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van ter beschikking stellen aangemerkt als verwerking van persoonsgegevens.
4.18.
Centraal Beheer heeft voorts aan het door haar gevorderde verbod op tenuitvoerlegging ten grondslag gelegd dat het dictum van de beschikking al tot twee executiegeschillen aanleiding heeft gegeven en dat te verwachten is dat er nog meer executiegeschillen zullen ontstaan. Het enkele feit echter dat Centraal Beheer persisteert bij haar eigen beperkte uitleg van de beschikking en steeds weer nieuwe executiegeschillen opwerpt kan het door haar gevorderde verbod echter niet rechtvaardigen. Door zo te handelen zou een procespartij immers altijd een haar onwelgevallig rechterlijk oordeel naast zich neer kunnen leggen.
4.19.
Ook de aankondiging van Centraal Beheer dat zij het gerechtshof zal verzoeken vragen aan het Hof van Justitie EG te stellen over de uitleg van de Richtlijn waar de Wbp op is gebaseerd kan niet leiden tot het door Centraal Beheer primair gevorderde verbod op executie. Centraal Beheer heeft aangevoerd dat vragen van uitleg gesteld moeten worden over of onder het verstrekken van een ‘volledig overzicht in begrijpelijke vorm’ ook begrepen wordt het verstrekken van afschriften van de betreffende documenten en stelt zich op het standpunt dat zij met het verstrekken van de lijsten al heeft voldaan aan (de volgens haar richtlijn conforme uitleg van) het voorschrift van artikel 35 Wbp.
Centraal Beheer verbindt hieraan voorts de stelling dat artikel 43 sub e Wbp er aan in de weg staat dat zij nog meer stukken dan de al verstrekte 13 aan [gedaagde] verschaft. Zou zij afschriften van meer stukken aan [gedaagde] moeten verstrekken, dan worden daarmee haar grondrechten en in het bijzonder haar procespositie en die van [arts] en het SLAZ benadeeld, zo stelt Centraal Beheer.
Ten aanzien van het SLAZ geldt echter dat zij geen partij is in de letselschadeprocedure, zodat er geen sprake kan zijn van benadeling van haar procespositie.
Zoals hiervoor al herhaalde malen overwogen, heeft het inzagerecht van [gedaagde] geen betrekking op de correspondentie tussen Centraal Beheer en haar advocaat en tussen Centraal Beheer, haar advocaat en de leden van de Functionele eenheid, zodat niet valt in te zien in hoeverre het alsnog verstrekken van een volledig overzicht van haar schadedossier en van kopieën, afschriften of uittreksels van andere dan de hiervoor bedoelde stukken afbreuk kan doen aan de door Centraal Beheer ingeroepen grondrechten en rechtsbeginselen. Het beroep van Centraal Beheer op het bepaalde in artikel 43 sub e Wbp kan daarom evenmin leiden tot een verbod op executie van de beschikking.
4.20.
Ten slotte, Centraal Beheer heeft aangevoerd dat zij al uitputtend informatie heeft gegeven over de herkomst en verdere verzending binnen de Functionele eenheid van het medisch dossier, de geselecteerde inkomensgegevens en de selectie van het personeelsdossier van [gedaagde] en dat alle andere informatie die [gedaagde] wenst te verkrijgen louter ziet op een door [gedaagde] gewenste inzage in het procesdossier van Centraal Beheer. Voor zover Centraal Beheer hiermee beoogt te stellen dat zij aan [gedaagde] alleen informatie behoeft te verstrekken over de verwerkingen van medische en andere persoonsgegevens van [gedaagde] binnen de Functionele eenheid, dan is (ook) die uitleg onjuist. Centraal Beheer is gehouden [gedaagde] een volledig overzicht te verschaffen van alle verwerkingen persoonsgegevens van [gedaagde]. Slechts ten aanzien van enkele in de beschikking aangeduide stukken geldt dat [gedaagde] geen recht op inzage door het verstrekken van een kopie, afschrift of uittreksel daarvan heeft.
4.21.
Dit alles leidt tot afwijzing van de primaire vordering van Centraal Beheer.
4.22.
Centraal Beheer heeft haar subsidiaire vorderingen gebaseerd op de stelling dat de beschikking berust op een juridische misslag. Het bepaalde in het dictum van de beschikking sluit niet aan bij de rechtsoverwegingen, want daarin worden de stellingen van partijen uitsluitend besproken in relatie tot het medisch dossier van [gedaagde]. Indien het dictum ook betrekking heeft op het procesdossier van Centraal Beheer dan is de beschikking onvoldoende gemotiveerd, aldus Centraal Beheer.
Zo deze stelling van Centraal Beheer aldus begrepen moet worden dat er volgens haar sprake is van een kennelijke juridische misslag en in plaats van procesdossier gelezen moet worden het (gehele) schadedossier, dan moet die stelling verworpen worden op grond van hetgeen hiervoor onder 4.15 en verder is overwogen.
Centraal Beheer heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank de interpretatie van artikel 43 sub e Wbp niet heeft behandeld ten aanzien van documenten buiten het medisch dossier en dat in het vonnis van 24 december 2009 de voorzieningenrechter zich niet heeft uitgelaten over het beroep van Centraal Beheer op deze misslag in de beschikking.
Ter onderbouwing van haar stelling dat zij haar beroep op artikel 43 sub e Wbp ook heeft gericht op andere dan alleen de stukken in het medisch dossier van [gedaagde] verwijst Centraal Beheer naar haar beroepsschrift onder 93 en verder. Daarin verwijst zij naar de alinea’s 5.1. en 5.8. en verder van haar verweerschrift in de bodemzaak. Deze alinea’s zien echter uitsluitend op de door Centraal Beheer opgeworpen stelling dat het (proces)dossier niet voldoet aan de definitie van bestand als bedoeld in de Wbp. Voor het overige ziet het beroep van Centraal Beheer op artikel 43 sub e Wbp in het verweerschrift en in de akte houdende uitlatingen naar aanleiding van pleitaantekeningen in de bodemzaak alleen op de vertrouwelijke correspondentie met haar advocaat en op interne notities. In haar pleitaantekeningen in de bodemzaak heeft Centraal Beheer slechts zonder nadere onderbouwing aangevoerd dat het verzoek van [gedaagde] om inzage in meer verwerkingen van persoonsgegevens dient te worden afgewezen omdat deze gegevens zich naar hun aard niet lenen om openbaar gemaakt te worden en onder de uitzonderingsgrond van artikel 43 lid e Wbp vallen.
Dat Centraal Beheer ten aanzien van andere dan medische stukken een zodanig beroep op het bepaalde in artikel 43 sub e heeft gedaan dat de wijze van beoordeling van dat beroep in de beschikking als een kennelijke juridische misslag moet worden aangemerkt, kan vooralsnog dan ook niet gezegd worden.
4.23.
Ook de stelling van Centraal Beheer dat executie van de beschikking als gevolg van na de beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten tot een noodtoestand aan haar zijde zal leiden, moet verworpen worden. Voor zover Centraal Beheer haar stelling dat zij al voldaan heeft aan de veroordeling aanmerkt als een na het wijzen van de beschikking voorgevallen feit, faalt die stelling al op grond van hetgeen hiervoor is overwogen. Centraal Beheer heeft voorts aangevoerd dat [gedaagde] enkel door de opgave van stukken die zich in het procesdossier van Centraal Beheer en haar verwerkers bevinden al kan nagaan wat er met de door Centraal Beheer dan wel haar advocaat verstuurde brieven is gedaan en hoe daarop binnen de Functionele eenheid is gereageerd. Een verdergaande tenuitvoerlegging in de zin van het verstrekken van nog meer afschriften zal haar procespositie nog verder en onomkeerbaar aantasten hetgeen onaanvaardbaar is, aldus Centraal Beheer. Ook deze stelling kan Centraal Beheer echter niet baten.
Vooropgesteld moet worden dat het niet aannemelijk voorkomt dat [gedaagde] zonder inzage in de inhoud van de stukken te hebben aan de hand van de enkele, zeer summiere beschrijving van die stukken al kan nagaan wat er met de door Centraal Beheer en haar advocaat verstuurde brieven is gedaan en hoe daar binnen de Functionele eenheid op is gereageerd. Dat door het enkel verstrekken van die opgave de procespositie van Centraal Beheer op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, kan dan ook niet gezegd worden.
Daarbij moet bedacht worden dat het inzagerecht van [gedaagde] juist niet ziet op correspondentie tussen Centraal Beheer, haar advocaat en de leden van de Functionele eenheid.
Het oordeel dat het SLAZ en diens advocaat/advocaten, [arts] en het NRL niet kunnen worden aangemerkt als, of op een lijn kunnen worden gesteld met de Functionele eenheid, zodat Centraal Beheer ingevolge de beschikking gehouden is [gedaagde] afschriften te verstrekken van de correspondentie met het SLAZ, de advocaten van dit ziekenhuis, [arts] en het NRL voor zover die correspondentie ziet op verwerking van persoonsgegevens van [gedaagde] kan niet worden aangemerkt als een na het wijzen van de beschikking aan het licht gekomen of voorgevallen feit, nu dit oordeel berust op uitleg van de beschikking.
4.24.
Ook de subsidiaire vorderingen van Centraal Beheer zijn derhalve niet voor toewijzing vatbaar.
4.25.
Centraal Beheer zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op:
vast recht € 262,00
salaris rechtshelper 816,00 (1,0 punt × factor 1,0 × tarief € 816,--)
Totaal € 1.078,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Centraal Beheer in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] gevallen en begroot op € 1.078,--;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2010.